föuitinland.
BRIEVEN UIT BELGIË.
groote rijks-spoorwegstation op het oog. Bijna onbegrij-
pelijk is het dat Thorbeckc, die zooveel talent en vol
harding heeft aan den dag gelegd om ons een doelmatig
kanaal te verschaffen, thans met roekelooze hand het
zelf gestichte werk dubbel en dwars wil gaan bederven.
Nog veel onbegrijpelijker is het dat de Amsterdamsche
burgerij de onweders van zoo vele kanten ziet opkomen
en tock nog niet wakker wordt.
Hebben wij dan niets geleerd? Toen Willem I het
groot Noord-Hollandsch kanaal graven liet, stichtte hij
zich wel is waar eene blijvende eerzuil, doch, hoe kon
het anders, eenige gebreken zijn daar, die als het ware
vertolken den tijd waarin het werk is gewrocht. Zucht
°m zooveel mogelijk bestaande vaarten te behouden, en
°m allerlei belangen van den tweeden en derden rang
bevredigen is de oorzaak dat wij een veel te langen
hochtigen waterweg verkregen. Men had wel is waar
gelet op de behoeften van dien tijd, maar te weinig voor
eogen gehouden dat andere tijden weder andere behoef
ten zouden met zich voeren, en men daartegen zooveel
Hogelijk gewapend moest zijn. Had men het kanaal
destijds rechter, breeder en dieper gemaakt, wij zouden
nu geen ander kanaal noodig hebben, en nog zou daar
aan juist geene bepaalde behoefte zijn, wanneer men het
oude groot Noord-Hollandsch kanaal verbeterde. Slechts
moet hierbij niet uit het oog verloren worden, dat dit
weinig, misschien wel niets minder zou kosten, dat het
altijd bij het kanaal door Holland op zijn smalst in doel
matigheid ten achter zou staan, dat het groote voordeel
der landontginning daaraan niet alleen niet verbonden
zou zijn, maar dat men er zelfs land door verliezen zou,
eQ dat eindelijk de scheepvaart gedurende die zoo ge
wichtige werken, zeer belemmerd, ja misschien wel voor
«en goed deel gestremd zou worden. Ik beweer echter
'lat, had men een meer vooruitzienden blik gehad, het
thans bestaaude kanaal nog aan de eischen des tijds zou
kunnen voldoen.
Moet men daaruit niet afleiden, dat het zaak is, het
thans te graven kanaal zoo onbelemmerd mogelijk te
laten. Hoe kunnen dan de Amsterdammers zoo kalm
blijven bij het plan, dat er bestaat, om eene werkelijke
spoorwegbrug, dat is eene belemmering voor alle rascbe-
pen en stoomschepen, die van de Atlantische oceaan
onze stad naderen, daar over te leggen.
Hu waarom dan niet de overbrugging aan de oostelijke
zijde, die uitsluitend de vaart aan de Zuiderzee, dat is
de vaartuigen van veel kleiner demensiën (en dus reeds
daarom in veel geringer mate) zou kunnen belemmeren.
Hat is niemand recht klaar, want de argumenten, die er
legen worden aangevoerd, zijn waarlijk van luttel be-
teekenis.
En toch gaan twee plannen, door de regeering aan de
stad gezonden, zoowel als het daartegenover gestelde
plan van burgemeester en wethouders, allen uit van die
werkelijke overbrugging! Het schijnt dus beslist te zijn
flat wij alweder een gebrekkig kanaal zullen verkrijgen.
Het is mij eindelijk gelukt, de plannen der regeering
en van het gemeentebestuur te bestudoeren. Het ontwerp,
waarmede onze minister van binnenlandsche zaken het
meest schijnt weg te loopen is zeker wel hetallerondoelma-
tigst. Verbeeld u dat men, ter plaatsing vaneen algemeen
personen- en goederenstation, zeventien bunders van
onze watervlakte aan het IJ weg wil nemen! Dit plan,
hoewel het door invloedrijke mannen wordt ondersteund,
kan niet gelukken. Men beweert wel dat bet spoorweg
verkeer tegenwoordig van zooveel belang is, dat de
scheepvaart daaraan opofferingen moet doen, doch wat
de scheepvaart betreft is het van haar niet te vergen,
flat zij zoo groote offers zou moeten brengen,dat haar alle
ontwikkeling, alle groeikracht zou worden ontnomen, en
wat het spoorwegverkeer betreft is het plan zelfs daar
voor niet noodzakelijk, niet nuttig, ja wellicht hoogst
nadeelig. Het is niet anders dan dweeperij, om er heil in
te zien dat alle scheepvaart-spoorweg goederen en per-
sonendruktc op een enkel punt moet worden geconcen
treerd. Wel moet er eene gemakkelijke communicatie
van het een naar het ander zijn, doch dit is op geheel
andere wijze te verkrijgen.
Het andere plan van de regeering is om eene ceintuur-
Man van het westen naar liet oosten langs de landzijde i
oer stad (de boog) over den Amstel heen, naar het wes- i
ten te doen gaan, en in de nabijheid der Leidsche barrière
iet groote station te plaatsen. In beginsel sluit het ge
meentebestuur zich daarbij aan, echter met deze groote j
vvijziging, dat zij een groot deel van het Westerdok
einpen wil, om daar, voor de scheepvaart, een tamelijk
uitgebreid goederenstatiou te plaatsen.
Eenmaal de westelijke overbrugging van het kanaal
aangenomen zijnde, is dit plan, zooals het door het ge
meentebestuur gewijzigd is, verre verkieselijk, hoewel het j
'au nog onbegrijpelijk voorkomt, waarom juist de Leid-
Sche barrière wordt verkozen? Het voor korten tijd pas
aangelegde, en waarlijk veel belovende park zou erdoor
vernield worden, en waarom zon men zich alweder die
opoffering getroosten? Om een station te verkrijgen,
gelegen op zeer verren afstand van alle handelsverkeer
onzer stad.
Een ongenoemde heeft, in eene brochure, een ander
plan aangegeven, dat wel overweging verdient, en mij,
behoudens enkele wijzigingen, het allerbest voorkomt.
Hij gaat uit van eene oostelij ke overbrugging van
het Noordzee-kanaal en stelt voor:
1. Plaats tusschen de Oosterdoksdijk en de eilanden
Kattenburg, Wittenburg en Oostenburg het centraal
goederen-station
2. Maakt van dezen eene ceintuurbaan langs de Am
sterdamsche vesten tot aan het kanaal ter westzijde van
de stad;
3. Laat eene,vertakking van de ceintuurbaan langs
het entrepót voeren;
4. Laat nog eene vertakking langs de Muidergracht
en over het Muiderplein voeren tot aan de Leproren- en
Houtgracht, dempt deze beide grachten, laat het Lepro
zenhuis en het tuighuis vallen, alsmede, als dit noodig
wordt bevonden, het blok huizen tusschen de Leprozen-
gracht en Amstelstraat en plaatst daar het centraal-
passagiers-station.
Het valt niet te ontkennen dat zoowel de scheepvaart
als het spoorwegverkeer, en goederen zoowel als passa
giers, allen daarmede gebaat zouden zijn. Slechts zou
het goederenstation niet precies daar, maar iets verder
naar Zeeburg toe, op de hoogte der zoogenaamde Kiet-
leenden moeten geplaatst worden, en had de schrijver
beter gedaan, het station voor personen aan de Hout
gracht niet den naam te geven van centraal station.
Wat zal echter die brochure uitwerken? Waarschijnlijk
niets, want de schrijver is onbekend en wie let er
helaas! in Amsterdam niet meer op personen dan op
zaken
Onder de vele nieuwe plannen behoort ook de inschrij
ving voor het Amstel-hotel, te plaatsen bij de zooge
naamde Hoogesluis. Ik betwijfel zeer of het kapitaal van
een millioen zal worden vol geschreven. Dit is intusschen
zeer wenschelijk, want er is reeds nu groote behoefte
aan logementen en dat zal nog toenemen, zoodra de
enorme werken in de nabijheid onzer stad de vreemde
lingen znllen trekken. Er wordt hier tegenwoordig veel
gebouwd, en onder vrij wat leelijks, ook hier en daar
werkelijk fraaie gevels, zoodat er in dit opzicht bij eenige
jaren vroeger vergeleken, nog al vooruitgang is te
bespeuren, zoowel bij particulieren als bij gemeente
bestuur, dat voortgaat de stad met zeer sierlijke bruggen
te verrijken.
En toch wordt er geklaagd, toch doet men moeite om
eene kiesverceniging te organiseeren, waartoe de zoo
genaamde tiers-état de winkeliers enz. worden op
geroepen. Deze maatregel, die voornamelijk invloed uit
wil oefenen op de keuze der leden van den raad, gaat van
een goed beginsel nit, maar heeft weinig kans van
slagen, vooreerst omdat die tiers-élat nimmer bij eenige
kiesvereeniging buiten gesloten is geweest. „De grond
wet" integendeel zou niets liever wenschen, dan ze in
massa op te nemen. Waarom zijn ze dan niet toegetreden?
Alleen uit gebrek aan belangstelling en die zal door het
oprichten van meerdere vereenigingen niet worden
opgewekt- Vervolgens omdat de voorname reden dat
onze raad niet geheel is samengesteld zooals men mocht
wenschen, daarin bestaat dat de practische mannen van
zaken geen tijd hebben om dat al te bedrijvige baantjo
te aanvaarden.
Amsterdam, 4 Januari 1866.
Algemeen overzicht.
Sedert gisteren is uit Bayonne per telegraaf bericht
ontvangendat de generaal Prim de leider schijnt te zijn
van den op sommige punten in Spanje uitgebroken mili
tairen opstand. Met het oog op de thans ook te Madrid
heerschende gisting onder de bevolking verwachtte men
aldaar dat de stad in staat van beleg zou worden ver
klaard.
Een gewoonlijk goed ingelichte correspondent van
le Temps deelt eenige bijzonderheden mede, die ten volle
de mcening bevestigen dat het Itaüaansche kabinet geen
langdurig bestaan voor zich beeft. Minister van jus
titie is de beer diFalco, een Napolitaansch ambtenaar, die
als lid van den senaat nooit het woord heeft govoerd.
De minister van oorlog, generaal Pettinengo, heeft den
naam van een goed administrateur te zijn, maar heeft als
lid van de kamer van afgevaardigden elk ministerie met
zijn stem gesteund. De heeren Angioletti en Forelli
hebben ook in het vorige kabinet zitting gehad. De hoer
Berti, minister van onderwijs, is iemand van groote ver
dienste, maar zijn weifelende houding van den laatsten
tijd heeft hem van eiken invloed beroofd, waardoor hij
j dus ook niet op den steun van de leden van het linker
i centrum, waartoe hij geacht werd te beboeren, zal
kunnen rekenen.
Het ministerie heeft derhalve geen enkele kansomde
meerderheid in de kamer te erlangen, en bij de eerste
gelegenheid, die zich niet lang zat doen wachten, zal het
1 een totale nederlaag lijden. De val van het ministerie
zal echter geene ontbinding van de kamer ten gevolge
hebben. Dat punt is behandeld in de eerste minister-
raad, welke door den koning gepresideerd is, en de
koning zelf heeft, er zich positief over uitgelaten tegen
de commissie uit de kamer, die hem bij gelegenheid van
het nieuwe jaar een adres van gelukwensching heeft aan
geboden. Een groote wolk, die onzen politieken horizont
verduisterde, is bierdoor weggedreven. De juiste waar
deering van de jongste verkiezingen moet overigens aan
bet ministerie elke illusie benemen en tot de overtuiging
brengen, dat een ministerie van coalitie uit du linker-'
zijde en het linker centrum voortaan het eenig moge
lijke is.
In de Pruisische kamer van afgevaardigden zal men
eerlang weder den onvrnchtbaren strijd zien hervatten.
Of zouden ditmaal de leden zich krachtiger betoonen en
gezind zijn, door wat meer te wagen, de oplossing van
het conflict te bespoedigen? Voor het oogenblik zijn er
nog geen teekenen die ons dit voorspellen.
Uit de redevoeringen die de beer Bright hier en daar
heeft uitgesproken, wordt door sommige dagbladen, in
verband met andere omstandigheden, afgeleid dat het
gouvernement meer en meer begint over te bellen tot
de hervormingen door dat parlementslid sinds jaren
voorgestaan en dat het lagerhuis niet den door de wet
bepaalden tijd zal blijven voortleven, tenware bet een
belangrijke uitbreiding van bet kiesrecht mocht tot
stand brengen.
In het rapport van den generaal Grant betrekkelijk
zijne inspectiereis door de zuidelijke staten der Ameri-
kaansche Unie lezen wij behalve het gisteren medege
deelde nog het volgende:
„Onderscheidene gesprekken over de quaestie van de
vrijverklaring der slaven, met officieren, die met bet
bureau der Jreedmen in betrekking staan, hebben mij tot
de overtuiging gebracht, dat in sommige staten de zaken
niet met de noodige voorzichtigheid en spaarzaamheid
geregeld zijn, en dat de agenten van het bureau zeiven
bet thans zoo ingewortelde geloof hebben verspreid, dat
de landerijen der primitieve eigenaren, althans voor een
gedeelte, onder de vrijgemaakten zouden verdeeld wor
den, om hen voor bun verleden schadeloos te stellen.
Deze denkbeelden hebben een noodlottigen invloed op
de neiging der vrijgemaakten, oin verbintenissen voor
het volgend jaar aan te gaan.
„Vele, wellicht de meeste leden van bet bureau hebben
aan de vrijgemaakten te kennen gegeven dat zij op
eigene krachten en door arbeid in bun onderhoud moes
ten voorzien. Om dat doel te bevorderen, hebben zij
getracht de kleurlingen werk te verschaffen, uiaar tevens
zorg gedragen dat de beide contracteereude partijen
hunne verplichtingen getrouw nakomen. Bij onderschei
dene gelegenheden echter het doet mij leed dat ik
het zeggen moet schijnen de vrijgemaakten het denk
beeld niet te kunnen vaarwel zeggen dat zij voortdurend
recht hebben, om zonder eenigen kommer voor de toe
komst en zonder zorg voor eenig middel van bestaan, te
blijven voortleven. Het geloof omtrent de verdeeling der
landerijen heeft tot lediggang geleid en tot opeenbooping
van deze bedrogen lieden in de steden en vlekken."
Brussel, 4 Januari.
Welk een zonderlinge winter 1 Het is even zacbt als
in de lente. Als dat zoo blijft, zullen weldra de vrncht-
boomen in mijn tuin de eerste teekeueu van ontwikke
ling vertoonen. Ik huiver bij de gedachte van de rose-
kleurige en licht groen getinte knoppen te zien te voor
schijn komen, want de winter heeft nog geen afscheid
van ons genomen. Uitstel is geen afstel.
Het is met de vorst, die wij in elk geval toch wel krij
gen zullen, even eens gesteld als met de partijschappen.
Eendracht is nog altijd bet wachtwoord. Elk dagblad
geeft er echter eene uitlegging aan op zijne eigene wijze
en houdt zijne pen in toom, opdat zij niet te ver buiten
bet spoor zou geraken. Maar het is alles vergeefsche
moeite. De eendracht van 1865—1866 zal zich oplossen
met den toestand, waaraan zij haar oorsprong heeft te
danken. De voorbarige verwachtingen vau hen,die geloof
schijnen te hechten aan bet monsterverbond van de
vrijheid, den vooruitgang,.,, het vrije onderzoek met de
beginselen van het cathoficisjpe en de encycliek. van
Pius IX, zouden eveneens in dé geboorte smoren.