MIDDELBURGSCHE COURANT. Donderdag 1865. 5 October. i\°- 159. Bij deze courant behoort een bijvoegsel, bevattende 1. Verslag van het verhandelde in de zifting der tweede kamer van jl. Maandag; 2. Wetsontwerpen en voorloopige verslagen 3. Verslag van het verhandelde* fn de~h"gémeenteraad van Goes, zitting van 26 September 4. Idem gemeenteraad van Zierikzee, zitting van 29 September. Editie van Woensdag avond 8 uren. Üliddelburg 4 October. De koningin der Nederlanden heeft op 28 Sept. jl. Badenweiler verlaten en is naar Baden-Baden terugge keerd, waar zij zich thans nog bevindt. Het koninklijk besluit van den 27 September jl., tot wijziging van een gedeelte van den loop der liniën van toezicht aan de zee- en landzijde in Zeeland, is opgeno men in de Staatscourant van gisteren. In de Staatscourant van gisteren wordt, naar aanlei ding van het koninklijk besluit van den 25 Augustusjl., de inhoud medegedeeld van de op den 17 Mei te voren te Parijs gesloten internationale telegraaf-overeenkomst. *Uit Utrecht schrijft men ons onder dagteekening van 28 september: „Gelijk telken jare opende de hoogleeraar Opzoomer ook ditmaal zijne academische lessen met eene redevoe ring in het groot auditorium der hoogeschool. Tot het aanhooren daarvan had zich heden middag te 2 uren eene talrijke schaar van studenten en van andere perso nen vcreenigd, waaronder verscheidene die van eiders waren overgekomen. Het onderwerp der belangrijke rede, in een schoonen kraebtigen stijl gesteld en met bezieling uitgesproken, was „de moderne theologie." Over niets, zoo ving de redenaar aan, over niets wordt in den tegenwoordigen tijd zooveel gesproken als over moderne theologie; allerwege hoort men hare bestrijding of hare verdediging. Haar talrijke tegenstanders vereenjgen zich telkens tegen haar, vooral in deze stad. Om voor haar te waarschuwen zenden kerkelijke vergaderingen, op komi sche wijze den paus nabootsende, herderlijke brieven rond. Ook een aantal harer voorstanders kwam onlangs te zamen om onderling de gewichtigste zaken, thans op dit gebied aan de orde, te bespreken, eene vergadering, allerminst samengesteld uit mannen die hun studietijd slecht hebben besteed." „De naam „moderne theologie" achtte de spreker, al moest men zich thans aan het bestaande spraakgebruik houden, zeer ongelukkig gekozen. Wat men onder dien naam verstaat, is waarlijk niets modern, niet uit den laatsten tijd afkomstig; tenzij men alles als modern beschouwe wat in de vier laatste eeuwen is ontstaan. En evenmin is hier hut woord theologie juist. „De richting, hier bedoeld, treedt toch volstrekt niet op met cle beweering, dat zij eene wetenschap van God wil leveren, en voor den hoogdraveuden naam van godgeleerdheid deinst zij bescheiden terug. Zij is, gelijk onlangs een harer woordvoerders zoo duidelijk heeft aangetoond, een streven, eene richting, geen stelsel. Waarnaar streeft zij dan? Naar de verzoening der weten schap met de godsdienst. Zij erkent overal, op elk gebied, de uitspraken der wetenschap; zij toetst elke leer aan de werkelijkheid, en uitgaande van de ervaring, verwerpt zij alles wat met deze, wat met do wetenschap in strijd is. Zulk een streven vindt men reeds bij aanvang in zeer ouden tijd, bij Aristoteles en anderen. Maar gedu rende de middeleeuwen was de wetenschap in een diepen slaap verzonken, die vaak een slaap des doods scheen te zijn. In de vijftiende eeuw onzer jaartelling komt er herleving; de wetenschappelijke zin ontwaakt, en niet tegenstaande verkettering en vervolging, niettegen staande Bruno's brandstapel en Galilei's kerker, neemt hij steeds in kracht toe. Copernicus spreekt het uit, dat niet de aarde het middelpunt van ons zonnestel sel is, maar dat zij zich met de andere planeten in vaste banen om de zon beweegt. Na hem leert Keppler in zijne drie heerlijke wetten den aard dier beweging kennen, en nu gaat een tal van onderzoekers aan het werk, om de oorzaak dier wetten op tc sporen. Die oorzaak wordt gevonden door Newton, geholpen door wat Galilei reeds aan het licht had gebracht. Nu was de groote wet van oorzaak en gevolg uitgesproken; zij werd erkend als de heerscbcres in het zichtbare heelal. En al heeft Newton zelf nog menig denkbeeld gekoesterd, met die wet in strijd, toch heeft hij het groote beginsel doen kennen, dat voortaan meer en meer algemeen in de wetenschap zon doordringen. Meer en meer breekt men nu met het overgeleverde gezag; men vraagt naar werkelijkheid, en de wetenschap treedt tclkfc^* vrijer, telkens krachtiger op. Aan hare eischen te voldoen, ook op het gebied der godsdienst, ziedaar het streven der moderne theologie. „Krachtig verzet zich tegen dit strevende tegenpartij, die wij hier, om de tegenstelling der namen, wel niet beter dan de antieke theologie kunnen noemen. Zij erkent een ander gezag, dat boven de wetenschap staat; en alles wat met de schrift of met de vastgestelde kerk leer in strijd is, wordt door haar als onwaar verworpen. Zij vraagt niet: wat leert de wetenschap? maar wat eischt de kerk dat wij als waar zullen erkennen? Voor de uitspraken van deze moet de wetenschap wijken. Het beginsel der antieke theologie is strijd tegen de weten schap. Consequent zon zij deze geheel moeten verwerpen. Doch halfheid is algemeen onder hare voorstanders. Telkens, als zij meenen zich tot staving harer gevoelens op de wetenschap te kunnen beroepen, zien wij hen tot de verworpene de toevlucht nemen, en wij hooren hen zelfs spreken van kritiek; al zonderen zij daarvan steeds het kritiekste uit. „Het hoofdpunt van den strijd, een van de geachtste hoogleeraren onzer academie heeft het onlangs naar waarheid gezegd, is de wonderenquaestie. Geschiedt alles volgens vaste, onveranderlijke wel ten, of kan er sprake zijn van een tusschenkomst Gods in den loop der natuur? Heerscht overal en altijd de wet. van oorzaak en gevolg, of is er plaats voor willekeur? Het verschillend antwoord op die vragen kenmerkt beide partijen. „Men heeft beweerd dat het eigenaardige karakter der moderne theologie ligt in het streven om terug te keeren tot de znivere godsdienst van Jezus, ontdaan van alle latere bijvoegselen. En zeker is dit haar doel, maar het is haar eenig doel niet. Zij wil de godsdienst niet in overeenstemming breti genoot de wetenschap der eenw, waarin het christendom ontstond, maar met de weten schap in hare tegenwoordige ontwikkeling. Zij wil,gelijk niet lang geleden een beroemd godgeleerde het in eene kerkelijke vergadering in Dnitscbland uitdrukte, het christendom wereldsch maken, in dien zin namelijk, dat zij er naar streeft, de godsdienst niet in strijd maar in overeenstemming te doen zijn met de vvereldwetenschap, met de resultaten van het onderzoek op elk gebied. „De redenaar achtte het een zeer ongelukkig woord, door Pierson neergeschreven toen deze verklaarde, dat de moderne theologie aan innerlijke tegenstrijdigheden leed, te groot voor een wijsgeer om te dragen. Pierson, die toch niet zou willen beweeren dat hij geen wijsgeer was geweest gedurende al den tijd waarin hij zelf met zooveel ijver de moderne theologie verdedigde, bad hier deze theologie verward met de uitspraken van velen harer woordvoerders. Deze laatsten mogen dikwijls van grove inconsequentie, van halfheid te beschuldigen zijn, niet vau de moderne theologie zelve kan dit gelden, niet van de richtingwelke er naar streeft, eenheid te brengen tusschen wetenschap en godsdienst, en welker beginsel het juist is, eiken strijd tusschen beiden te doen opbonden. Verre moeten wij zijn van de beweering van dien Duit- schen denker, die zich met het hart een christen, maar met het verstand een heiden noemde, en die verklaarde to zwemmen tusschen twee wateren welke zich niet kon den vereenigen en waarvan het eene hein naar boven, het andere naar de diepte heentrok. „Voor halfheid waarschuwde de spreker met kracht. Hij wees op den uitstekemleu Zwitserschen natuurkun dige, die thans in Amerika woont, op Agassiz. Deze, op het standpunt der antieke theologie staande want ook zij telt natuurkundigen Onder hare aanhangersverwierp de theorie van Darwin, omdat er naar zijne meening, als die theorie gold, van geen Schepper meer sprake zou kunnen zijn. Zoo verloochende hij het standpunt der wetenschap, waaraan hij zelf zoo groote diensten had be wezen. Ook onder de voorstanders der moderne theologie vindt men nog al te veel halfheid. Niet halven moeten wij ziju, maar heelen. Overal en volkomen moeten wij de uitspraken der wetenschap erkennen. Wie wól aanneemt dat ons planetenstelsel door de vaste wetten der bewe ging wordt in stand gebonden, zonder eenige onmiddel- lyke tusschenkomst van God, hij mag niet terugdeinzen voor de erkenning dat ook het ontstaan van zonnen en planeten heeft plaats gehad overeenkomstig de groote wet van oorzaak en ge volg, zonder onmiddellijke tusschen komst van God. En wie de werking dier wet erkent op het gebied der onbezielde stof, hij verwerpe ze niet op het gebied van bet leven. Het is gemakkelijk, op hoogen toon te zeggen dat wij memchen niet van apen afkom stig zijn. Er is ook niemand die dit beweert. Wij leeren niet dat eenmaal een aap tot een mensch is geworden, of dat een orang-outang eenmaal een menschelijk jong heeft ter wereld gebracht. Maar wij nemen aan, dat ook bet ontstaan van den mensch langs natuurlijken weg, vol gens de wet van oorzaak en gevolg heeft plaats gehad dat allengs zich het hoogere uit het lagere heeft ontwik keld, geheel overeenkomstig de natuurwetten, en gelijk wij onder gelijke omstandigheden ook thans nog zouden zien geschieden. Doch wij willen hier noch de theorie van Laplace, noch die van Darwin verdedigen. Alleen op het beginsel dringen wij aan de erkenning, dat de wet van oorzaak en gevolg overal heerscht. Zonder die erken ning is elke wetenschap onmogelijk, ook die van het recht, die van den staat, en zoovele anderen meer. „Even afkeerig als van de antieke theologie, die in be ginsel vijandig staat tegenover de wetenschap, toonde de redenaar zich van het materialisme en van het positi visme. Maar hij vreesde ook niet voor hunne zegepraal. De moderne richting heeft de toekomst voor zich; zij zal de overwinning behalen over de antieke, omdat de dorst naar kennis, naar wetenschap onverwoestbaar is in de menschheid en zich steeds uitbreidt. Het positivisme boezemt ons geen vrees in; het kan niet zegevieren, want de behoefte aan godsdienst is eigen aan de men- schelijke natuur. De moderne richting, die de rechten zoowel der wetenschap als der godsdienst erkeDt en beiden wil verzoenen, zij alleen kan bevrediging schen ken aan de eischen, beide van het verstand en van het hart. „Meteen kort en krachtig woord tot opwekkiug aan de studenten besloot professor Opzoomer zijne belang rijke rede, waarvan dit verslag slechts een zeer gebrek kig denkbeeld kan geven. Hij eindigde met de vermaning om tocb, bij al ons wetenschappelijk onderzoek, Hem niet nit het oog en uit het hart te verliezen, naar wien onze geest een ingeslapene neiging heeft, naar wien, vol gens het schoone woord van een der kerkvaders, onze ziel dorst." Marine en leger. Wegens plaatsgebrek zijn eergisteren en heden telkens weder twaalf zieke militairen uit Veere naar de garni- zoens-infirmerie alhier overgebracht. Met den 16 dezer worden geplaatst: in de boven- rol van Zr. Ms. korvet van Speyk, de luitenant ter zee 2e klasse J. A. P. J. de Roy van Zuidewijn, om dienst te doen als adjudant van den divisie-kommandant; op Zr. Ms. wachtschip te Willemsoord, de luitenant ter zee le klasse C. Eeg: op Zr. Ms. wachtschip te Vlissingen, de luitenant ter zee 2e klasse P. F. baron van Heerdt; eu met 1 November a.op Zr. Ms. transportschip de Heldin, de luitenant ter zee le klasse jhr. J. H. J. von Schmidt auf Altenstadt, de luitenant ter zee 2e klasse A. J. Willekens, de scheepsklerk II. C. D. van de Ven; en op Zr. Ms. wachtschip te Hellevoetsluis, de luitenants ter zee le klasse P. ten Bosch en H. J. Klein. Rechtszaken. BEIl ANDllLING VAN HET GEDING TEGEN J. N. VAN DER HALEN, A. PAULU3SEN EN H. L. WARNAU. Zitting van Zatnrdag, 30 September. Vervolg.) Na de pleitrede van den verdediger des derden beschuldigden werd het woord andermaal aan den pro cureur-generaal verleend, die zijne repliek begon met de verklaring dat hij zich, na de toe hem gerichte toespraak van den verdediger des tweeden beschuldigden, in eene embarassante positie bevond, daar, zoo hij alle hem toe gekende hoedanigheden werkelijk in zich vereenigt, ziju gevoel van plicht hem te meer voorschrijft om met de moest mogelijke zorgvuldigheid steeds, onder opzien naar hooger, voor de belangen der maatschappij te waken, maar tegelijkertijd dus ook al het mogelijke te doen om de tegenwoordige zaak in een helder licht te stellen. Intusschen bedankte hij de verdediging voor de uitge sproken weuscheu. Na te hebben herinnerd dat hem een verwijt is ge maakt alsof hij de drie beschuldigden heeft voorgesteld als saaragespannen en in gemeen overleg gehandeld te hebben, merkte de spreker op dat dit zijn schuld niet is, want dat hij het zoo gevonden heeft, als een gevolg van de wet der noodzakelijkheid. Hij hield dan ook vol dat zij alle drie hebben samengewerkt, niet alleen om bet misdrijf in de wereld te brengen, maar om dat misdrijf te doen gelukken. Zijns inziens is er geen spoor aanwezig van eenige handeling hoegenaamd met de personen waarmede deeerste beschuldigde zegt in aanraking te zijn

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1865 | | pagina 1