bedragen. Zij zullen daar geen stroom meer hebben
vermoedelijk zullen dan de kostbare vallen verminderen.
De heer van der Lek de Clercq heeft gezegd dat eene
maatschappij op hare kosten het kauaal wilde graven als
zij eigenaresse van het Sloe wierd, met het uitzicht dat
de uitstekende gronden, die daaruit zullen voortkomen,
de kosten, ten gevolge van aanslibbing zullen dekken;
jammer dat men dit niet, bij besparing van bijna 2£ mil-
lioen voor de staatskas aannam. De aanslibbingen zullen
in allen geval toenemen, en het vaarwater derwijze ver-
slimmereu, dat de vaart iets vroeger of later ten eenen-
male zal worden gestremd. Als men van Vlissingen te
Middelburg komt en men wil naar Rotterdam, dan zal
men een kort eind onderhevig aan aanslibbing vinden,
alvorens het diepe water te bereiken dat Walcheren van
Noord-Beveland scheidt. Die zal men dan moeten over
winnen door raodderraolens. Vóór dat men op de diepte
komt, zal ten allen tijde dit bezwaar bestaan. Aan het
eind van Walcheren zal men bet water moeielijk op de
diepte kunnen houden, blijkens de aanhoudende klach
ten over het toenemen der ondiepte van de haven te
Middelburg.
Wat België betreft, dit heeft niets meer van ons te
vorderen. Wij hebben het kanaal door Zuid Beveland
gemaakt en daarmede kunnen wij volstaan. Levert het
moeielijkheden op, geen moeielijkheid is grooter dan de
bestaande aanslibbingen, die nu reeds het bevaren van
bet Sloe zoo ellendig slecht maken, en het licht eerlang
geheel onbruikbaar zullen maken.
Het zon bespottelijk zijn te willen, dut. de schepen te
Vlissingen zouden lossen om de goederen verder per
spoortrein tot aan het kanaal door Zuid-Beveland te ver
voeren en dan weder scheep te gaan. Ik hoorde of ver
onderstelde nooit dat de heer Crcmers die woorden, die
de minister hem in den raoud legde, zou gesproken
hebbeu, gelijk bij dan ook later ontkend heeft.
Het groote bezwaar is een omweg te water van eenige
uren. Vlissingen is slechts eenige uren van bet Zuid-
Beveiandsch kanaal; men behoudt goed vaarwater en
kan met zijne goederen te Rotterdam komen. Het uit
zicht op eene ietwat spoediger vaart i3 die kosten van
staatswege niet waard, en ik zal tegen deze wet stemmen,
nu eene particuliere onderneming het werk wil onder
nemen, en nu wij de in 1866 beschikbare middelen reeds
hebben overschreden.
De heer van der Lek «le Clercq: Ik heb reeds
gezegd, mijnheer de voorzitter, dat het lang geen klei
nigheid, ja soms gevaarlijk is om van Vlissingen naar
Hansweert te komen. Wanneer de heer Schimmelpen-
ninck van der Oije daarop aanmerking maakt en dit
tegenspreekt, dan verschil ik zeer met dien geachten
spreker in gevoelen. Ik blijf er bij, dat het daar een
zeer moeielijk vaarwater is, vlak bij de monding der
Noordzee, en bij den minsten wind ontstaat er eene
groote deining in het water, welke voor geladen schepen
het gevaarlijk en moeilijk maakt, zoo zelfs dat men niet
te Hansweert ka» komen. Het traject van Vlissingen
naar het kanaal van Znid-Beveland is alleen bij zeer
gunstige omstandigheden voor de meeste schepen te
doen; dit zal ieder getuigen welke daarmede eenigszins
bekend is.
Nog- een ander punt. Men vreest verzanding van de
haven van Middelburg door de afdamming van het Sloe.
Ik vrees dit niet zoo zeer, vooral niet wanneer bet kanaal
van Vlissingen naar Middelburg wordt gegraven in
directe correspondentie met de haven van Middelburg.
Men kan door middel van spuiing alle aanslibbing voor
komen en die haven op eene behoorlijke diepte houden,
wanneer de haven eenmaal daarop is gebracht. Men
behoeft daarenboven geene zoo sterke aanslibbing te
vreezen, omdat de stroom, langs Veere gaande, en zoo
door de eilanden Noord- en Zuid-Beveland, door de zoo
genaamde Zandkreek, sterker zal zijn dan ooit en alzoo
mindere aanslibbing der bedoelde haven te weeg bren
gen; terwijl de diepte der Zandkreek zal toenemen,
doordien de dam van het Sloe de strooming van het
water daarheen zal beletten en het water geen anderen
weg dan door de Zandkreek zal kunnen viuden. De dam
zal dus in plaats van eene oorzaak van aanslibbing,
geene moeilijkheden teweegbrengen voor de haven van
Middelburg; de Zandkreek en het vaarwater naar
Holland zullen op deze wijze tevens beter worden dan
op dit oogenblik, althans zal dit, meen ik, hoogst waar
schijnlijk het geval zijn.
De heer Thorbecke, minister van binnenland-
sche zaken: Ik zal partij trekken van hetgeen de geachte
sprekers ter gunste van het voorstel der regeering ge
zegd hebben, en zondernoodzaak niet verder aandringen
hetgeen zij met locale kennis beter betoogd hebben,
dan ik dit kon doen.
Ik vraag verschoouing, zoo ik iemand, zoo ik den geach
ten spreker uit Groningen verkeerd heb verstaan; hetgeen
ik meende te moeten wederleggen heb ik te goeder
trouw zoo verstaan; en ik heb dat, zonder iemand te wil
len krenken, op myne wijze wederlegd.
De spreker uit Groningen zegt: „wij kunnen afdam
men zonder kanaal." Ik geloof niet dat eenig gouverne
ment in dit land, nu of later, dat zou durven voorstellen.
Men zou geen vaarwater aan de scheepvaart durven
ontnemen, zonder daarvoor iets in de plaats te stellen.
De geachte spreker vraagt: „indiende vaart uitstekend
slecht is, welk belang hebben wjj dan haar te doen ver
vangen?" Iets kan uitsteken in slechtheid gelijk in
deugd; maar mogen wij, in dit land, zelfs een slecht vaar
water sluiten? Na aanleg van den spoorweg zou men nog
veel meer dan vroeger ondervinden, wat dit vaarwater
waard is, al is het slecht.
„Wij kunnen het Sloe missen", zegt de geachte spreker
uit Gelderland, de heer Schimmelpenninck. Wij zijn,
meen ik, verplicht eene doorvaart door Walcheren te
behouden en eene goede doorvaart te maken in het belang
van onze scheepvaart en van die der natiën, waarmede
wij te water verkeeren. Derhalve is afdamming verkieslijk.
Dok de geachte spreker uit Groningen verlangt afdam
ming. Daarbij is ook een financieel belang. De afdamming
zal 131 ton de overbrugging 3 millioen kosten, dus de
overbrugging meer dan het dubbel.
Ik kom niet terug op de haven van Harlingen, noch
op de aansluiting met Hannover. Ik geloof, de spreker
uit Groningen moet tevreden zijn met hetgeen ik gezegd
heb. Wat ik zeide was hetgeen ik meermalen gelegen
heid had juist in deze kamer voor te dragen.
Ik zal ook niet spreken over het punt, dat het Znid-
Bevelandsche kanaal niet kan voorzien in de eischen,
welke eigen en vreemde scheepvaart ons zal kunnen
stellen, wanneer spoorweg en spoorweghaven zullen ge
maakt zijn, van wege de onzekerheid of wisselvalligheid
der vaart langs de zuidelijke oevers van Zeeland, tus-
schen Hansweert en Vlissingen. Hetgeen de Zeeuwsche
leden, de heeren van der Lek de Clercq en van de Putte
daarover hebben gezegd, kan, dunkt mij, voldoen.
De financiën. DeheerCreraer zegt: „laatons voorzich
tig zijn. Doen wij geen uitgaaf van weelde!" Ik ben
overtuigd dat, wanneer men aan de wenschen van de
heeren Cremers en Schimmelpenninck toegaf, wij, en ook
•/.ij zeiven, na eenigeu tijd zouden moeten zeggen: de
gierigheid beett de wijsheid bedrogen. Hetgeen men nu
zou willen besparen, zou na eenigen tijd bet dubbele en
meer kusten.
België. Ik spreek ongaarne men zal dit natuurlijk
vinden over hetgeen den naijver van eene naburige,
bevriende natie moet opwekken. Maar het is zoo. Ieder
een gevoelt dat Vlissingen, tot eene groote spoorweg-
haveu en een middelpunt van verkeer gemaakt, voor
België een gevaar van concurrentie is, hetgeen men daar
gaarne zou afweren. En zouden wij nu ons land en Zee
land, voor zoover het nog open is, sluiten juist voor de
vaart, die wij met België gemeen hebbeu? Wij zouden
daardoor de gevoeligheid verhoogen. Daarbij hebben wij
geen belang. Veel meer dan de letter van eenig trac-
taat eene letter, die ik niet keu moet ons het
belang dringen van de internationale scheepvaart. Het
i9 ook een rijksbelang, aan die beweging den ruimsten
toegang tot onze binnenwateren te openen.
Ik denk dat ook uit dit gezichtspunt het tweeledige
werk zich in allen deele aanbeveelt.
De beraadslaging wordt gesloten.
SNELPERSDRUKKER IJ VAN DE GEBROEDERS ABRAHAMS.