MIRDELRIIRGSCHE COI RAM BIJVOEGSEL VAS DE van Zaturdag 23 December 1865. BEHANDELING VAN II ET Wetsontwerp tot onteigening van perceelen ten behoeve van den spoorweg van Goes langs Middelburg naar Vlissingen en van een kanaal van Vlissingen naar Middel burg, met daarbij behoorende werken, in de tweede kamer den 14 December 1865. (Vervolg.) De heer van Eek: De vorige spreker gaf zoo even te kennen dat het misschien voor de regeering moeilijk was om deze zaak in het openbaar te behandelen, omdat er mogelijk onderhandelingen over plaats hadden. Daar om betreurde hij het dat de quaestie van het kanaal behandeld werd bij gelegenheid van het voorstel omtrent de spoorwegen. Nu heb ik dat treuren van den geachten spreker niet juist kunnen vatten, want, als omtrent de zaak van den Zeeuwsehen spoorweg moet worden beslist, en de zaak zal daD toch wel in haar geheel moeten geregeld worden en dus het kanaal te gelijk met den spoorweg dan begrijp ik niet wat het in de zienswijze van den heer van Bosse er toe doet of de regeering tot regeling van het onderwerp ons hier twee wetsontwerpen voorstelt, dan of de geheele regeling in éen wetsvoorstel wordt begrepen. Wij zullen toch, wat het tijdstip van de beslissing betreft, in hetzelfde geval verkeeren indien de regeling wierd voorgesteld die de spreker zich heelt voorgespiegeld. Hij heeft gemeend dat het maken van het kanaal van Vlissingen voor Middelburg niet in verband stond met de rechten die België daarop had. De spreker uit Middel burg heelt u reeds uit de bestaande tractaten aange toond, dat België het maken van dat kanaal met recht kan vorderen. Bij het tractaat van 19 April 1839 (Staatsblad van 1839 no. *26), tnsschen de verschillende mogendheden en Nederland gesloten, is duidelijk overeengekomen, dat Nederland zal eerbiedigen het recht van België om zich door de Nederlandsche bin nenwateren te begeven naar den Rijn, ten einde daar handel uit te oefenen. Eu nu is er juist ih art. 9 gewezen op de scheepvaart op de binnenwateren tusschen de Schelde en den Rijn, om van Antwerpen naar den Rijn te komen. Op de binnenwateren zal de scheepvaart vrij blijven. Dit staat in art. 9, 5, en in 8 van dat artikel wordt wel gezegd, dat de Nederlandsche staat het recht heeft, om die wateren te veranderen door werken van kunst, maar tevens dat men dan andere wegen moet geven voor de scheepvaart (d'anires voies aussi sures et aussi bonnes ct commodes). En nn, zoo als de heer Fokker heeft aangetoond, worden in liet tractaat van 5 November 1842 (art. 39, hoofdstuk 2, afd. 3) bin nenwateren tnsschen de Schelde en den Rijn, van het verdrag tusschen de Nederlandsche en Belgische gevol machtigden op 5 November 1842 gesloten, goedgekeurd bij de wet van 4 Februari 1843 (Staatsblad van 1843, no. 3), juist het Sloe en de Ooster-Sclielde met name aangewezen, als deel uit te maken vari die binnenwateren waaromtrent die verplichting op Nederland rust. Derge lijke bepaling vinden wij ook in de artt. 1, 2 en 9 van het reglement ter uitvoering van art. 9 van het tractaat van 19 April 1839, en van het 2de hoofdstuk, aldeeling 3 van het tractaat van 5 November 1S42, betrekkelijk de vaart op de binnenwateren tnsschen de Schelde en den Rijn, behoorende tot de overeeukomst op 20 Mei 1843 te Ant werpen gesloten tusschen de Nederlanden en Belvië. (Zie besluit van 9 September 1843, Staatsblad no. 45.) En nu geloof ik dat Nederland volkomen in zijn recht is om hetgeen bestaat te veranderen, indien zijn belang dat medebrengt; maar dat het van den anderen kant even waar is, dat Nederland zoodanige veranderingen, wanneer deze de rechten van België krenken, niet mag maken, of het moet andere wegen in de plaats geven. België mag niet willekeurig benadeeld worden; in plaats van de vroeger bestaande, doch veranderde waterwegen, moet Nederland stellen: „d'autres voies aussi s-ures, bonnes el commodes Ik zal de stellingen van dien spreker later behandelen, maar ik wensch een enkel woord aan den heer Storm van 's Gravesande te antwoorden. Deze afgevaardigde vraagt aan de regeering, of het kanaal door Zuid Beveland niet geheel voldoet aan de eischen van België, en laat zijn oordeel daarover afhangen van de vraag, of het door groote zeeschepen kan bevaren worden. Ik geloof ja, maar ik laat daar of dit wel de quaestie is, want gelijk de vorige spreker heeft aangetoond, is het niet de zeehandel maar de Rijnhandel die hier in bescherming moet worden ge nomen. Maar indien België niet bepaaldelijk bedongen heeft, dat, wanneer wij een bruikbaren waterweg wegne men, wij er een anderen voor in plaats moeten stellen, dan weet ik niet welken waarborg dat rijk zich bii bet tractaat van 1839 heeft voorbehouden. Wanneer België bedongen beeft, dut men de bestaande geit genheden niet mag wegnemen zonder ze door iets anders te vervangen, dan is het mij volkomen onverschillig, of hef kanaal door Zuid-Beveland daar ter plaatse kan \oldoen, maar isBel- giëin zijn recht om in plaats van het Sloe, dat met name genoemd en onder de bedoelde binnenwateren aangewe zen is, een ander kanaal te vorderen. Ik heb nog twee opmerkingen te beantwoorden van den heer Storm van 's Gravensande, ten bewijze dat Nederland hier tot het maken van een kanaal verpligt is. gewone binnenrivieren, maar met wateren onderworpen aan eb en vloed, zoodat een schip niet altoos komen kan waar het wil. Het is zeer mogelijk dat wanneer er eene sterke oostewind waait, of als het tij tegen is, schepen die van Gent komen (niet die van Antwerpen), of die op dc reede van Vlissingen liggen, om zich naar den Rijn te begeven, niet in staat zijn het kanaal door Zuid- Beveland te bereiken, maar wel dat door Walcheren. Als dit zoo is, zon men dan niet aan België een voordeel benomen hebben, door slechts éen kanaal aan te leggen, dat bij sommige gelegenheden niet te bereiken is? De tweede opmerking is deze. Een kanaal heeft wel eens, veelal jaarlijks, herstelling noodig en dan wordt het afgesloten. Indien nu het kanaal aan de Ooster- Schelde afgesloten wierd, zou er uit België geene gele genheid bestaan oui op den Rijn te komen, en dus is het ook daarom noodig dat er een kanaal door Walche ren worde gegraven. De heer van Bosse stelt zich op een ander terrein. Indien ik hem wel begrepen heb, wil hij het kanaal niet en de afdamming ook niet. Hij wil dus alleen eene brug. Maar had hij dan niet de bedenking, reeds vroeger in de stukken gemaakt, dat eene brug niet voldoet en zij de scheepvaart zal vernietigen, moeten wederleggen? Ik wijs er weder op, dat de rivieren in Zeeland door eb en vloed bebeerscht worden, eii vraag dan, hoe de scheep vaart mogelijk zal zijn in het Sloe, wanneer men daar voor eene brug komt, zoodat men geene ruimte heeft om zich te bewegen? Zullen de schepen, vooral zij die moeten laveeren, zich dan nietopdie brug stuk loopen? Zal dat gevaar niet bovenal bestaan bij eene spoorwegbrug, die dikwijls gesloten is. Er komt nog iets bij, hetgeen weder om het gevolg der werking van eb en vloed is. Indien de geul in het Sloe zich, zoo als in dergelijke wateren dik wijls gebeurt, verplaatst en zich weder vormt op eene andere plaats, die niet recht tegenover de opening der brug gelegen is, dan wordt die brug voor de scheepvaart geheel eu al onbruikbaar. In het stelsel: geen kanaal en geene afdamming, maar eene brug, had de geachte spre ker die argumenten moeten beantwoorden die in de stukken zijn aangevoerd en die alles afdoen, doch de spreker is in gebreke gebleven om dat betoog ter sprake te brengen. Overbrugging en geen kanaal is dus eene onmogelijk heid. Men moet hebben eene afdamming, en als men die heeft ik heb het reeds betoogd, dan heeft België volkomen reebt te vorderen dat zijne rechten met het oog op den Rijn niet worden geschonden en dat, zooals in het tractaat bepaald is, een kanaal door Walcheren worde gegraven. Nog uit een ander oogpunt wensch ik de zaak te be spreken, maar ik zal daarbij kort kunnen zijn, omdat de geachte sprekers uit Middelburg en Dordrecht daarover reeds het woord gevoerd hebben. Het belang van den geheeleu spoorweg eischt de afdamming en het kanaal. De minister heeft reeds aangetoond dat Vlissingen, als het punt van uitgang, waar de scheepvaart zich zal be ijveren om den spoorweg te voeden, behoefte heeft aan eene communicatie te water en die vordert een kanaal, waardoor de schepen zich naar Vlissingen en Middelburg kunnen bewegen. Nu zegt men: laten zij de Ooster- Schelde opvarenMaar op de Zeeuwsche stroomen is men niet altijd in staat zich te bewegen waarheen men wil. Men hangt ik herhaal het van het getij af. Men zal er wel kunnen komen, maar dan moet men ook niet op tijd zien, en tijd heeft toch ook voor de scheep vaart iets te beteekenen. Ik heb reeds aangevoerd dat dit kanaal in liet alge meen belang van den spoorweg zal zijn. Wil die spoor weg kracht uitoefenen, dan beeft hij plaatsen noodig, waar men entrepots kan vestigen. Ik juich het toe dat thans niet gedaan wordt wat vroeger werd voorgesteld, om namelijk den spoorweg op een eind afstands van Vlissingen te leggen. Ik was daar steeds tegen en heb destijds al mijne pogingen aangewend om den spoorweg zoo dicht mogelijk bij Vlissingen gelegd te krijgen. De regeering heeft dit zeer juist ingezien, en zij legt den spoorweg nu zoo dicht mogelijk bij Vlissingen. Maar aan de andere zijde is het evenzeer waar, dat de minister van oorlog nog altijd groote bedenking heeft tegen de oprui ming van Vlissingen als vesting, en iedereen weet welke bezwaren die toestand als vesting voor den handel ople vert. Ik wijs al weder op de groote bezwaren die de handel van Antwerpen oudervindt doordien die stad aan dien ketting is gelegd. Ik twijfel dus eenigzins of Vlissingen ofschoon ik hoop dat het veel zal doen alles zal kunnen doen wat noodig is, en daarom ook zou het hoogst nuttig zijn, Middelburg door een kanaal aan Vlissingen te verbinden. Nog een woord o\er de kosten. De geachte spreker uit Zntfen stelt de schatkist als in gevaar verkeerende voor. Als de afdamming van het Sloe, zegt hij, invloed uitoefent op de Wester-Schelde, dan zijn er millioenen mede gemoeid. Maar welke gronden heeft die geachte spreker voor de veronderstelling, dat die afdamming zulk een gewichtigen invloed op de Wester-Schelde zal uitoefenen,dat daarmede millioenen zullen gemoeid zijn Welke autoriteiten heeft hij voor die meening? Zijn er mannen van den waterstaat die dat ooit beweerd hebben? Eerst dan zon dergelijk argument van eenig gewicht kunnen zijn. Maar als hier eene losse vraag wordt opge worpen, die door niemand nog toestemmend is beant woord en men zich daardoor iaat afschi ikken om een nuttig werk te doen, dan geloof ik dat wij weinige zaken v-.vn eenig gewicht tot stand zullen brengen. Naar mijne meening zal de afdamming van bet Sloe geen invloed op de Wester Schelde uitoefenen. Is het kanaal, waarvan het graven nu wordt voorge steld, eene zaak, die zoo kostbaar is? Mij dunkt, neen. Ik zal in de eerste plaats daarop wijzen, dat wanneer men een dam legt door het Sloe, deze geen onderhond meer zal kosten. Maar eene spoorwegbrug vereischt onophoudelijk vernieuwing. De kosten van die brug op een feit wijzen om aan te toonen, dat de staat door dit wetsvoorstel niet met groote kosten belast wordt, ja, ik zou bijna zeggen, door dit werk ontlast wordt. Het zal, uit een fiscaal oogpunt eene weldadige zaak zijn, zoo men te werk gaat als thans voorgesteld wordt, en niet zoo als de geachte afgevaardigde uit Zutfen wil. De geachte spreker uit Middelburg, de heer Fokker, heeft er reeds op gewezen dat door hem eneenige andere ingezetenen van Middelburg uit een oogpunt van publiek belang want dat was het doel van die heeren in 1851 concessie is aangevraagd tot de afdam mi tg van liet Sloe, en het graven van een kanaal, tegen afstand van de aanslibbingen in bet Sloe, Schengen en Weizingen, toebchoovende aan den staat. Zij namen aan de afdam ming en een kanaal door Walcheren te maken, bij afstand aan hen van de voordeelen, voortspruitende uit het op komen aan de schorren, die door de afdamming zouden ontstaan en die alleen dan zullen ontstaan, omdat thans op die plaatsen de werking van ebbe en vloed dat belet. Zij zagen zoodanig voordeel in de landaanwinning, die van de aan te leggen werken het gevolg zou zijn, dat zij zeiden: geef ons de concessie en wij zullen het Sloe afdammen en het kanaal van Vlissingen naar Middelburg daarstellenwij zijn bereid al de daartoe noodige werken op onze kosten uit te voeren, als het gouvernement ons de aan den staat toebehoorende schorreu en wateren van het Sloe, Schengen en Weizingen afstaat. Uit een rap port var. 11 Februaii 1851 is mij ook nog gebleken dat door indijking van het Sloe verkregen zullen worden 610 bunders schorren, 1390 bunders slikken en 1000 bunders water, die voor het grootste gedeelte tot schor ren zouden overgaan, indien daar geen doorloop van water meer bestond. Die voordeelen zijn aan de uitvoe ring van deze werken verbonden en hebben de aanvra gers van 1851 zich niet sterk vergist, dan zal het gevolg van het voorstel van de regeering, dat nu door den ge- achten spreker uit Zutfen bestreden wordt, zijn dat men eigenlijk het kanaal en den dam om niet krijgt. Ik geloof dat men dus om het financieel belang niet zoo af keerig van de zaak behoeft te zijn. Ik heb het regeeringsvoorstel verdedigd en daarbij geen enkel locaal belang doen gelden. Ik geef toe dat de zaak voor Middelburg en Vlissingen geenszins onverschillig is, even als de doorgraving van den hoek van Holland zeer voordedig voor Rotterdam kan geacht worden: met dit verschil evenwel, dat Rotterdam niets betaalt en het arme Middelburg eene zware som zal uitkeeren. Ik erken evenwel dat de zaak in bet voordeel is van Middelburg. Maar ik heb dieniet verdedigd uit een Middelburgsch oogpunt. Ik had dit niet noodig, omdat ik mij kan beroe pen op de tractaten en op het algemeen belang. De voor gestelde regeling is in het belang van den geheelen Zuiderspoorweg, die daaruit voor een groot deel zijne krachten zal ontleenen. Wordt vervolgd.) Gemeenteraad van Middelburg. Zitting van Woensdag 20 December. Goedkeuring raads besluiten ingekomen adressen enz.; aanvulling overeen komst spoorwegwerkenbegrooting rijweg; voordracht accijns wijnbegrooting bank van leeningbeslissing adressenvoordracht vervulling vacatures hulponderwijzer; missieve G. Keijzer; benoemingen; voorstel van den heer Lantsheer. Voorzitter de heer Bijleveld van Serooskerke. Afwezig de heeren Damme; Lambrechtsen van Rit- them, uitlandig; Galand, ongesteld; Fokker, uitlandig; en Luteyn, wegens ambtsbezigheden. De heer van Deinse komt later. De notulen worden gelezen en goedgekeurd, en ver volgens voor kennisgeving aangenomen de mededceling des voorzitters: a. van de afwezigheid der bovenge noemde leden, en L. van de goedkeuring door gedepu- leerde staten van een viertal raadsbesluiten, t. w. tot af- en overschrijving en vasrstelling eener suppletoire begrooting; tot het verkoopen van hoornen; tot goed keuring der rekening van den gemeente-ontvanger en van het suppletoir kohier van den hoofdelijken omslag. Aan een en ander is door burgemeester en wethouders de noodige uitvoering gegeven. Is ingekomen een adres van het bestuur der spoor bootmaatschappij van Middelburg, namens de vergade ring van vennooten, houdende bezwaar tegen de heffing van havenloodsgeld ad f 150 's jaars als maximum, zijnde die betaling onbillijk als geldende iets waarvan de maat schappij geen dienst heeft. Dit verzoek is eene herhaling van een reeds vroeger aan burgemeester en wethouders gedaan verzoek hetwelk door dezen is afgewezen. De voorzitter deelt mede dat de reden der afwijzing deze is, dat het verzoek strijdt met de bestaande veror dening op de havenloodsdienst, die voorschrijft dat een loods verplichtend is als het stoomvaartuig geen scbroef- boot is. Op voorstel van den heer Lantsheer is de beslissing aangehouden. Voor de leden worden ter inzage gelegd: a. eene mis sieve en een rapport van het departement Middelburg der Maatschappij tot nut van 't algemeen, omtrent de oprichting van een werkhuis alhier; b. een brief van den heer H. J. Doorman te 's Giavenhage met afdruk vaneen adres aan den gemeenteraad aldaar, hetreffende het nut van het uitzetten op prolongatie van gelden uit de ge meentekas, zooals dit door den gemeenteraad te Haarlem geschiedt. [Zie hieromtrent het nommer dezer courant van jl. Dinsdag.] De door het burgerlijk armbestuur ingezonden voor dracht tot vaststelling van het maximum van den in 1866 te vcrleenen onderstand, gelijk aan die van het vorige jaar, woidt goedgekeurd. Voor kennisgeving wordt aangenomen de mededeeling des voorzitters, dat het onderhoud der wandelingen is aanbesteed voor ƒ669 tegen fl44 voor het loopende jaar. Bij concept-besluit wordt goedgevonden om het den 11 October jl. vastgestelde contract met het rijk omtrent

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1865 | | pagina 1