BRIEVEN uit BELGIË. de krachtige handen onzer koningen verzekerd zien. Dit is mijn oprechte, eerlijke, levendige wensch, nu ik voor het laatst mijn ambt aanvaard." - DeKölnische Zeitung wijstop het grooteverschil in de troonrede ten vorigen jare door den koning van Pruisen uitgesproken en die waarmede de kamers thans geopend zijn. In 1865 werd de zitting door den koning in persoon geopend, en onder den indruk van den geluk kigen uitslag van den oorlog richtte hij tot de kamer eenige welwillende en verzoening ademende woorden. De kouinklijke toespraak getuigde van eerbied voor de nationale vertegenwoordiging, en de koning drukte den wensch uit dat het tusschen zijne regeering en de tweede kamer bestaande geschil zou worden uit den weg geruimd. Die wensch werd echter niet vervuld. Gedurende de geheele zitting bleef de regeering vasthouden aan haar stelsel dat de volksvertegenwoor diging geen beslissende stem heeft over het gebruik dei- fondsen van den staat, maar dat alleen de regeering het recht heeft daarover te beslissen, hetzij met toestemming der beide kamers en alzoo uit kracht van het budget, hetzij zonder budget volgens het administratief regle ment, door de regeering alleen vast te stellen. ïvadat nu de kamer van afgevaardigden zich uit nood dwang aan deze theorie had onderworpen, nadat zij, van haar invloed op het vaststellen der uitgaven beroofd, zich buiten staat verklaard had in die omstandigheden de leeningen goed te keuren en te waarborgen, antwoordde het ministerie bij de sluiting der zitting dat de kamer door hare verklaring minachting had aan den dag gelegd voor de schitterende wapenfeiten en de overwinningen door het leger behaald. Daar nu sedert deze sluitings tede de betrekkingen tusschen de kamer en de regeering geenszins gewijzigd zijn, moest de toon der jongste troon rede wel met den tegenwoordigen toestand in overeen stemming zijn en kon de rede van den heer von Bismarck *el niet anders wezen dan een kalme en uiterst koele toespraak. Met betrekking tot hetgeen over de leger-organisatie in de troonrede gezegd wordt, oordeelt genoemd blad, dat, ten gevolge van het besluit der regeering om geen wets ontwerp dienaangaande aan de kamer voor te leggen, e vaststelling van het budget eene onmogelijkheid is zoolang de regeering in haar besluit blijft volharden. Het is derhalve ook onmogelijk dat de volksvertegenwoordi ging omtrent eenigen verderen financieeleu maatregel heslist, daar zij hiertoe, wanneer geen budget haar wordt aangeboden, onbevoegd is. De National Zeitung laat zicli over de troonrede vrij wat heftiger uit. »fet zijn, zegt dat blad, zonderlinge aanvragen om geld, die betreffende de zeemacht en het Oostzeekanaal, daar de regeering volstrekt niets doen wil om tot het grondwettig budget weder te keeren. Zij wacht dan ook van dezo zitting geen afdoend resultaat, want zij wil geen wetsontwerp betrekkelijk de leger-organisatie aan- leden en zij zal derhalve niet op de goedkeuring der aarvoor verlangde sommen kunnen rekenen, hoewel zij toch voornemens is die te vragen. Zij is van plan op nieuw, zonder bewilliging dor kamer, jaarlij ksche uitga ven te doen en toch verlangt zij van de kamer buiten gewone credieten." In spijt van deze redeneeringen heeft het linker cen- rum echter met eenparigheid van stemmen besloten het udget op regelmatige wijze te behandelen en men twijfelt niet of de overige leden der progressistische party zullen dat voorbeeld volgen. De bijeenkomst, waarin dit besluit genomen werd, was voorafgegaan van eene vertrouwelijke bijeenkomst van e beide liberale fractiën der kamer, waarin de te volgen ge lagslijn zeer uitvoerig was overwogen. De heer von ïwesten had voorgesteld de begrooting niet in iseussie te brengen, maar haar dadelijk af te stemmen, aar men niet den schijn moest laten bestaan van een constitutioneel leven, waar dit in werkelijkheid is ver nietigd. Hij was van oordeel dat het tegenwoordig stelsel och niet lang zou kuunen voortduren. Hoewel zijn vede diepen indruk maakte, vond hij toch levendige -strijding, onder anderen in den heer von Waldeck die Zle voor het in behandeling nemen verklaarde. Een stemmig was ten slotte het gevoelen voor de beraad- s aging, maar tevens meende men die zoo kort mogelijk te moeten maken. Brussel, 18 Januari. et; ministerie llogier-Frère heeft heden in de kamer ter £evaardigden zijn voornemen aangekondigd om kiesff61 ?D6r Betrekkelijk de hervorming van het hetu f. i ?en tegen-voorstel in te dienen tegen dat lemot Guillery, gebruikmakende van zijn par- utair recht van initiatief, aan het oordeel der kamer onderworpen heeft. Zooals gij weet, stelt de heer Guil lery voor, den census der kiezers voor de provinciale staten en de gemeenteraden op 15 franken te stellen, op voorwaarde echter dat elke kiezer zal kunnen lezen en schrijven. De regeering kon zich daarmede niet ver- eeuigen, en aanvankelijk was zij voornemens elk voorstel tot bieshervorming te bestrijden. Ook de ministerieele drukpers had zich vereenigd om den heer Guillery met alle macht aan te vallen. Zij verweet hem dat zijn voor stel slechts een navolging was van dat hetwelk in het berucht programma van den heer Decbamps, den cleri calen minister van staat, voorkwam. Inmiddels namen de onafhankelijke liberale pers en de meetings het voor stel van den beer Guillery in bescherming, en nog 11. Dinsdag verklaarde zich een bijeenkomst van werk lieden ten gunste der hervorming. Bij de clericalen vond het evenwel bestrijding. Deze verlangen wel naar een hervorming van het kiesstelsel, maar zij willen haar in dien zin dat de onkundige menigte, die slechts een blind werktuig is in de handen der geestelijkheid, tot de stem bus worde toegelaten. De Echo du parlement had alzoo Le bien public, het orgaan der ultramontanen bij uitne mendheid, tot bondgenoot. Maar het waren dan ook slechts de ultramontanen alleen, die met het ministerie gemeene zaak schenen te willen maken. Het was daarbij te voorzien dat een groot deel der rechterzijde op bet juiste oogenblik aan de uiterste linkerzijde de hand zou reiken, en met behulp der drukpers en der publieke opinie ware het alsdan niet onmogelijk dat het voorstel Guillery zou aangeno men en het ministerie derhalve geslagen en tot aftreden gedwongen worden. Om dit te voorkomen heeft dan ook nu het kabinet zijn ontwerp aangekondigd. Omtrent de ondergeschikte punten is nog niets vastgesteld; alleen verneem ik dat het rust op het beginsel dat allen die volgens openlijke blijken op bekwaamheid knnnen aan spraak maken,onder de kiezers zullen opgenomen worden. Allen die het een of ander examen zullen afgelegd heb ben of van diploma's voorzien zijn, zullen rechtens kiezers wezengeheel afgescheiden van het bedrag hunner belasting. „Ik zie, zeide mij zoo op het oogenblik een gewezen Fransch afgevaardigde, dat bet werkelijk Vadjonrfion des incupacités wezen zal." En toen ik hem met eene tegenwerping wilde in de rede vallen, ant woordde hij mij dat zijne bewering zeer eenvoudig was. „Als advocaten, dokters, ingenieurs, alle gestudeerde personen, het nog niet zoo ver hebben kunnen brengen, dat zij zich eene maatschappelijke positie gevormd heb ben, waarbij zij den matigen census, waardoor zij het kiesrecht verkrijgen, betalen, zijn zij voorzeker geene groote lichten. Dan zijn het dezulken die door luiheid, slecht gedrag of onkunde hun carrière zijn misgeloopen. Heb ik dan zoo groot ongelijk om te beweren dat men, door deze tot kiezers te maken, werkelijk de „onbekwa men" zou binnen halen De opmerking moge aardig zijn; heel juist is ze niet. Een mislukte advocaat of dokter zal altijd verstand genoeg hebben om met kennis van zaken te stemmen. Ik zal nog meer dan eens op deze quaestie moeten terugkomen; zij zal gedurende de geheele zitting aan de orde blijven. In elk geval mogen wij het ministerie geluk wenschen dat in deze van de nood een deugd heeft gemaakt. Het kon trouwens ook niet minder doen, met het oog op het liberale programma door den koning in zijn troonrede opgenomen. Ja, waarlijk geloof ik dat de koning zijn ministers voortdrijft. Dat is nu wel de verkeerde wereld, maar over Leopold II verwondert iedereen zich, die met hem in aanraking komt. Ik voorzie echter dat de ontevredenen bij menigte zullen voor den dag komen. Maarzij kunnen ons geen vrees aanjagen; zij zullen niet veel hebben in te brengen; wanneer zij pruttelen en zich als knorrende Achillessen in hunne tenten terugtrekken, is het een be wijs dat alles goed gaat. Ik heb hooren beweren dat de hoogadellijke geestelijkheiden haar aanhang zich vleien met het denkbeeld dat Leopold 11 de regeering van den bisschopsstaf in België weder zal invoeren. Wat hebben zij zich gehaast, de Merodes, de Aren bergs, de Ursels! Zij verdringen zich rond den koning en de koningin. Duizenderlei geruchten, het eene nogongerijm- der dan het andere, zijn in de salons der orthodoxen in omloop men verspreidt triomfantelijk dat de kouing geweigerd heeft een deputatie van het Groot-oosten te ontvangen, die hem de waardigheidsteekenen van den graad der vrijmetselarij, die wijlen zijn vader bezeten had, kwam aanbieden. Het volk moest weten dat de koning catholiek is. Hij is dat ook werkelijk, maar niet in dien zin zooals de geloovige zielen het zouden wen schen dat zullen zij weldra gewaar worden, en dan zult ge de hekken verhangen zien! Dezelfde clericale bladen, die thans de deugden van den kouing en de koningin uitbazuinen, zullen hen dan door het slijk slepen. Dezelfde dagbladen met ban vaderlandslievenden en zalvenden toon zullen ons ook met annexie en al de plagen des hemels en der aarde bedreigen, maar,pauvres sires die zij zijn, zullen zij zelfs niet meer de kracht hebben van Simson, die zelfs op het laatste oogenblikteu- minste de zuilen des tempels kon omverrukken en zich met de Philistijnen begraven. Zij mogen vrij bun hart aan be rispingen en beschuldigingen ophalen, de hemel zal voor hunne gebeden doof blij veD. Wij hebben van de clericalen niets meer te vieezen, zij bezitten nog het vermogen om te haten, maar de tanden zijn hun uitgerukt. Men heeft heden in de kamer weêr beraadslaagd over de opheffing van de speelbank te Spa. Niemand heeft haar in verdediging genomen; men pleitte slechts op verzachtende omstandigheden, en beweerde dat hot onrechtvaardig wezen zou de stad plotseling een bron van inkomsten te ontnemen. Maar bet zijn toch inkom- 1 sten uit een zedelooze bron, merkte men op, en het is tijd dat men er een einde aan maakt. Ongelukkigerwijs hoor ik die redeneering telken jare herhalen en aë bank speelt intusschen maar voorttelken jare zijn de croupiers rond de groene tafel geschaard en de schapen komen in menigte om zich te laten scheren. Met de speelbank te Spa zal het eerst een einde nemen als men de zaak met kracht aangrijpt en een formeel voorstel doet tot verbod van alle hazardspel. De afschaffing der doodstraf behoort mede nog tot de altijd aanhangige en nooit op te lossen vraagstukken. Eergisteren avond hoorde ik in den Cercle artistique een j Lniksch advokaat met talent, geestdrift en scherpzin nigheid de schoone en menschlievende vraag der afschaf fing bepleiten. Maar toch vraag ik, zal men er ooit toe kunnen komen. Eu indien de doodstraf de eene deur wordt uitgezet, zal zij niet door de andere weder binnen sluipen Ik zou aarzelen om een beslissend antwoord te geven. Maar toch komt het mij voor dat de droom van Bernardin de Saint Pierre omtrent een eeuwigdurendeo vrede even goed voor verwezenlijking vatbaar is als een onbegrensde eerbied voor bet menscheltjk leven. Van tijd tot tijd zullen er misdaden voorkomen, waar voor men, ten spijt der aangenomen beginselen en wetten, der maatschappij en het volksgeweten bloed zal eischen in weêrwraak voor dat van den onschuldige met afschu welijke wreedheid vergoten. De wetten, de instellingen, de beginselen van vrijheid, gelijkheid en bioederschap mogen de menschlijke natuur kunnen verbeteren, maar zullen haar nooit geheel kun nen veranderen. De macht zal ten eeuwigen dage een der wezenlijke elementen van de samenleving zijn en daar waar de macht aanwezig is en toegepast wordt, is het onmogelijk dat zij niet van tijd tot tijd van hare opper heerschappij misbruik maakt, zoowel bij den strijd tus schen infli' idnen als bii dien van verschillende groepen. Ik kom derhalve tot de slotsom dat de toepassing van de doodstraf meer en meer tot de zeldzaamheden zal gaan behooren, maar ik geloof niet dat men haar geheel zal knnnen afschaffen, evenmin als dat het duel immer geheel verdwijnen zal. In elk geval zijn wij daarvan thans nog zeer verre verwijderd. Zien wij nog niet heden ten dage te Parijs een prins van den bloede den degen trekken tegen een galunl homme en dat ter wille van een prinsesder trottoirs? EEN BRIEF OVER EENE NATIONALE EIGENAARDIGHEID. {Overgenomen uit de Tijd). Dikwijls hebt gij in uw blad aan de goede eigenschap pen van ons volk hulde gebracht, en in den regel komt het er niet slecht af als gij het bij andere volken verge lijkt. Dit doet mijn hart goed, want Nederlander beu ik met geheel mijn ziel, eu mijn vaderland heb ik inuig lief. Wie hoort niet gaarne den lof verkondigen van wat hij bemint? Maar mag ware liefde blind,geheel blind wezen voor de waarheid? Ligt liet niet veeleer in haar karak ter om als zij, met haar welwillende oogen iets iakens- waardigs ontdekt, het te zeggen en te traehteu door goe den raad het te verbeteren? Ik geloof van ja. Gij zelve hebt er mij het voorbeeld van gegeven. Ik hei inner my nog een artikel het was vóór mijn reis waarin gij onze natie haar kleingcestigen geest van uitsluiting op godsdienstig gebied, na dezen met sterk sprekende feiten te hebben gestaafd, in het aangezicht verweet. Nu, die geest van uitsluiting valt nog al in het oog. Treedt, door de eene of andere onverwachte omstan digheid, een catholiek toevallig op den voorgrond, dan is Holland in last. Men steekt de hoofden bij elkander, als de koeiou wanneer er een onweer aan de lucht is, vergeet zijne politieke beginselen, zijn partij-belangen en zijn programma, verbroedert zich voor een wijl met degenen, die gisteren vijanden waren en het morgen weder zullen zijn, en acht den staat, de dynastie en het erfdeel der vaderen in gevaar, zoo lang die man niet geweerd, en door een ander, om het even wif n, vervangen is. Maar meen nu niet dat de gods dienstige uitsluiting de eenige is, welke wij kennen: anderen uitsluiten, zich zeiven afzonderen, is een nationale ondeugd bij ons, die zich overal vertoont. Ik sprak daareven van mijn reis. Als ia mij onder vreemde volken beweeg, houd ik er nog al van om vergelijkingen te maken. Ik ben nu den Rijn opgevaren, Baden door gereden, heb vervolgens de Alpen beklommen en tochtjes gemaakt op de Zwitsersche meren, om eindelijk door het Zuiden van Frankrijk, naar Parijs te komen, waar ik mij eeuigen tijd heb opgehouden en over België terug te keeren. ik heb omgegaan met Duitschers, Zwitsers, Franschen, Walen en Vlamingen; zelfs als ik het cosmo- politiseh gezelschap, dat ik te Baden-Baden, op den liigi en te Parijs ontmoette, buiten de rekening houd, ben ik dus nog al in de gelegenheid geweest om het onderscheid waar te nemen tusschen de eene natie en de andere, en daar verschillende eigenaardigheden op te merken. Maak u echter niet bang voor een tableau comparé. Ai wat ik te dezen opzichte zeggen wil, is dat ik uergens die Ncderlandsche uitslnitings-hehbelijkheid aantrof, w< lker bestaan eerst in den vreemde merkbaar wordt. Bij ons zijn wij er zoozeer aan gewoon geworden, dat wij haar niet meer zien, en zij ons, ondanks haar kleingeestigheid en belachelijkheid, bijna natuurlijk toeschijnt. Wat my aangaat, ik ontdekte ze slechts toen ik ver van huis was, en toegaf aan mijne liefhebberij om vergelijkingen te maken.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1866 | | pagina 3