Meteorologische waarnemingen, gedaan op 's rijks werf te Vlissingen, des middags 2 uur. October 1865. Wind. I I 3 R1 H 1 Barometer bij Oo. a betrekkelijke vochtigheid. f! e bo 5 '3 liegen in 24u. Aanmerkingen. 15 .Z. ZO. 1 761.7 15.S 0.78 10 48 0.8 bew. heiig helder. 16 Zw.t.W 6 760 1 15 6 0.70 9.36 0.0 mistig bewolkt. 17 JZ. ZW. 14 746.9 14.6 0 80 10.02 0.0 bew. buiig regen. 18IZ. ZO. 7 740.7 14.4 0.90 11 18 2 5 bew. betrokk. reg. 19 Z. ZW. 10 736 4 12.8 0 88 9.88 7 9 bew. dik betr. reg. 20 W.t.Z. 9 749.5 10.6 0.69 6.96 2.0 bew. buiig regen. 21'Z. ZW. 9 754.3 12.5 0.76 8.50 J.5 bewolkt regenacht. TSicrmonieterstaiid. 25 Oct. 's av. 11 u. 51 gr. 26 'smorg.7 u. 47gr.'smidd. 1 u. 50 gr. 's av. 11 u. 55 gr. 27 's morg.7 u. 50 's midd. 1 u. 51 gr. Gemeenteraad va» Middelburg. Zitting van Woensdag 25 October. {Vervolg.) Voor kennisgeving wordt aangenomen het proces verbaal van de opneming der boeken en kas van den gemeente-ontvanger. Van de commissie van bestuur over de geneeskundige school is ingekomen eene uitvoerige missieve met betrek king tot de reorganisatie dier inrichting, alsmede eene begrooting van kosten en een staat van het voortaan te geven onderwijs. De voorzitter stelt voor, dit stuk alsnu niet te doen voorlezen, maar het voor de leden ter inzage te leggen en later te bespreken. Den inhoud der begrooting deelt hij echter mede, waaruit blijkt dat is uitgetrokken voor jaarwedden van een lector: in de anatomie 1500, in de therapie enz. 600, in de chirurgie 600, in de obstetrie 300, in de chemie enz. 600, in de physica enz. 500; voor een docent ln de vergelijkende ontleedkunde, idem in de gezondheidsleer, idem in de gerechtelijke genees kunde, idem in de auscultatie en percussie, te zamen 400; voor een docent in het Latijn ƒ200; en voorts voor benoodigdheden voor het onderwijs en verschil lende uitgaven ƒ2000, makende een totaal van 6,700; hiervan wordt afgetrokken schoolgelden van vijftien leerlingen a ƒ150, makende ƒ2,250, (terwijl het school geld van vrouwelijke leerlingen in de verloskunde voor memorie is uitgetrokken), zoodat een te kort op de begrooting ontstaat van 4,450. Nu de begrooting door den voorzitter is medegedeeld, acht de heer van Diggelen het ook wenschelïjk dat het schrijven der commissie worde voorgelezen, aan welk verlangen wordt voldaan. Uit die voorlezing bleek in hoofdzaak het volgende. Den 5 September 11. hebben de lessen aan de genees kundige school weder een aanvang genomen met vijftien leerlingen, aan wie is aangezegd dat de school, althans gedurende twee of hoogstens drie jaren, in stand zal blijven, ten einde hen te bekwamen voor het bij de wet voorgeschreven natuurkundig examen. Ten aanzien van het studieplan (hetwelk niet is voorgelezen) verschilt de commissie die, ware het niet dat onoverkomelijke bezwaren dit beletten, de voorkeur zou hebbeu gegeven aan haar oorspronkelijk, meer wetenschappelijk plan in sommige opzichten met bet gevoelen der lectoren. Dit verschil bestaat vooreerst ten aanzien van het punt om de nieuwe orde van zaken vóór of op 1 Januari 1866 iu te voeren. Hoezeer de commissie eene beslissing over de toekomst der school alleszins wenschelijk acht, zoo bestaat er, volgens hare zienswijze, geen behoefte om reeds met 1 Januari de school in normalen toestand te brengen, daar er op dat tijdstip nog geen leerlingen zullen zijn die van het onderwijs in zijn geheelen omvang gebruik kunnen maken, terwijl bovendien de tijd te kort zou wezen om dan reeds gereed te zijn met eene nienwe verordening op de school, de opdracht der lectoraten enz. Een tweede punt van verschil is de bezoldiging van den lector in de anatomie. Bij de waarschijnlijkheid die er bestaat dal de tegenwoordige lector ongenegen zal wezen om zijne betrekking nog langer dan eenige maan den te vervullen en bij de belangrijke uitbreiding aan dat lectoraat te geven, meent de commissie dat dit alleen zou kunnen worden opgedragen aan iemand die daaraan al zijn tijd zal moeten wijden en bijgevolg niet als genees kundige zal kunnen of mogen practiseeren. In plaats van 500 wenscht zij voor die betrekking 1500 te be stemmen, overtuigd als zij is dat voor een minder bedrag geen bekwame titularis te vinden zal zijn. Ten derde bestaat bezwaar om de schoolgelden aan de hoogere burgerschool voor de leerlingen der eerste drie studiejaren aan de geneeskundige school voor reke ning der laatstgemelde inrichting te nemen. De com missie acht het namelijk niet wenschelijk om tusschen die beide inrichtingen van onderwijs geldelijke verre keningen te hebben. Buitendien is op het studieplan wel aangewezen dat de leerlingen de opgegeven vakken bij de hoogere burgerschool zullen kunnen aanleeren, doch dit sluit de mogelijkheid niet uit dat zij zich door privaat onderwijs of anderszins zullen kunnen bekwa men. De commissie is echter, in overeenstemming met de lectoren, overtuigd dat de schoolgelden aan de ge neeskundige school bij hare uitbreiding moeten worden verhoogd. Zij acht het noodig die te brengen op 150 's jaars en meent dat zulks niet te hoog is met het oog op de gelegenheid welke er bestaat om, na het afleggen van een voldoend examen, een wetenschappelijken en algemeen geachten stand in de maatschappij te vervullen. Ten slotte merkt de commissie in hare missieve op, dat uit de begrooting van kosten blijkt dat zal behooren voorzien te worden in een te kort van ƒ4,450 en dus 2500 meer dan hetgeen tot dusver door de provincie en de gemeente gezamelijk jaarlijks werd bijgedragen. Zonder eene beslissing te willen vooruitloopen, dringt zij echter met alle kracht aan op de instandhouding der school, in het vertrouwen dat niet lichtvaardig der vernietiging zal worden prijs gegeven eene inrichting- die zulke uitmuntende diensten heeft bewezen en, een maal opgeheven, niet licht meer in het leven zal zijn te roepen, doch bij hare uitbreiding in dubbele mate een bron van wetenschappelijk en stoffelijk voordeel voor deze gemeente en dit gewest belooft te worden. Na de voorlezing is alsnu besloten dit stuk voor de leden ter inzage le leggen en de beraadslaging aan te honden. Overeenkomstig het advies der finaucieele commissie wordt vervolgens goedgekeurd de rekening en verant woording van het bestuur der Vereeniging tot. bevorde ring der toonkuust, wegens het beheer der concertzaal. Bij monde van den heer van Visvliet wordt door de financieele commissie rapport uitgebracht omtrent de gemeentebegrooting voor 186G en daartoe betrekkelijke bescheiden. Het onderzoek der commissie heeft geloopen over 1. de gemeentebegrooting met bijlagen en memorie van toelichting; 2. dc begrootingen van het bestuur dei- godshuizen, van het burgerlijk armbestuur en van de dienstdoende schutterij; 3. het haar namens burgemees ter en wethouders te kennen geneven voornemen om gedurende het jaar 1866 de straatwieding weder door de zorg van het burgerlijk armbestuur te doen plaats hebben; 4. de in hare handen gestelde voordracht van het bestuur der godshuizen om het tractement van den apotheker van het burgerweeshuis te verhoogen; en 5. pene na de opmaking der begrooting ingekomen cir culaire van gedeputeerde staten, dd. 1 September 1865 (Prov. blad no. 81), houdende voorschriften omtrent de uitkeering aan de gemeenten van de 4/5 gedeelten der rijks personeele belasting en daarvoor verschuldigd perceptieloon. Ten aaozien der sub 2 en 3 genoemde punten heeft de commissie geenerlei bedenking. Wat het sub 4 genoemde punt betreft, is zij overtuigd van de bil lijkheid der voordracht van het bestuur der godshuizen tot verhooging der jaarwedde van den apotheker van ƒ1000 tot ƒ1300; daarom geeft zij in overweging ge- gezegde jaarwedde, met afschaffing voortaan van alle emolumenten, te bepalen op ƒ1300, ingaande den 1 Ja nuari 1866, doch onder speciaal beding dat de apothe ker verplicht zal ziju, tegen betaling van ƒ160 huur 's jaars aan de godshuizen, te wonen in het door dat bestuur aangekochte huis in de Noordpoordstraat nabij het in aanbouw zijnde gasthuis, zoodra de apotheek in dat gebouw zal zijn overgebracht. Met betrekking tot de begrooting zelve heeft de com missie eerst de ontvangsten nagegaan. De slotsom van haar onderzoek is in het kort dezea. Ten gevolge der hierboven sub 5 genoemde circulaire van gedepu teerde staten komen de in art. 3, afd. 1, hoofdst. III aan vankelijk uitgetrokken 4/12 voor opcenten op de perso neele belasting van 1 Januari tot 1 Mei 1866, ad ƒ4,436.24, als nog tot het rekeningjaar 1865 behoorendc, geheel te vervallen; en in de plaats der mede aldaar gebrachte 8/12 over Mei tot December 1866, ad 11,075.66, behoort ge steld te worden voor twaalf maanden van 1 Mei 1866 tot 1 Mei 1867 16,613.20, gevende in verhouding tot de oor spronkelijke raming van ƒ15,511.70 eene verhooging van ƒ1,101.50. b. De som van ƒ11,400 voor belasting op de dranken over de laatste acht maanden des jaars onder dezelfde afdeeling als onzuiver bedrag uitgetrokken, is der commissie gebleken hoogstens tot 7,600 te kunnen gesteld worden, zijnde alzoo eeno vermindering van ƒ3,800. c. Mede moet als een gevolg van meergenoemde circulaire bij art. 10 van hoofdst. IV in de plaats van 4/5 opbrengst personeele belasting over acht maanden, ad 35,440.12, komen: voor twaalf maanden 53,162.24, waardoor een meerdere ontvang ontstaat van 17,722.12. Betreffende de uitgaven is de uitslag van het ouder- zoek der commissie in hoofdzaak de volgende, a. Zij be rust in het cijfer van ƒ10,075 onder art. 10, afdeeling 2 hoofdstuk I uitgetrokken voor jaarwedden van de arabt- tenareu belast met het toezicht op de invordering der plaatselijke belastingen, na de verzekering van burge meester en wethouders dat zij, na afloop der reorganisatie van het belastingstelsel, voornemens zijn eene nadere voordracht te doen om deze jaarwetldeu daarmede in overeenstemming te brengen. b. De onder art. 11 derzelfde afdeeling genoemde som van ƒ26,605.50 voor jaarwedden van leeraars, onderwijzers enz. kan worden verminderd met ƒ200 wachtgeld van den lector in de therapie, die tot eene rijksbetrekking is benoemd, en voorts met 100 welke te veel is gebracht voor den lector in de chemie, zoodat het art. tot ƒ26,305.50 kan teruggebracht worden. c. Tegenover de verminderde raming der belasting op de dranken (hoofdstuk III ont vangsten hierboven genoemd) kan in art. 1, afdeeling 3, hoofdstuk I voor collecteloon van dat middel op 90 minder dan de raming en dus 170 gesteld worden. d. In verband met de afschaffing van den plaatselijken accijns op de brandstoffen met 1 Mei 1866, kan de in art. 2, afdeeling 2, hoofdstuk II uitgetrokken post van 1,115 voor brandstoffen in de gemeentegebouwen vol gens de commissie gerust op 1000 gebracht worden. e. Bij het nagaan der verschillende posten onder afdee ling 2 van hoofdstuk III voor aanleg of vernieuwing uitgetrokken, is de commissie van de doelmatigheid en onvermijdelijkheid der voorgedragen werken overtuigd geworden. Zij heeft dan ook geenerlei bedenking, dan alleen tegen de redactie van art. 2, waarin zij het woord vernieuwing door herstelling zou willen vervan gen zien. - In hoofdstuk VII behooren haars iuziens de volgende wijzigingen te worden gebracht: art. 2, uitgetrokken op 1,590.50, kan, wegens de wijziging in het wetsontwerp betrekkelijk de uitkeering van 2.^ per cent op de 4/5 der personeele belasting in de zitting der tweede kamer van löOctoberll., verminderen met ƒ858.47 en alzoo gebracht worden tot ƒ732.03. Daarentegen zal art. 3, uitgetrokken op 2,693.79, in verband tot de hoogere raming van de opbrengst der personeele belas ting bij de ontvangsten, moeten worden verhoogd met ƒ1,042.90 en dus gebracht op ƒ3,736.69. g. In overeen stemming met burgemeester en wethouders acht de commissie het wenschelijk 'oij art. 1. afdeeling 1 van hoofdstuk VIII onder de kosten van middelbaar en lager onderwijs nog op te nemen bij litt. a de tweede helft of 5/10 gedeelte der aannemingsom van het in aanbouw zijnde nieuwe schoollokaal in den Langendelft, ten bedrage van ƒ6,650; en bij litt. c. voor aanschaffing van werktuigen en meubelen van de gymnastiekschool, vol gens begrooting 455. Art. 2. zou dus worden verhoogd met ƒ7,105 en gebracht op ƒ15,548. h. In afdeeling 4 van hetzelfde hoofdstuk moeten gewijzigd worden: art. 1, assurantiepenningen 500, met 20 te verhoogen wegens verplichtend gestelde verwaarborging der rijks hoogere burgerschool; art. 5, teruggaaf plaatselijke belastingen 13,425.72^, in verband met art. 1 afdeeling 3, hoofd stuk III. der ontvangsten te verminderen met 1,130, zoodat ƒ12,295.72^ overblijft, en daarentegen te ver meerderen voor restitutie bij afschaffing van den plaatselijken accijns op de brandstoffen enz. op 1 Mei 1866 aan de haodelaars wegens vooruitbetaalden accijns, met 7,560, gevende alzoo eene totale uitgaaf van 19,855.72^. t. Ten slotte merkt de commissie opdat, na de genoemde wijzigingen, eene bate van ƒ1789.19 zal overblijven, waarmede zij voorstelt de onvoorziene uit- gaveu te verhoogen en te brengen op ƒ5,764.47. Nadat der commissie voor haar uitgebracht rapport dank is betuigd, is besloten het voor de leden ter inzage te leggen, de beraadslaging aan te houden en de open bare behandeling der gemeentebegrooting te doen plaats hebben op Dinsdag 31 dezer, des voorraiddags te 11 uren. Ten slotte is, met betrekking tot het in de vorige zit ting ingekomen adres van W. Vermeulen, schipper alhier, tot het verkrijgen van schadevergoeding wegens bij de doorschutting van het Kleine sas geleden schade, met algemeene steramen besloten overeenkomstig het uitgebracht advies, strekkende tot afsvijzing van het verzoek. Ilierna is de zitting gesloten. öuitcnlanïr. Algemeen overwicht. De houding van Pruisen en Oostenrijk ten opzichte van de vrije stad Frankfort heeft in geheel Duitschland de verontwaardiging opgewekt. Men hoort de meest vij andige ontboezemingen tegen de groote mogendheden uiten en verzekeren dat als de regeeringen van Weenen en Berlijn hare bedreiging tegen Frankfort willen vol voeren, alle kleine staten van den bond als een man tegen dergelijke willekeurige handelwijze zich zullen verzetten! Dergelijke ontboezeming werd echter bij elke nieuwe gewelddadigheid van den heer von Bismarck tot dusverre vernomen, zonder dat het eenig ander gevolg had dan telkens al die woordenrijke tegenstanders van den Pruisischen minister nog in een belachelijker dag licht te stellen. Zoo zal het waarschijnlijk ook nu weder zijn. Na Rendsbnrg, na de hertogdommen Sleeswijk en Holstein in bezit te hebben genomen, kan men ook thans Frankfort door een paar Oosten rij ksche en Pruisische commissarissen doen besturen. De officieuse regeeringsorganen te Weeneu trachten thans de strekking der Oostenrijksche nota aan den Frankfortschen senaat eenigszins te verzachten. Deze toch beweeren dat het voornemen der Oostenrijksebe regeering niet is om geweld te gebruiken, maar dat deze alleen door het zenden harer nota de zaak voor de bonds vergadering heeft willen brengen om aan dat lichaam weder de wenschelijkheid te doen zien van terugkeer tot het systeem van algemeene policie in Duitschland, gelijk van 1815 tot 1848 het geval was. Deze redenee ring is na het gebeurde der laatste maanden vrij be lachelijk. Waar Oostenrijk enPruisen hebben getoond dat zij zich aan de besluiten der bondsvergadering niet het allerminste storen, daar zou een afgedwongen besluit van dit lichaam om terug te keeren tot het polieie- 8ysteera slechts leiden, om aan de regeeringen van Oos tenrijk en Pruisen, of liever aan den heer von Bismarck een voorwendsel te verschaffen tot het doen arresteeren van personen die hem hinderden in geheel Duitschland en tot het doen bezetten van kleine bondstaten, als hij dit goedvond. De beide nota's door Oostenrijk en Pruisen aan de regeering van Frankfort gericht, worden thans door het Frankfurter Journal in hoofdzaak medegedeeld. Beide behandelen de politieke agitatie, waartoe deraonstratiën van politieke vereenigingen, welke te Frankfort verga deren, aanleiding geven. Het belangrijkste van deze docu menten is echter minder de inhoud dan de vorm en deze laatste is slechts te beoordeelen indien de nota's in haar geheel worden medegedeeld. Zoodra dit het geval is

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1865 | | pagina 2