Woensdag namiddag is van Dordrecht vertrokken het Japansche oorlogstoomfregat Kei-Yoo, door twee Btoombooten naar Helvoet gesleept wordende, voorna melijk met het doel om daar gedurende den winter eene goede ligplaats te hebben, daar te Dordt de havens minder geschikt zijn zoodanig groot schip te bergen en het bij het te verwachten ijs, buiten aan de scheeps timmerwerf, niet kan blijven liggen. Vermoedelijk komt het, na afloop van den winter, na de stoomwerktuigen te hebben ingenomen, weder terug om verder afgemaakt te worden. Door onvoorzichtigheid is Zondag op de spoorweg lij u naar Hengelo op nieuw een ongeluk voorgevallen, dat met den dood eindigde. Iemand liep voorbij een locomotief, die in vollen gang was, struikelde, werd overreden en eenige oogenblikken later als lijk van den weg opgenomen. Naar men zegt, laat die persoon een vrouw met twee jonge kinderen na. Als eene niet alledaagsche bijzonderhoid verdient vermelding, dat de koning van Pruisen in deze week vergunning heeft verleend aan éer. persoon tot het aan nemen en dragen van vier ridderorden. Deze bevoor rechte is de heer Jordan, raad van legatie en adviseur bij hot ministerie van buitenlandsche zaken. Hij heeft gekregen: 1. het kommandenrskruis der Wurteinberg- sche kroonorde; 2. het koramandeurskruis der groother toglij ke Mecklenburgsche orde van de Wendische kroon; 3. het kommandeurskruis 2e klasse der groothertogelijke Badensche orde van den Zahringcr leeuw; 4. hot ridder kruis der orde van den Nederlandschen leeuw. De berichten omtrent den thans gedempten op stand op Jamaica melden, dat de eerste gewelddadig heden in het oosten des eilands door de negers gepleegd, den lie n October waren voorgevallen. Zekere Paul Bogle, een zwarte, die in zijne woonplaats tot nog toe gunstig bekend stond en door zijne heuschheid, zijn ordelijk en goed gedrag achting had verworven, stond aan het hoofd der plunderende en moordende bende; er was door de regeering der kolonie eene premie van 2000 dollars uitgeloofd aan dengene, die hem in hare handen leverde. De negers gingen by hunne uitspattingen niet geheel zonder oordeel te werk; immers zij hadden de geneeskundigen en de blanke vrouwen in het leven ge spaard en de gebouwen op de plantages niet vernield, maar slechts zooveel beschadigd als noodig was om ze oogenblikkelijk onbruikbaar voor de blanken te maken. De blanke bevolking des eilands, hoewel in getalsterkte verre ouderdoende en door de plotseling uitbarsting overrompeld, gaf geene blijken van versaagdheid; zij maakte alle toebereidselen om zich te weer te stellen, en had het zwarte krijgsvolk, althans het meerendeel daar van, aan hare zijde. In de stad Kingston had zich terstond een gewapend corps vrijwilligers gevormd, bestaaude uit gepensioneerde militairen en uit burgers. Voor eenige dagen passeerde de goederentrein van Weenen naar Praag het in de nabijheid der laatstgeraelde stad gelegen dorp Ad wal. Onverwacht sprongen vier of vijf mannen op een der waggons, wierpen eenige kisten op den weg en verlieten daarop den waggon, alvorens het mogelijk was den trein tot stilstand te brengen. Terstond daarop verwijderden zij zich met hunnen roof, sleepten de kisten in het bosch, waar zij die on verwijld openden,bijna geheel ledigden en terstond daarop met den buit ver dwenen. De vereenigde conducteurs van den trein ver volgden de roovers wel gedurende eenige oogenblikken, maar durfden zich niet te ver in het bosch wagen, vree- zende dat de eerste aanval slechts eene krijgslist kon zijn, om den trein met nog beter succes dan vroeger te kunnen plunderen; zij keerdeu derhalve onverrichter zake terug. Verkoopingen en aanbestedingen. Maandag is te Vlissingen aanbesteed de levering van het verseh rundvleeseh ten behoeve van de equipa- giën van Zr. Ms. schepen en vaartuigen van oorlog, aanwezig te Vlissingen en op de Schelde, gedurende het jaar 1866. Aangenomen door Nathan Andriesse voor 64^ cent per Ned poud. Het weghalen van al de gedurende het jaar 1866 op 's rijks marinewerf en droog dok voorkomende mot en krullen is aangenomen door A. Monjé, te Vlissingen de mot ad 2.95 en de krullen ad ,44 per kub. el. Staten-generaal. TWEEDE KAMER. Zitting van Donderdag 16 November. Beraadslaging over de staatsbegrooting voor 1866. Heden is de beraadslaging over hoofdstuk lila (depar tement van buitenlandsche zaken) voortgezet. Twee punten werden nog behandeld. 1. De kosten van buitenlandsche zendiugen en consulaten. Van de eene zijde drong men bij de regeering op bezuiniging in de kosten voor de vertegenwoordiging in bet buitenland aan en gaf meu verre de voorkeur aan uitbreiding der consulaten; van eene andere zijde verlangde men daar entegen met nadruk verhooging der bezoldigingen naar een vast plan van organisatie. Men moest daarmede niet wachten totdat de aau te leggen groote werken voltooid zouden zijn, en niet vergeten, dat de goede naam van Nederland in het buitenland eene waardige vertegenwoordiging eischt. Geheel verkeerd was het tevens het persoonlijk vermogen van den gezant in aan merking te nemen, èn om de richting van den tegen- woordigen tijd, èn omdat het staatsexamen als attaché voor ieder open staat. De gezanten te Parijs en Brussel vooral hadden recht op de. hun reeds lang toegezegde verhooging van bezoldiging. Men drong aan op ver- i plaatsing der gezantschapsecretarissen om de twee jaren 1 en men drukte zijne bevreemding uit dat de regeering niet had voorgesteld de bezoldiging van den secretaris te Washington te verhoogen, wel die van den gezant. Eindelijk betoogde men het nut om als 't ware leerling consuls te vormen. Op art. 5 werd door den heer W. van Goltstein een amendement voorgesteld, strekkende om de voorgestelde tractementsverhooging vau 3500 voor den gezant te Washington te weigeren, voornamelijk op grond dat alvorens een algemeen plan van verhooging was tot stand gekomen, geene partiecle verhooging behoorde plaats te hebben. De heer Duuibar stelde op denzelfden grond voor de voorgestelde verhooging ad 1500 voor onzen gezant te Frankfort niet toe te staan. Nadat de minister beide amendementen had bestre den, staakten de stemmen os-er het amendement van den heer van Goltstein (31 voor en 31 tegen) zoodat over beide amendementen iu eene volgende vergadering moet worden herstemd. 2. De militaire kosten voortvloeiende uit de betrekking van Liraburg tot den Duitschen bond werden nog met oen woord ter sprake gebracht. De stemming over het hoofdstuk werd hierop tot den volgenden dag verdaagd. Daarna is de beraadslaginggeopend over hoofdstuk Illi (Roomsch catholieke eeredienst). Het spreekt van zelf', dat de groote vraag van scheiding van staat en kerk hier ter sprake kwam, dat vele den tegenwoordigen toestand betreurden en herstel van de departementen van eeredienst vorderen. Eenige protes teerden tegen het voornemen om in den loop van dit jaar het departement van hervormde eeredienst op te heffen, en beweerden, dat zonder dergelijke opheffing, de scheiding van staat en kerk toch wel degelijk denk baar was. Men vroeg ook, wat in dit jaar gedaan was om tot die scheiding te komen. De tegensvoordige toestand was daarom ook verkeerd, omdat de koning thans ge noodzaakt wordt ministers van eene bepaalde geloofs belijdenis voor buitenlandsche zaken en justitie te benoemenmen geloofde dat ook uit een politiek oogpunt afzonderlijke ministers van eeredienst in den minister raad zitting moesten hebben en dat de opheffing der eeredienst een internationale maatregel zou zijn. Daarentegen waren er leden die, óf geheele opheffing der eerediensten, óf herstel van den vorigen toestand verlangden. Met het oog op het grondwettig beginsel van een vrije kerk in een vrijen staat juichte men van die zijde het streven naar volledige scheidiug toe en drong men op opheffing der beide administratiën aan, met de verklaring, dat uien het nut van ministers van eeredienst niet inzag. Voorts kwam men op tegen de voortdurende boogere bijdragen van den staat aan de kerkgenoot schappen, strijdig met. het beginsel van scheiding van i kerk en staat, en evenmin door het tweede lid van art. 168 der grondwet bevolen. Dat artikel toch gaf slechts eene bevoegdheid, geene verplichting te kennen. De heer van Delden, die voornamelijk hot laatste gevoelen voorstond, kondigde dan ook een amendement aan, waar- van de strekking was de voorgestelde verhoogingen te weigeren. De regeering antwoordde hoofdzakelijk, dat de tegen woordige toestand slechts een toestand van overgang was; dat spoedig eene algeheele opheffing van beide administratiën zou kunnen plaats hebben, waartoe bijna alles was voorbereid dat die der R. catholieken dade lijk kon volgen, zoodra die der hervormden was voorge gaan, wier betrekking tot den staat hechter waren dan die der catholieken; dat art. 168 der grondwet een plicht aan de regeering oplegde, de bijdragen van de kerkge nootschappen te vermeerderen, zoodra daaraan behoefte bleek te bestaan: Bij art. 7 stelde de heer van Delden eeu amendement voor, waarvan de strekking was de aangevraagde verhoo gingen van jaarwedden aan geestelijken enz. niet toe te staan. Na bestryding door de regeering werd het ver worpen met 56 tegen 9 stemmen. Het hoofdstuk werd daarna aangenomen met 46 tegen 19 stemmen. Tegen de heerenW. van Goltstein, Simons, van DeldeD, Schimuielpenninck, Kien, Blussé, graaf van Zuylen, Jonckbloet, J. K. van Goltstein, Mijer, van Voort- li ujsan, Hoyinck, van Heiden, van Eek, van Asch van Wijck, Hoekwater, van Foreest, Westerhoff en van der Veen. Bij hoofdstuk 1 Vb (hervormde eeredienst) drong de heer vau Eek op opheffing der particuliere collatiën aan, die z. i. strijdig waren met de vrijheid der kerk. De minister antwoordde, dat de staat zich moeilijk kon stellen tusschen den particulier en de kerk. Het hoofdstuk werd aangenomen met 47 tegen 18 stemmen. Zitting van Vrijdag 17 November. Beraadslaging over de staatsbegrooting voor 1866. Bij de opening der zitting werd in de eerste plaats het amendement van den hoer W. van Goltstein, waarover gisteren de steramen staakten, op nieuw in stemming gebracht, en tban3 aangenomen met 35 tegen 31 stem men, niettegenstaande de mi uister van buitenland sche zaken nog had verklaard, dat de gezant in Amerika van zijn tractement niet leven kan, en dat hij zelf zijne vroegere woning had moeten verlaten om eene mindere te betrekken. De verantwoordelijkheid van het besluit verbleef dus bij de kamer. Het amendement van den heer Dumbar werd mede aangenomen met 40 tegen 26 stemmen. Het hoofdstuk lila (departement van buitenlandsche zaken) werd hierop aangenomen met 55 tegen 11 stem men. Tegen de heeren: van Lijnden, Kien, Simons, I. K. van Goltstein, Schimmelpenninck, van Foreest, Hoffman, Hoekwater, van Asch van Wijck, van Voort- huysen en de Lom de Berg. Daarna is de beraadslaging aangevangen over hoofd stuk IVa (justitie). Onderscheidene leden gaven hun leedwezen te kennen, dat niet meer spoed werd gemaakt met den arbeid, noodig tot invoering der rechterlijke organisatie, speciaal met het oog op het nog in te dienen wetboek van burgerlijke rechtsvordering en de wet op de rechterlijke indeeling; de circulaire van den minister over de kosten betrekkelijk lijkschouwingen werd be sproken. Men noemde de bepaling, daarin voorkomende, dat dan alleen de kosten vergoed zouden worden, wan neer er sprake was van misdrijf, bekrompen en onprac- tisch. Men vestigde de aandacht op de noodzakelijkheid om tot afschaffing van de vele nog bestaande wetten van Fransehen oorsprong over te gaan en een nieuw straf wetboek samen te stellen. Men wees op het misbruik, gemaakt van de handlichting aan mindeijarigen ver leend en drong op verbetering daarin aan. De heer Heijdenrijck betoogde, dat de minister bij het doen van benoemingen het voorschrift van art. 166 der grondwet (aanspraak van iederen Nederlander, zonder aanzien van geloofsbelijdenis op ambten en bedieningen) niet in het oog hield. Hij wees er op, dat in het algemeen de catholieken in verhouding tot de bevolkiug, veel minder met landsbetrekkingen begiftigd zijn dan de niet- catholieken. Hij wees bijvoorbeeld op de weinige notarissen, op de plaatsen in rechtbanken eD kanton gerechten, niettegenstaande de vele catholieke sollici- tauten. Men oefende zoo doende een systeem van uitsluiting uit, in strijd met art. 166 der grondwet. Gelijk recht voor allen moest regel zijn. Van de verklariug des ministers dat die ongelijkheid zou ophouden, hing zijn stem over deze begrooting af. De heer van Eek drong op spoedige herziening van het wetboek van strafvor dering en afschaffing van de doodstraf aan, met den wensch dat de raad van state in dit opzicht geene ver traging mocht aanbrengen. Hij wees voorts op de mis bruiken, ontstaande uit het aannemen van geslachtna men, zonder de bij art. 63 burgerlijk wetboek voorge- schrevene vergunning daartoe, eu betoogde de noodza kelijkheid van uitbreiding van het cellulaire stelsel, en der invoering van de wet op de rijkspolicie. Iu verband daarmede bracht lij het laatstelijk gebeurde te Rotter dam ter sprake, en vroeg of de minister de handelingen van de Nederlaudsche policie-ambtenaren had afgekeurd. Nog werd de afschaffing van den lijfsdwang aanbevolen en aangedrongen op het behoorlijk in orde houden der archieven van vroegere rechtscollegiëu. De minister van justitie herinnerde, dat veel reeds was voorbereid, hetgeen de invoering der rechtelijke organisatie moest voorafgaanhet wetboek van burger lijke rechtsvordering zou in eeu volgend zittingjaar kun nen worden ingediend; de wet op de rechterlijke indee ling kon wachten tot dat de aansluiting der spoorwegen, die daarop invloed uitoefenen kon, was tot stand geko men herziening van het strafwetboek was plicht, maar alles kan niet op eens geschieden; een onderzoek naar misbruiken uit handlichtingen ontstaande zou ingesteld worden; de indiening der wet tot afschaffing der doodstraf was vertraagd, omdat het advies van den raad van state zich lang had laten wachten uitbreiding van het cellu lair stelsel was raadzaam, maar tot dusver ontbreekt de localiteit: de ontruimde gevangenis te Leeuwarden zal waarschijnlijk daartoe ingericht worden. De wet op de rij kspolicie was geheel gereed. De minister erkende dat het laatstelijk te Rotterdam gebeurde was onwettig, van daar zijn onmiddellijk bevel om den Duitscher te ontslaan. De publiciteit dezer zaak en bovendien een verzoek aan Pruisen gedaan om op dergelijke wijze geene arrestatiën hier te lande te bewerkstelligen, zou dergelijke gebeur tenissen in de toekomst beletten. Krachtig protesteerde eindelijk de minister tegen het verwijt van uitsluiting der catholieken. Zijn geheel publiek en privaat leven getuigde daartegen. Hij erkende, dat er ongelijkheid bestond, maar alles kon niet plotseling veranderd worden. Geen enkel feit van uitsluiting om geloofsbeljdenis kon tegen hem aangevoerd worden, maar ten behoeve van catholieken konden aan den lande bewezene diensten bij benoemingen toch niet geheel ter zijde gesteld worden. Bj art. 11 wees de heer van Heiden op de ongeljke verdeeling van de tractementen aan de ambtenaren van het openbaar ministerie by de kantongerechten, eu stelde op dien grond als amendement voor, de post met /"4000 te verhoogen en dus te brengen op ƒ8000, bet aan den minister overlatende de verdeeling dier som zoo te doen, als de behoefte zou aanwijzen. Het amendement werd verworpen met 35 tegen 30 stemmen. Bj art. 15 werd het vervoer van gevangenen te berde gebracht, en drong men er op aan, om bij vervoer langs alle spoorwegen, afzonderlijke wagons, afgescheiden van hetpubliek,daarvoor te bezigen. Van regeeringswegewerd geantwoord, dat alleen bezwaren van financieelen aard zich daartegen verzetten, maar dat de zaak niet uit het oog verloren werd. Bj de 7e afdeeling (gebouwen) werd de overplaatsing der gevangenis van Leeuwarden naar Medemblik behan deld. Eenige leden betreurden die verplaatsing, die ten nadeele van eerstgemelde stad zou strekken en bestreden de gronden door de regeering daarvoor aangevoerd. Hierna is de vergadering verdaagd.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1865 | | pagina 2