BIJVOEGSEL
VAN DE MIDDELBURGSCHE
COURANT.
Donderdag 12 October 1805. No. 103.
CJemecMïtferaacl van Vlissingen.
Zittiug van Maandag 9 October. Goedkeuring rekenin
gen verkoop muziekinstrumenten schutterij af- en over
schrijving hëgrooting teekenscliooldankbetuiging H. van
den Heuvel; verpachting weiland; opheffing veer Vlis-
singenBreskens; verzoek buitengewone kommiezen,
vermeerdering personeel of verhooging jaarwedde; aan
beveling lid commissie leenbank; beschikking onvoor
ziene uitgaven; aanbesteding vervoer puin; wijziging
verordening keuren vleeschverordening tot voorkoming
en weering runderpest; adres adhaesieplan hoofdingenieur
Tideman, overname maritime departement; voordracht lid
commissie teekensclioolbouw quarantaine-loods stalling
vee.
Voorzitter de heer Callenfels. Afwezig de heeren
van der Hijden, Tideman en Verkuyl Quakkelaar.
De notulen van het verhandelde in de vorige zitting
worden, na eene kleine aanvulling ten verzoeke van den
heer Ruysch, goedgekeurd. Vervolgens is overgegaan
tot de behandeling der volgende rekeningen
a. Van het parochiaal roomsch-catholiek armbestuur:
ontvang 2,825.08, uitgaaf 2,802.31, goed slot ƒ22.77.
Zonder beraadslaging goedgekeurd.
h. Van het arm-gast-en weeshuis: ontvang ƒ30.909.744,
uitgaaf ƒ25,790.80, goed slot ƒ5,118.944. De heer
Hector maakt de opmerking dat onder de rekeningen
voor verstrekte medicijuen er een voorkomt welke niet
door dr. Hazenberg is onderteekend. De heer Mestdagh,
voorzitter van het arm- gast- en weeshuis, geeft de toe
zegging dat hij hierop letten zal. Vervolgens is ook
deze rekening goedgekeurd.
0. Van de kamer van koophandel en fabriekenontvang
302.50, uitgaaf ƒ286.18, goed slot 16.32.Zonder
beraadslaging goedgekeurd.
d. Van de calicots fabriek: ontvang 196.194, uitgaaf
69.15, goed slot 127.044. Zonder beraadslaging
goedgekeurd.
e. Vau den rijweg VlissingenKoudekerke: ontvang
ƒ942.08, uitgaaf ƒ175.654, goed slot ƒ766.424.donder
beraadslaging goedgekeurd.
Van het algemeen armbestuur: ontvang ƒ7,699.051,
uitgaaf ƒ8,487.54, nadeelig slot ƒ788.484. Zonder'
beraadslaging goedgekeurd.
ff. Van de evangelisch-luthersche diaconie: ontvang
ƒ1,160.49, uitgaaf ƒ889.834, g°ed slot ƒ270.654.
Zonder beraadslaging goedgekeurd.
h. Van de bank van leeningnadeelig slot ƒ189.68.—
Hieromtrent heeft de heer Hector een paar opmerkingen.
Vooreerst dat de voorschotten welke aan den boekhouder
in rekening gebracht worden en gerestitueerd zijn, niet
door den boekhouder met quitantiën zijn gestaafd. Dit
acht spreker echter toch noodig zoowel ter bevordering
van regelmaat als ter nakoming van een verleden jaar
door den raad genomen besluit, dat alle uitgaven met
quitantiën moeten gestaafd worden. De tweede opmerking
is dezedat hoven de koopsom bij den verkoop der onaf-
geloste panden zes percent gevorderd wordt tot dekking
der kosten van verkoop, terwijl, wanneer die zes percent
daartoe onvoldoende zijn, nog eene som voor die meer
dere kosten in uitgaaf wordt gebracht, gelijk op deze
rekening het geval is. Deze meerdere kosten moeten
zijns inziens, volgens de voorschriften der wet, komen
ten laste der beleeners en niet ten laste der bank. Daar
spreker thans voorzitter der commissie voor de bank van
leening is zal hij trachten voortaan op een en ander te
letten. Hierna is de rekening goedgekeurd.
1. Van de stedelijke schutterijontvang 1,087.184,
uitgaaf 1,036.134, goed slot 51.05. Zonder beraad
slaging goedgekeurd.
Wordt gelezen een brief van den koramandant der
dienstdoende schutterij, die mededeelt dat nog steeds
eenige van het ontbonden muziekcorps afkomstige
instrumenten enz. aanwezig zijn, waarvan de waarde
steeds vermindert en die hij daarom gaarne te gelde zou
maken. Daar zich thans eene geschikte gelegenheid
I voordoet om ze te verkoopen, verlangt hij vooraf de be-
i schouwingen van burgemeester en wethouders hierom
trent te vernemen, ten einde dienovereenkomstig een
besluit te nemen.
De voorzitter geeft, namens burgemeester en wethou
ders, in overweging den kommandant tot den voorgeno
men verkoop te machtigen. De heer Ruysch betoogt
dat dit niet tot de competentie van den raad of van bur
gemeester en wethouders, maar geheel tot die van het
corps officieren der schutterij behoort. De heer van
Uije Pieterse meent dat de kommandant goed gehandeld
heeft met advies te vragen, daar de schutterij rekenplich-
tig is aan de gemeente en de gelden moeten verantwoord
worden. Hij acht het overigens ook wenschelijk dat de
instrumenten verkocht worden, vooral wegens hunne
vermindering in waarde en omdat er weinig kans bestaat
voor de oprichting van een nieuw muziekcorps. Vol
gens den heer Ruysch zijn de officieren der schutterij,
als zij voor onderling genoegen aankoopen doen, niet
rekenplichtig aan het gemeentebestuur. De heer
Mestdagh meent dat indertijd een zeker subsidie door de
gemeente aan de schutterij is verleend.
Omtrent dit laatste heeft een onderzoek plaats, waarbij
is gebleken dat vroeger op de begrooting ƒ75 is gebracht
ten bate van het muziekfonds, welke som hoofdzakelijk
strekte tot aankoop van muziek en ter bestrijding van
kleine uitgaven door den kapelmeester, maar waarvan
de hier bedoelde voorwerpen niet zijn aangekocht.
De heer de Kruijff meent dat men geen recht heeft om
te beschikken over door particulieren indertijd voor het
muziekcorps bijeengebrachte gelden. Wanneer dus tot
den verkoop der instrumenten mocht worden overgegaan
stelt hij voor de gelden der opbrengst in de spaarbank te
beleggen, ten einde daarover later, zoo noodig, ten be
hoeve van het fonds te beschikken. Dit denkbeeld
wordt door den heer van Uije Pieterse beaamd. De
heer Winkelman geeft als zijn gevoelen te kennen dat,
zoodra particulieren geld geven ten behoeve der schut
terij, dit geld aan de schutterij behoort; en aangezien de
schutterij rekenplichtig is aan de gemeente, acht hij de
gemeenteraad ook bepaald bevoegd machtiging tot ver
koop der instrumenten te verleenen en de opbrengst in
de rekening der schutterij te verantwoorden. De heer
Ruysch merkt op dat, wanneer jongelieden zelf hun in
strument koopen en dit bij hun uittreden uit het corps
achterlaten, het gemeentebestuur zijns inziens toch wel
geen recht heeft over zoodanig instrument te beschik
ken, Volgens den heer Winkelman is het niet denk
baar dat iemand die zelf zijn instrument gekocht heeft
dit bij zijn vertrek zou achterlaten. De heer Ruysch
beroept zich hieromtrent op zijn eigen ervaring toen hij
een vorig jaar president was der harmonie. De heer
Hector is het eens met den vorigen spreker, dat de raad
niet bevoegd is machtiging tot verkoop der bedoelde
instrumenten te verleenen.
Ten slotte is de gemeenteraad met 9 tegen 2 stemmen
bevoegd verklaard tot het verleenen van machtiging
voor den verkoop, en voorts met 9 tegen 2 stemmen be
sloten overeenkomstig het denkbeeld van den heer de
Kruyff, om de opbrengst van den verkoop te bewaren ten
behoeve van het fonds. Tegen het eerste stemden de
heeren Ruysch en Hector, tegen het laatste de heeren
Winkelman en Hector.
Wordt goedgekeurd een door de commisie voor de tee-
kenschool genomen besluit tot het doen van af- en over
schrijven op de begrooting voor die inrichting.
Voor kennisgeving wordt aangenomen eene dankbetui
ging van H. van den Heuvel, voor zijne benoeming tot
buitengewoon kommies.
Op voorstel van burgemeester en wethouders is beslo
ten een perceel weiland, sectie A. no. 7, ter grootte van
een ruim gemet, hetwelk voor 15 'sjaars is verpacht
geweest, andermaal onderhandsch voor den tijd van zes
jaren te verpachten.
De voorzitter deelt mede dat eene commissie uit gede
puteerde staten met burgemeester en wethouders heeft
gesproken over het opheffen van het veer tusschen
Vlissingen en Breskens. Daar dit veer hoe langer zoo
meer in verwarring geraakt, uithoofde èn gedeputeerde
staten èn de gemeente èn de concessionaris der stoom
boot daarover iets meenen te zeggen te hebben, wenschen
gedeputeerde staten het veer op te heffen, de stoomboot
geheel van het veer af te scheiden, aan de in het veer
varende steigerschuitschippers eenige vergoeding toe te
kennen en dan aan de gemeentebesturen van Vlissingen
en Breskens over te laten of zij een nieuw reglement
voor het veer willen vaststellen.
In antwoord op eene vraag van den heer Ruysch zegt
de voorzitter dat het laatste reglement is van het jaar
1850, dat in elk veer eene stoomboot mag varen en dat
burgemeester en wethouders wel een nieuw veer zouden
willen.
De heer Hector vraagt, of de uit eene opheffing van het
veer voortspruitende verbintenissen wel voordeel zullen
kunnen opleveren, en of het niet in overweging zou moe
ten genomen worden om het veer ten laste der provincie
te brengen en door deze te doen overnemen.
Omtrent het veer worden door den heer Winkelman
eenige inlichtingen aan den heer Ruysch gegeven. Onder
anderen blijkt hieruit, dat het doel is eene nieuwe zaak
tot stand te brengen, daar gedeputeerde staten voor
nemens zijn aan de provinciale staten voor te stellen om,
na het einde der aan den heer D. Dronkers verleende
concessie, eene boot in de vaart te brengen, met vrijla
ting aan de gemeentebesturen van Vlissingen en Bres
kens of zij een nieuw reglement willen vaststellen.
Spreker acht het echter onzeker of bij een nieuw veer,
waarvan de stoomboot zal worden afgescheiden, zich wel
veel schippers zullen opdoen.
De heer van Uije Pieterse zegt dat het eenige wat de
gemeentebesturen zullen te doen hebben is: te bepalen
dat het veer geheel aan de vrije concurrentie zal worden
overgelaten en vast te stellen dat alle schuiten vooraf
zullen moeten goedgekeurd worden en volgens een te
maken tarief zullen moeten varen.
Volgens den heer Ruysch zullen de oude schippers,
die vroeger voor hunne schuit 1600 hebben moeten
betalen, ongetwijfeld geheel het slachtoffer van den
maatregel worden, doch in dat opzicht staan zij gelijk
met andere lieden met betrekking tot wie nieuwe zaken
geboren worden. Hij heeft echter groot bezwaar tegen
vrije concurrentie, omdat daarbij winstbejag en licht
vaardigheid van de zijde der schippers mogelijk wordt.
Hij hoopt dat dit in aanmerking moge genomen worden.
De heer Winkelman antwoordt dat een schuit slechts
1200 kostte, waarvan iedere schipper de helft betaalde
dat den schippers vergoeding zal worden verleend, en
dat het bezwaar van den heer Ruysch wordt opgelost
door de te maken bepaling dat de schuiten zullen moeten
goedgekeurd zijn en er volgens bepaald tarief gevaren
zal moeten worden. De voorzitter beaamt het door
den heer Winkelman gezegde, waarna de heer van Uije
Pieterse opmerkt dat eene nieuwe verordening gereed
zal behooren te zijn op den dag waarop het veer wordt
opgeheven, zijnde 1 April 1866.
In antwoord op eene vraag van den heer Hector zegt
de heer Winkelman dat het rijk alle aan de haven noo-
dige herstellingen zal laten doen.
De heer Wels meent dat de opheffing van het veer
moeilijk is, zoo de post daarmede wordt overgebracht.
De voorzitter antwoordt hierop dat het overbrengen der
post door het rijk wordt aanbesteed.
Alsuu wordt met algemeene stemmen besloten tot de
opheffing van het veer, met bepaling dat op dat tijdstip
het bestaande reglement zal worden ingetrokken. Ten