Ten slotte is het geheele reglement van polieie voor
de polders in Zeeland in omvraag gebracht en aangeno
men met 31 tegen 3 stemmen. Tegen stemden de heeren
Vader, Mazure en Hennequin terwijl de heeren de
CasembrootPierssens en J. L. de Jonge ook bij deze
stemming afwezig waren.
Gedeputeerde staten worden nitgenoodigd het regle
ment thans andermaal ter goedkeuring voor te dragen.
De algemeene verslagen van de rapporteurs derafdee-
lingen worden uitgebracht betreffende
I. ÏÏet voorstel van gedeputeerde staten omtrent het
verzoek van den gemeenteraad van Philippine om toe
passing van art. 36 der wet op het lager onderwijs, voor
den bouw van een nieuw schoollokaal met onderwijzers
woning. Blijkens liet verslag, uitgebracht bij monde van
deu heer Benteijn, bestonden er in geene der afdeelingen
bedenkingen tegen dit voorstelstrekkende om der
regeering als het gevoelen der vergadering te kennen te
geven, dat de gemeente Philippine en de kosten van
bedoelden bouw geraamd op een bedrag van 6377,
eene som van ƒ4000 zal kunnen bijdragen.
Nadat tot de dadelijke behandeling van dit voorstel
is besloten en geen der leden het woord verlangt, is
het in omvraag gebracht en aangenomen met alge
meene stemmen.
II. Het nader voorstel van gedeputeerde staten omtrent
het adres van het dijkbestuur van den polder Dreischor,
aangaande de afdamming van het verste sas in het dijk-
water. Dit voorstel strekt om aan het dijkbestuur te
kennen te geveD, dat de vergadering van oordeel blijft
dat, al kon in de bezwaren van het dijksbestuur worden
voorzien, zulks buiten de bevoegdheid der staten gelegen
is. Volgens het algemeen verslag, door den heer
van der Have uitgebracht, is in een der afdeelingen door
een lid in overweging gegeven om art. 132 der grondwet
toepasselijk te verklaren voor het verschil tusscheu den
polder Dreischor en burgemeester en wethouders van
Zierikzee. Overigens vereenigden alle leden zich met het
voorstel.
Zonder beraadslaging is het voorstel met algemeene
stemmen aangenomen.
III. De voorstellen van gedeputeerde staten omtrent
het doen van rentelooze voorschotten tot verbetering
van wegen (uitvoerig medegedeeld in ons nominer van
4 dezer). De heer Kakebeeke brengt hieromtrent verslag
uit, waaruit blijkt dat in de afdeelingen geen bedenkin
gen zijn [gemaakt: alleen was door een lid in een der
afdeelingen gesproken over de benadeeling der beplan
tingen langs de wegen.
Zonder beraadslaging wordt achtereenvolgens met
algemeene stemmen besloten, overeenkomstig de voor
stellen vangedeputeerde staten, toe te staan de aanvra
gen van
a het gemeentebestuur van Borsselen, ƒ14.400;
b idem van's Gravenpolder, 1200;
c idem van 's Gravenpolder en Hoedekenskerke ƒ11,000;
d idem van 's Gravenpolder, Nisse, Ovozande, Drie
wegen en EUewoutsdijk, ƒ33,000;
e idem van 'sHeer Abtskerke, 4,770;
idem van 'sïïeer Arendskerke, ƒ12,670;
g idem van Heinkenszand, ƒ7,300;
h idem van Kapclle, 2,400;
i idem van Krabbendijke, ƒ4,870;
k idem van Kruiningen, 8,675;
l idem van Nisse, ƒ7000;
m idem van Yerseke, ƒ8,040;
n het dijkbestuur van de polders van Sint Annaland,
ƒ12,700;
o de gemeentebesturen van Zierikzee c. s., als laatste
een vierde gedeelte van bet den 6 November 1863 toe-
gestane voorschot van ƒ50.000, ƒ12,500.
De aanvrage van het gemeentebestuur van 's Heeren-
boek is als vervallen beschouwd en de aanvrage van het
gemeentebestuur van Hoek, om een renteloos voorschot
van ƒ1475, niet ingewilligd, als geldende de herbestra
ting der dorpstraat.
Het geheele voorstel (waaruit blijkt dat voor rente
looze voorschotten kan worden beschikt over ƒ187,470)
is ten slotte mede met algemeene stemmen aangenomen.
gedeeld in het bijvoegsel van ons vorig nommer). Volgens
het door den heer van der Vliet medegedeeld verslag
had een lid in de afdeelingen het verlangen te kennen
gegeven om de subsidie reeds met 1 Januari 1866 te
doen ophouden. Ook dit verslag is ter griffie neder-
gelegd, om het voorstel Vrijdag te behandelen.
VI. Het (onzen lezers bekende) voorstel omtrent de
stoombootdienst op de Wester-Schelde. Het algemeen
verslag wordt uitgebracht door den heer Ilombach. Er
blijkt in hoofdzaak uit dat men het in de afdeelingen
algemeen eens was met do strekking van het voorstel
om eene volledige stoombootdienst tot stand te brengen.
Sommigen achtten het wenschclijk eene bepaling in de
voorwaarden van concessie op te nemen, dat gedurende
de zomermaanden althans de boot ook des Zondags zal
moeten varen. Een der leden achtte de voorgestelde
tegemoetkoming aan de steigerschuitschippers te gering.
Een paar leden eener afdeeling verlangden zekerheid dat
de zeil- en roeivaartuigen ter voorziening in bestaande
behoeften zouden blijven bestaan. Eenige leden stelden
voor om ten aanzien van A. Brugge, te Breskens, die
vijftig jaren in dienst is en indertijd ƒ1200 voor de helft
zijner schuit heeft betaald, eene gunstige uitzondering
te maken. Ook wilden sommigen aan B. Oosterman,
wegens langdurigen diensttijd en ouderdom, eenejaar-
lijksche toelage van ƒ120 verleend zien, zooals hij ook
gelijke toelage van den concessionaris Dronkers ont
vangt. Dit verslag is evenzeer ter griffie nedergelegd,
om Vrijdag het voorstel te behandelen.
VII. De mededeeling van gedeputeerde staten van de
gevoerde briefwisseling omtrent de regeling der zaken
van de caUimiteuse polders. Het algemeen verslag, uitge
bracht bij monde van den heer J. L. de Jonge, getuigde
van veel verschil van gevoelen over deze aangelegenheid
De slotsom is evenwel dat de overgroote meerderheid
geen vrijheid vindt om tot de heffing der provinciale
opcenten mede te werken. Ook dit onderwerp is tegen
Vrijdag aan de orde gesteld.
VIII. Het voorstel van de heeren van den Bosch c. s.,
in de vorige zitting gedaan, om gedeputeerde staten uit
te noodigen gedurende deze zitting een reglement tot
weering der runderpest aan de provinciale staten tot
goedkeuring voor te dragen, enz. Daar uit het bij
monde van den heer Verhagen uitgebracht verslag in
hoofdzaak blijkt, dat men in de afdeelingen algemeen
van oordeel was dat de wet tot onteigening en het van
kracht zijnde provinciale reglement tot weering der long
ziekte voor de bestaande behoefte voldoende zijn, ver
klaart de heer van den Bosch dat hij het gedane voorstel
intrekt.
IX. Het voorstel van de heeren Vis c. s., mede in de
vorige zitting gedaan, en strekkende om van wege deze
vergadering een adres aan den koning aan te bieden, met
afschrift aan de beide kamers der staten-generaal, met
eerbiedig doch dringend verzoek dat een ontwerp van
wet door Zr. Ms. regeering in gereedheid gebracht en
ten spoedigste aan de vertegenwoordiging ingediend
worde, ter voorziening in de meer en meer gevoeld en
erkend wordende behoefte aan eene wettelijke regeling
der veeartsenijkunde in Nederland. Volgens het door
den heer de Jonge van Ellemeet uitgebracht en ter
griffie nedergelegd algemeen verslag, was men in de
afdeelingen bijna algemeen bereid tot ondersteuning
van het voorstel. Ten aanzien van het stellen van een
adres verlangde men in eene afdeeling dat aan gedepu
teerde staten over te laten, doch in een andere afdeeling
wilde men dit aan de voorstellers zeiven opdragen.
De beraadslaging is bepaald op Vrijdag.
Thans geen verslagen meer ingekomen zijnde sluit de
voorzitter de vergadering, nadat is bepaald dat de werk
zaamheden zullen worden hervat op Vrijdag voormiddag,
te elf uren.
De heer van Citters merkt onder anderen 'op dat art. 7
is goedgekeurd, zoodat het jammer is dat de heer van
Deinse de gelegenheid niet meer heeft daaromtrent eenig
voorstel te doen.
De heer F. van Deinse autwoordt dat het hem spijt ten
vorigen jare bij de vaststelling van het reglement niet
in de gelegenheid te zijn geweest om tegenwoordig te
zijn en hij zich gevleid had dat thans nogmaals al de
artikelen van het reglement zoudeu zijn behandeld
geworden. Hierin teleurgesteld meent hij bij het voorge
stelde araendement te moeten volharden.
Het verder door den heer van Citters gesprokene geeft
deu heer Becius aanleiding tot de opmerking, dat hij
meent dat zijn ambtgenoot zich vergist en uitgaat van
het denkbeeld dat de voorstellers van het araendement
het art. 7 uit het reglement willen doen vervallen, het
geen niet zoo is, daar zij alleen art. 7 uit art. 25 willen
gelicht zien.
In de derde plaats komt in behandeling het amende
ment van de heeren Henneqnin c. s.
De beer Henneqnin licht dit amendement toe en zet
het wenschelijke uiteen eener bepaling, volgens welke
gedeputeerde staten binnen éene maand, of zoo men wil
een langeren termijn, over de te geven vergunning zullen
moeten beslissen.
De heer By ban acht zoodanige bepaling ook nuttig,
doch stelt als sub-amendement eene uitbreiding voor,
luidende: „Mocht deze toestemming niet binnen eene
maan dkunnen worden verleend, dan geven zij daarvan
vooraf kennis aan het betrokken dijkbestuur."
De beer J. L. de Jonge stelt de vraag, of de vergadering
zich niet te veel op administratief gebied begeeft, in
plaats van op dat der polieie, waartoe het thans behan
delde reglement strekken moet.
Nadat de voorzitter en de beer Cau verklaard hebben
eenstemmig te zijn met het gevoelen van den heer de
Jonge, wordt de beraadslaging gesloten.
Achtereenvolgens worden in stemming gebracht
het amendement van den heer Vader: verworpen
met 36 stemmen tegen 1, van den voorsteller zeiven;
het amendement van de heeren F. van Deinse c. s.:
aangenomen met 34tegen 3 stemmentegen stemden
de heeren Yader, Becius en Hoogenboom;
het sub-amendement van den heer Bybauverworpen
met 32 tegen 4 stemmen; voor stemden de heeren de
Casembroot, Vader, Bybau en Hennequin (de heer van
den Bosch was bij deze stemming niet tegenwoordig);
bet amendement van de heeren Hennequin c. s.: ver
worpen met 26 tegen 11 stemmen; vóór stemden de
heeren Hammacher,de Casembroot, van der Have, Vader,
Hombach, Bybau, Kakebeeke, Mazure, Benteyn, van den
Bosch en Hennequin;
het geamendeerde art. 25 zelve is aangenomen
met 35 tegen 2 stemmen; tegen stemden de heeren
Vader en Hennequin.
Bij art. 26 stellen gedeputeerde staten voor eene nieuwe
alinea te voegen, luidende: „Betreft het een calamiteusen
polder, dan berust de eindbeslissing bij den koning."
Dit art. is met algemeene stemmen zonder beraadsla
ging aangenomen. (De heer van Eek was bij de stemming
afwezig.)
7.
Van verveening of derrinksteking.
Gedeputeerde staten stellen voor art. 27 aldus te redi-
geeren: „Het is verbodenzonder schriftelijke vergunning
van gedeputeerde staten, die vooraf den hoofdingenieur
van den waterstaat hooren, grond te verveenen of derrink
te steken."
Met algemeene stemmen (de heer van Eek was nog afwe
zig) is ook dit art. zonder beraadslaging aangenomen.
In art. 28 wordt door gedeputeerde staten de veran
dering voorgedragen van de laatste woorden„de ge
middelde stand van het polderwater" in: „het peil van
het winterwater des polders."
Zonder beraadslaging is dit art. met eenparige stemmen
goedgekeurd (de heer J. L. de Jonge was bij de stem
ming afwezig).
8.
Bepalingen van verschillenden aard.
Art. 36 wordt door gedeputeerde staten aldus voor
gesteld „De overtredingen van dit reglement zullen bij
proces-verbaal worden geconstateerd, die van art. 33
alleen door het dijkbestuur, en die van de overige arti
kelen, behalve door het dijkbestuur, door de werkbazen
en dijk opzichters, benevens de andere daartoe aange
stelde beambten of bedienden, en voorts door alle verdere
ambtenaren met de handhaving der polieie belast."
Dit laatste art. is mede zonder beraadslaging met
algemeene stemmen goedgekeurd (de heeren de Casem
broot, Pierssens en J. L. de Jonge waren bij de stemming j
afwezig). j'
IV. Het voorstel van gedeputeerde staten tot wijziging
van de begrootingen der enkel provinciale en huishou
delijke inkomsten over 1865 en 1866. Het verslag, door
den heer Snijder uitgebracht eu geene bedenkingen in
houdende, is ter griffie nedergelegd. De behandeling van
het voorstel is op Vrijdag bepaald.
V. Het 1 voorstel van gedeputeerde staten omtrent
het verleenen van eene toelage uit de provinciale fond
sen aan de geneeskundige school te Middelburg (mede
SiS'ELPERSIH)UEKERU VAX I)E GEBHOEOEIIS ABRAHAMS,