MIDDEL BURG SC I IE COURANT. N°' '179. Donderdag 9 November. 1865. öinnmlcmü. Bij deze courant behoort een bijvoegsel, bevattende 1. Meraoriën van beantwoording betreffende de hoofdstukken IIIA, IVö, V en VI der staatsbegrooting voor 1866 2. Verslag van het verhandelde in de gisteren avond geopende najaarszitipg der provinciale staten van Zeeland. Editie van Woensdag avond 8 uren. De Commissaris des Konings in de provincie Zeeland, maakt bekend, dat de Provinciale Staten eene openbare vergadering zullen houden op Donderdag den 9 dezer, des namiddags te éen uur. Middelburg, den 8 November 1865. De commissaris des konings voornoemd, R. W. VAN LIJNDEN. MicI «Iel burg S IVovember. de stoombootdienst 01' de westerschelde. Op de lijst der werkzaamheden voor de provinciale staten in de zitting welke gisteren is geopend, komen twee onderwerpen voor van meer dan gewoon belang. In de eerste plaats treffen wij daarop weder raededee- lingen aan eener met den minister van biunenlandsche zaken gevoerde briefwisseling omtrent de regeling van de zaken der calaraiteuse polders. Deze zaak, van hoe groot belang ze ook moge zijn, voornamelijk voor vele grondeigenaren, is, volgens onze meening, geenszins een levensqnaestie voor Zeeland, zoo als zij wel eens ge noemd is. Zij is bovendien nog verre van de oplossing verwijderd en zal vermoedelijk nog vrij lang het onder werp van beraadslaging en briefwisseling uitmaken. Voor het oogenblik willen wij ons dan ook niet opzet telijk daarmede bezig houden. Er is thans buitendieu ook een onderwerp aan de orde dat in de eerste plaats aller belangstelling verdient. Wij hebben reeds meermalen gesproken over de nood zakelijkheid tot afdoende verbetering in de middelen van gemeenschap tusschen de verschillende deelen der provincie en voor een gedeelte daarvan onze hoop ge vestigd op de nieuwe regeling van de stoombootdienst op de Wester-Schelde, waartoe de provinciale ;ten door het eindigen der overeenkomst met den tegenwoordigen concessionaris gedrongen zijn. Het voorstel door gedeputeerde staten thans gedaan en tamelijk uitvoerig in ons nommer van 2 dezer mede gedeeld, heeft tot, op zekere hoogte onze verwachting bevredigd. Wij zien er in de eerste plaats een erkenning in van de behoefte aan beter georganiseerd en drukker verkeer tusschen Zuid Beveland, Walcheren en Zeeuwsch- Vlaanderen onderling, en vinden voorts een plan aange wezen dat, spoedig in uitvoering gebracht, in de bestaande behoefte voldoende zou kunnen voorzien. Gedeputeerde staten willen de dienst op de Wester- Schelde doen uitvoeren door twee geschikte stoorabooten in dier voege dat dagelijks ten minste driemalen van Ylissingen naar Breskens en terug, tweemalen van Vlis- singen naar Neuzen en terug, driemalen van Neuzen naar Hoedekenskerke en Hansweert en terug, en twee maal tusschen Walsoorden en laatstgenoemde plaatsen gevaren worde. Ziedaar een in vele opzichten goed plan. Doch veel van zijn waarde wordt er aan ontnomen door de toevoeging, dat zoodanige regeling vooral dan schijnt vereischt te worden, wanneer door de voltooiing van het kanaal door Zuid Beveland, vau den staatsspoorweg tot Goes, van de ontworpene verbetering van wegen op ge noemd eiland en van den Belgischen spoorweg tot Neuzen het verkeer belangrijk zal toenemen, maar dat het voorloopig voldoende zou zijn tweemaal van Ylissingen naar Breskens en terug en eens van Ylissingen naar de hierboven genoemde plaatsen en terug te varen. Men ziet het, veel, zeer veel, zal er nog moeten ge beuren eer dat plan in toepassing zal komen. Een aantal belangrijke werken moeten eerst tot stand komen en dan moet ten overvloede nog het verkeer belaugrijk toenemen. Wij raeeneu met bescheidenheid in over weging te moeten geven, of, wanneer dat alles heeft plaats gehad, het initiatief en de ondersteuning der provincie eigenlijk niet geheel overtollig zouden zijn, en of dan niet de particuliere nijverheid zich beijveren zal in de dienst te voorzien. Neen, op dit oogenblik, juist nu die werken nog niet tot stand gekomen zijn, maar voor een deel althans van lieverlede hunne voltooiing naderen wij weten thans reeds dat het kanaal door Zuid-Beveland omstreeks de helft van het volgend jaar zal gereed zijn is het zaak dat een geregelde, vlugge en drukke stoombootdienst op de Wester-Schelde georganiseerd worde. Van talmen is hier in geen geval heil te verwachten! Wanneer al de opgesomde werken zijn tot stand geko men zalóf het verkeer reeds zoo belangrijk zijn toege nomen dat er geen maariegclen van vvege de pjovincie meer noodig zijn, óf het verkeer zal niet zijn toegenomen uit gebrek aan goed georganiseerde communicatie-mid delen. In beide gevallen zou het algemeen belang aan merkelijke schade lijden, die du gemakkelijk kan worden voorkomen. Juist op dit oogenblik, op het tijdstip van overgang, moet de zaak door de provincie met kracht worden aan gevat, opdat niet veel verloren ga wat zou kunnen be houden worden. Het is hier de roeping van het provin ciaal bestuurde behoefte vóór te zijn, haar te scheppen en een drukker verkeer te leiden en te bevorderen. En dit zai, indien het voorstel onveranderd wordt aan genomen, niet worden bereikt. De dienst zal dan behoudens eenige uitbreiding, naar alle waarschijnlijkheid vooreerst blijven wat ze thans is: een, voor de geheele streek waarvoor zij ge acht wordt van nut te zijn, in schier alle opzichten gebrekkige dienst. Wij zijn overtuigd dat, indien het voorstel wordt aan genomen, het nergens anders toe leiden kan dan tot toe passing van het 5e punt van het voorstel, waarbij gede puteerde staten op de een of andere wijze tijdelijk in de dienst zonden moeten voorzien. Geheel in het onzekere wat van hen zal gevordi-rd worden zullen zich toch wel niet veel ondernemers aanmelden, op wien men voor de naauwgezette uitvoering der overeenkomst vertrouwen kan stellen. Wij hopen derhalve dat bet voorstel in dien geest zal gewijzigd worden, dat het aanvangen eener voldoende stoombootdienst op de Westersckelde met 1 April 1866 reeds nu verzekerd zij. Gisteren avond is de najaarsvergadering der provin ciale staten van Zeelimd door den voorzitter in naam des konings geopend. Behalve de reeds vermelde zijn nog eenige andere mededeelingenvoorstellen enz. ingekomen. Voor een en ander verwijzen wij naar het verslag, opgenomen in het bij dit nommer bchoorende bij voegsel. Wij vernemen dat morgen namiddag door den com missaris des konings den leden der staten een diner zal worden aangeboden. Op de door de regeering overgelegde lijst van 43 aanhangige aanvragen om concessie voor den aanleg van spoorwegen komt Zeeland betreffende het volgende voor: „Lancelot: van Neuzen naar Brugge. Blijft, in afwach ting dat NeuzenSt. Nicolaas worde uitgevoerd, aan gehouden. „de Bethisy c. s.: van IJzendijke naar Breskens. Blijft aangehouden. „ïloyois en Co.: van Roulers naar Selzaete, met zijtak naar IJzendijke. Niet voor beschikking vatbaar. „Van Mons: kanaal en spoorweg van Neuzen langs Hulst naar de grenzen. Voorloopig onderzocht. Nopens het lot der werf te Vlissingen zegt de minister van marine het volgende in zijne memorie van beant woording op het voorloopig verslag der kamer over hoofdstuk VI der begrooting voor 1866. „Hetgeen de minister gezegd heeft aangaande de mindere wenschelijkheid om het etablissement te Vlis singen te sloopen, in afwachting of er niet nog een nuttig gebruik van zal kunuen worden gemaakt wanneer de spoorweg iu Zeeland eu het kanaal van Walcheren zul len zijn voltooid, heeft geen ander doel dau er op te wijzen, waarom men nog niet tot die slooping is over gegaan. Niets is er nog gedaan dan zich tot de ontruiming voor te bereiden, en mocht men daartoe overgaan, dan zullen de pantserinrichtingen en alle vervoerbare en tot gebruik geschikte goederen naar elders worden over gebracht. „Er is onlangs een voorstel gedaan om de werf over te nemen. Daarop is nog geene beslissing genomen. Vroeger was de minister van meening, dat men met de opheffing zoude moeten wachten tot de voltooiing der doorgraving van Noord-Holland. Nu echter meer en meer blijkt, dat men geene meer diepgaande schepen zal behoeven te bouwen dan de van Galen en Java, zal men daarop niet behoeven te wachten. „De Java toch is in het ongunstigste jaargetijde over het Pampus gesleept, en daar de van Galen zeker niet dieper zal gaan dan de Java, bestaat geen bezwaar om dergelijke schepen over het Pampus te brengen. „De minister van marine is van gevoelen, dat, voor zooverre de belangen van de werf daarmede gemoeid zijn, het behoud der vestingwerken van Vlissingen geen vereischte is, omdat de werf van aanbouw aldaar voor de tegenwoordige behoefte niet noodzakelijk meer is; reden waarom hij zich voorstelt, dat men die werf zal moeten verlaten. Het behoud der vestingwerken kan evenwel, uit een staatkundig oogpunt beschouwd, wellicht nood zakelijk zijn." In verband hiermede moet worden beschouwd hetgeen de minister van oorlog in zijne memorie van antwoord zegt. Wij lezen daarin namelijk het volgende: Even als reeds meermalen het geval is geweest, wordt in dit voorloopig verslag ook nu weder gesproken van vestingen die als schadelijk moeten worden beschouwd, zonder dat het bewijs geleverd is, dat de vestingen die men daarbij op het oog heeft werkelijk tot zulk eene categorie behooren. Schadelijk zijn toch alleen zoodanige vestingen, die hoegenaamd geene strategische waarde bezitten, of wel dezulke, die door hare ligging als anders zins wel van strategische belangrijkheid zijn, maar niet in die mate, dat zij in de schakel der verdediging als onmisbaar te beschouwen zijn, en bovendien door hare uitgebreidheid zulk eene talrijke bezetting in oorlogs tijd vorderen, dat het afzonderen der troepen, daarvoor vereischt, onze krachten te boven gaat. Geene van die omstandigheden is op de Zeeuwsche vestingen toepas selijk. Al behoort de Wester-Schelde niet tot onze recht- streeksche defensieliniën, het zal onder vele omstandig heden voor ons nuttig of noodig zijn, versterkte punten aan de rivier te bezitten; er kunnen zelfs oorlogstoe standen plaats vinden, waarin die vestingen eene be langrijke waarde erlaugeu. Vooral verlieze men niet uit het oog dat Vlissingen door de uitmuntende rcede de eenige plaats van ons land is, waar ten allen tijde kan worden binnengeloopen, waar aan de vloot eene veilige ligplaats verzekerd is en waar schepen gedokt, uitgerust en hersteld kunnen worden, terwijl door den spoorweg de plaats nog meer in belangrijkheid zal toenemen en het dus eene ongehoorde zaak zoude zijn, Vlissingen roekeloos aan den eersten den besten kaper te willen prijs geven. Maar bovendien mag de quaestie van het al of niet behouden der Schelde niet worden beoordeeld zonder de staatkundige beschouwingen in aanmerking te brengen, en doet men dit, dan lijdt het geen twijfel of de noodzakelijkheid zal blijken van meester te blijven van dien stroom. „De Zeeuwsche vestingen zijn alzoo geenszins scha delijke vestingen, en evenmin is die qualificatie toepasselijk op Breda en Grave; deze vestingen staan in rechtstreeksck verband tot het zuidelijk frontier, en ma ken alzoo deel uit van het aangenomen stelsel van verde diging des rijks. Ook] aan Groningen kan onmogelijk de naam van schadelijke vesting gegeven worden, daar zij bepaald als reduit voor de stelling Groningen-Delfzijl noodig is.': Omtrent de voorgedragen stibsidiën voor uit waterings- en wegsverbetering in Zeeland, lezen wij in de memorie van beantwoording betrekkelijk hoofdstuk V der staats begroting bet volgende: „Het heelt bevreemding gewekt, dat ook ditmaal eene som van ƒ51,500 is uitgetrokken als laatste jaar lij ksche termijn eener bijdrage voor de verbetering van de uit watering in het 4e district van Zeeland, terwijl uit het Verslag der openbare werken over 1S64 blijkt, dat met het werk nog geen aanvang is gemaakt. Deze bevreem ding zal wijken, wanneer men gelieft in aanmerking te nemen, dat de termijnen wel, volgens den regel, achter eenvolgens op de begrooting worden uitgetrokken, maar dat de betaling eerst volgt naarmate het werk in orde wordt opgeleverd. Inderdaad is dan ook voor dit uitwate ringskanaal tot dusver niets van het subsidie uitgekeerd. „De redenen, die den minister hebben bewogen om, bij uitzondering, het tekort in de kosten voor den weg van Sluis naar Nieuwvliet voor rekening van het rijk te nemen, zijn iu den toelichtenden staat ontwikkeld. De commissie heeft zich tot uitgaven verplicht ge zien, waarop zij aanvankelijk niet had gerekend, en de kosten van het werk liepen tevens hooger, dau bij het opmaken der begrooting was geraamd. Het spreekt van zelf, dat eene verhooging van subsidie, als voor dit werk wordt voorgedragen, nooit regel kan worden, maar slechts in enkele gevallen iu aanmerking komen. De minister vond tot het voorstel grond ook in de omstandigheid dat, zonder zoodanige bijdrage, an de voltooiing van het werk, waarbij het rijksbelang recht streeks betiokken is, had moeten afgezien worden.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1865 | | pagina 1