Na voorts te hebben herinnerd, dat elke deugd eene
ondeugd achter zich heeft, dat zonder evenwel waarde
te hechten aan het ongelukkige Hollandsche spreekwoord
volgens hetwelk ieder een dief in zijn eigen neering
is er hoogere beginselen toe noodig zijn om de juiste
grenzen van eerlijkheid bij het drijven van koopman
schap in het oog te houden, vestigde de verdediger de
aandacht op de omstandigheid dat men meermalen ziet dat
lieden, die er in geslaagd zijn om kleine zaken door vlijt
op te voeren en tot eenig vermogen te geraken, als het
ware aan hun zaak ontgroeien, terwijl de nieuwe door
hen alsdan ter hand genomen zaak later hen boven het
hoofd wast. In verband hiermede werd deze beschuldigde
dan ook een wel toebereide bodem genoemd voor hem
die daarin kwaad zaad strooien wil en werd ook te zijnen
aanzien het woord geldende geacht: „die rijk willen
worden vallen in verzoeking en strik." In vorige jaren
met den eersten beschuldigde in kennis gekomen, zijn
daardoor tusschen Paulussen en van der Halen relatiën
ontstaan betrekkelijk vorderingen ten laste van Hocke,
welke stukken thans worden verdacht van valschheid,
en van welker gebruikmaking, met de wetenschap dat
zij valsch waren, Paulussen beschuldigd wordt.
Bij de bestrijding dier beschuldiging ging de spreker
uit van de hypothese dat de stukken werkelijk valsch
zijn. Daar de tweede beschuldigde zegt dat hij de stuk
ken heeft van van der Halen, doch deze laatste dit ont
kent, moest de verdediger, niettegenstaande die ontken-
tenis, de beweering staven dat werkelijk alle stukken
van van der Halen afkomstig zijn. Vooreerst, achtte hij
zich hiertoe in staat op grond van het rapport der des
kundigen, die verklaard hebben dat alle stukken van
dezelfde hand afkomstig zijn,- ten andere door de
geschiedenis van de ontzettende afpersingen waaraan
de erven llocke zijn blootgesteld, en waarbij alle schuld
vorderingen op van der Halen terugkomen; ten derde
vond hij eene belangrijke aanwijzing in de verklaring
van Platschorre wiens waarde of onwaarde hij overigens
in het midden liet dat van der Halen hem,dieom geld
vroeg, gezegd heeft dat hij geld van den heer Hoogen-
boom moest hebben en hem daarvan betalen zou; einde
lijk omdat de door Paulussen geïnde stukken en die
welke door anderen zijn ingevorderd, alle zijn voorziea
van de verschillende bijzonderheden en voorwaarden,
die men zijns inziens gerust met den naam van „on2in"
bestempelen mag.
Ten aanzien van het verwijt aan dezen beschuldigde
omtrent het verschil in zijne opgaven werd in hoofdzaak
het volgende opgemerkt. Eerst heeft de beschuldigde
gezegd dat hij de stukken van van der Halen gekocht
had; te Zierikzee zat hij evenwel buiten toegang en
werd dikwijls vereerd met het bezoek van den cipier,
een man die het gebrek heeft dat hij zich te veel met de
zaken der beschuldigden bemoeit en daarover met. hen
spreekt. Spreker heeft zelf, tijdens zijn bezoek bij den
beschuldigde in de gevangenis, hetwelk in tegenwoor-
dierluid van den cipier moest plaats hebben, de grootste
moeite gehad om dien cipier er toe te brengen dat hij
zich niet mengde in zijne gesprekken met den beschul
digde; hij gelooft dat op het parquet van den officier
van justitie te Zierikzee ook wel kan blijken dat hij niet
de eenige is, die zich hierover beklaagt. Die cipier nu
heeft op zekeren dag tot Paulussen gezegd: als ge hadt
gedaan als le Sage ten Broek in plaats van uwe gedane
opgave, dan waart ge nu buiten. Naar aanleiding hiervan
deed de beschuldigde reeds den volgenden dag aan den
rechter-commissaris om eeu nieuw verhoor verzoeken,
waarbij hij zijne vroegere verklaring introk; doch toen
later bleek dat de deur toch voor hem gesloten bleef, is
hij teruggekomen tot en steeds gebleven bij zijne eerste
opgave, dat hij de stukken van van der Halen gekocht
heeft, behalve de twee eerste die hij voor hem invorderde.
Het gezegde dat een eerlijk man de waarheid niet
schroomt werd door pleiter erkend, doch ten aanzien van
den beschuldigde wees hij op den verklaarbaren angst,
die hem als hij de gevangenis open ziet moet bezielen
bij de gedachte dat zij weder gesloten zal worden, als
mede op de abnormale positie van elke gevangene in
bet algemeen. Hij deelde als voorbeeld hiervan mede dat
hij dezer dagen heeft gelezen, dat een voornaam Parijsch
advokaat met het oog op dien abnorraalen toestand ver
klaart „dat, zoo hij beschuldigd werd van den toren der
Notre-Damete hebben gestoleu, hij gauw zijn boeltje zou
oppakken en over de grenzen gaan!" De wankeling
van den beschuldigde mag dus, zeide de verdediger,
hem niet als bewijs van schuld worden toegerekend.
Even als de verdediger des eersten beschuldigden
noemde ook deze spreker het raadsel, waarom de beeren
Hoogenboom steeds betaald hebben, onoplosbaar. Voor
eerst bestreed hij de bewcering van het openbaar minis
terie dat de heeren Hoogenboom door invloed hunner
meerderen daartoe kunnen gebracht zijn hij betwijfelde
toch of de genoemde heeren, die Scbouwsche landbou
wers zijn, als hunne meerderen zullen willen erkennen
den armen le Sage teD Broek, den bedorven van der
Halen, den zakkedrager Paulussen of den zaakwaar
nemer uit Middelburg Warnau; op kerkelijk of dogma
tisch gebied mogen de landlieden al voor- of achteruit
zijn, maar op financieel gebied blijven zij, z, i., zeer onge-
loovig. Voorts werd gewezen op het vooral bevreemdende
van de achterhoudendheid des heeren J. Hoogenboom,
die zoo wantrouwend scheen te zijn dat bij, bij liet raad
plegen van verschillende personen omtrent deaangeboden
schuldbekentenissen, nimmer tegen een hunner gezegd
heeft dat hij ook met anderen daarover gesproken had.
De heeren Hoogenboom geven als reden van betaling op:
vooreerst de eer van de nagedachtenis huns grootvaders;
voor den verdediger is het echter ondenkbaar dat men
zich voor de eer zijns grootvaders schier tot op het hemd
zou laten uitkleeden en de spreker verklaarde dat hij
althans de eer van zijn grootvader er aan gewaagd zou
hebben, liever dan zich te laten uitkleeden. Meer aanne
melijk zou hij de tweede opgegeven reden achten, nl.
liefde voor hunne tantes, zoo hieromtrent de proef op de
som geleverd ware, inaar deze is niet geleverd omdat ge
bleken is dat na den dood dier tantes nog duizende
guldens zijn betaald. Er blijft alzoo hieromtrent niets
dan gissing over, doch de spreker meende dat, als men
in het hart der heeren Hoogenboom kon zien, men wel
do overtuiging zou krijgen dat er andere dan de ge-
noemde redenen voor de betaling hebben bestaan met 1
het oog op de zaken van wijlen den ouden heer Hocke. i
Alsnu ging de verdediger over tot de bestrijding van i
de slotsom der rede van het openbaar ministerie, nl. deze
dat Paulussen wist, kon weten en moest weten dat de
stukken valsch waren, tot adstructie waarvan door den
procureur-generaal tien punten zijn bijgebracht (die wij
in ons overzicht der vorige zitting aanstipten). Die pun
ten werden achtereenvolgens wederlegd.
Daarna werd het bewijs gevraagd voor de beweering
van het openbaar ministerie, dat hier „een complot" zou
bestaan. De beschuldigden toch zijn, volgens spreker,
nimmer alle drie te zamen gezien; als eene conjecture
voegde hij hierbij dat Paulussen zich wel gewacht zal
hebben om Warnau met van der Hakn in aanraking te
brengen en hem mede te deelen daf hij schuldbekente
nissen voor 80 percent van van der Halen kocht, uit-
vrees toch dat Warnau eens onder zijue duiven schieten
mocht.
Tot de behandeling der hoofdzaak temgkeerende,
kwam de verdediger tot de slotsom dat Paulussen te
eerlijk en te bang was om zich met de zaak in te laten
als hij had geweten of vermoed dat de stukken valsch
waren; hij meende mitsdien te mogen aannemen dat de
tweede beschuldigdo dit niet wist of kon weten, waar
mede alzoo de beschuldiging verviel.
De taak van den spreker was evenwel nog niet afge
daan, daar hij nog te wijzen had op de subidiaire beschul
diging van escroquerie welke, zoo als hij in den aanvang
zeide, dezen beschuldigde nog boveu het hoofd zweeft. In
het breede voerde hij vooreerst verschillende motieven
aan waaiom die beschuldigingondenkbaar isteachten en
zijns inziens ook niet zou zijn vol te houden; onder meer
trachtte hij daarbij te doen uitkomen dat, zoo de beschul
digde geweten heeft dat de stukken valsch waren, het
misdrijf van escroquerie door een grooter misdrijf wordt
geabsorbeerd en (fe beschuldigde voor dat grootste straf
baar is, terwijl integendeel, zoo de beschuldigde die
wetenschap niet heeft gehad, hij in het geheel niet straf
baarkan zijn. Na verder ineenigoalgemcene beschouwin
gen te zijn getreden omtrent escroquerie ging pleiter ver
schillende punten van beschuldiging ten laste van Pau
lussen na, waarbij hij het strafrecht ter zijde stelde en
zich op het gebied van het handelsrecht bewoog eu uit
de geschiedenis van art. 136 aantoonde dat men boven
een blanco endossement mag invullen wat men wil. Hij
kwam ook hierbij tot de slotsom dat de beschuldiging van
escroquerie ongegrond zou wezen, en bovendien dat al ware
zij al ten aanzien van de twee eenige punten, waarin
Paulussen zelf handelend optrad,bewezen,de vervolging
daarvan is verjaard.
Ten slotte verklaarde de verdediger dat hij den tweeden
beschuldigde als onschuldig beschouwt; dat hij over
eenkomstig het bij den aanvang gekozen motto steeds
de waarheid heeft gezocht en hij hoopt dat zijne woorden
ingang zullen hebben gevondendat hij dezen man, die
reeds achttien maanden in de gevangenis heeft doorge
bracht, geschetst heeft zooals hij hem vond en niets
strafbaars in hem outdekt heeft; dat die man voor het
verkeerde dat in hem was reeds genoeg heeft geboet;
dat hij hoopt en vertrouwt dat ook van dezen man zal
kunnen gezegd worden: uit het kwade is iets goeds ge
sproten, en alzoo zijne laatste levensjaren mogen blijken
niet onvruchtbaar te ziju geweest. Hij concludeerde
mitsdien tot geheele vrijspraak van den tweeden be
schuldigde.
De zitting is verdaagd tot Zaturdag, wanneer het
woord zal worden verleend aan den verdediger des der
den beschuldigde.
Slafcn-generaal.
TWEEDE KAMER.
Zitting van Donderdag 28 September. Verslag der
commissie belast met bet aanbieden van bet adres van
antwoord op de troonrede. Ingekomeue wetsontwerpen.
Benoeming van rapporteurs.
Door den voorzitter is mededeeling gedaan van de
ontvangst der commissie, belast met het aanbieden aan
Z. M. van het adres van antwoord op de troonrede en
van het door Z. M. gegeven antwoord.
Zijn ingekomen wetsontwerpen 1. tot nadere regeling
van het koloniaal batig slot over 1863 2. nopens de
inkwartieringen (het laatste reeds vroeger ingediend.)
Tot rapporteurs over liet wetsontwerp tot verhooging
van hoofdstuk V der staatsbegrooting voor 1865 zijn
benoemd de heeren: van Foreest, van Nierop, Begram,
Schimmelpenninck en Wybenga; maatregelen tegen de
veeziekte, de heeren: van Foreest, de Brauw, Westerhoff,
van Bosse en Wybenga; af koopbaarstelling der tienden
van het kroondomein, de hoeren: Fokker, Godefroi,
Dnmbar, Beytna en van Deldenovereenkomst met
Marocco de heerenDullcrt, Jonckbloet, van Swieten,
van Goltstein en vau Eek, en opcenten op de personeele
belasting de heeren: Pijpers, Gcertseraa, Mensonides,
van Bosse en van Eek.
T he r m o *n e t e r s tia n d!
29 Sept. 's av. 11 u. 58 gr.
30 's morg. 7 ti. 56 'smidd. 1 n. 71 gr.
öuitrnlcmö.
Algemeen overzicht.
Het blijkt nog niet met zekerheid wat eigenlijk de
bestemming is der drijvende batterijen, die te Toulon
met grooten haast worden uitgerust. Wel wordt de
beweering algemeen verspreid, dat de maatregel slechts
ten doel heeft de schepen, die reeds lang in de dokken
in reserve hebben gelegen, te laten luchten en er tevens
zeker getal matrozen en soldaten te laten logeeren, die
aan wal te zeer aan de ckolera-epideiuie zouden zijn
blootgesteld, doch juist dat tweeledig doel geeft aan
die beweering iets zeer ongerijmds. Wanneer men als
gezondheidsmaatregel manschappen aan boord laat
logeeren van vaartuigen, die voor hun eigen behoud
versche lucht dringend noodig hebben, dan zal wel nie
mand daarvan in ernst eenige gunstige gevolgen kunnen
verwachten. Dat tweeledig doel is een waarlijk absur
diteiten ontneemt aan het bericht alle geloofwaardigheid.
Het doet nog te meer onderstellen dat met de wapening
der schepen in reserve een geheel ander doel beoogd
wordt, maar hetwelk men nog wil geheim houden.
Er is reeds gesproken van een expeditie naar Tunis,
met welke staat Frankrijk tamelijk in oneen ikheid is,
omdat de regeering naar Frankrijk's zin zich niet schik
ken wil. Frankrijk nu zou in het bestaande geschil aan
leiding nemen om Tunis te tuchtigen, het geheele rijk
te vermeesteren en bij Algerië te voegen. De toekomst
zal moeten leeren wat daar van waar is. Maar de onder
stelling is geenszins wederlegd door de beweering,
dat Engeiand de inlijving niet dulden, maar de Porte
krachtig tegenover Frankrijk ondersteunen zou. Dit zijn
niets dan ijdcle praatjes. Engeland zou de vermeeste
ring van Tunis, zoo die waarlijk door Frankrijk beoogd
wordt, leidelijk toezien, even als het duldde dat Savoieen
Nizza aan Frankrijk toegevoegd werden, en even als het
zich buiten den oorlog hield waardoor deElbe-herfogdom-
menaan Denemarken ontrukt zijn, en even als het zich met
protesten vergenoegen zou, indien Frankrijk, óf bij schik
king óf door geweld van wapenen, van Rijn-Pruisen zich
trachtte meester te maken. Engeland, dit is reeds meer
dan eens duidelijk gebleken, zal zich buiten elk geschil
met Frankrijk houden, wel wetende dat Frankrijk zijn
ergste vijand in zijn binnenste ronddraagt, dat de revo
lutie elk oogenblik dreigt het tweede keizerrijk otnver
te werpen en Frankrijk een schok toe te brengen, waar
van het zich in den eersten tijd niet herstellen zal. Als
daartoe het rechte oogenblik gekomen is, zal het Engel-
8ohe geld in Frankrijk wel wat veel veelvuldiger worden
aangetroffen dan thans.
De beer Bach, Oostenrijksch gezant te Iïorae, is vau
zijn post terug geroepen. Velen verblijden zich oser die
tijding, omdat, deze staatsman, die ook het concordaat
heeft helpen tot stand brengen, over bet algemeen wordt
aangemerkt als een der meest onbuigzame ertegenwoor-
digers van het bureaucratisch en antiliberaal regeerings-
stelsel. Men ziet in zijn ontslag, in verhand met de tegen
woordige omstandigheden, een teeken te meer van eeu
belangrijke ommekeer in de zienswijze van het hof, waar
de heer Bach tot nu steeds een kraebtigen steun heeft
gevonden.
Terwijl het manitest van keizer Frans Josef door de
Duitsche bevolking van het keizerrijk nog steeds met
het uiterste wantrouwen beschouwd wordt, zoo is dit, en
niet minder het besluit tot bijeenroeping van den llon-
gaarschen lauddag, een rijke bron van vreugde voor de
Magyaarsche stammen. Men verheugt zich reeds by
voorbaat dat nu het zelfstandig bestaan van Hongarije
gevestigd, en het behoud zijner rechten verzekerd is,
dat de vroegere constitutie weder hersteld is, dat de
vrijheid, onafhankelijkheid en onschendbaarheid van
Hongarije verzekerd zijn. Men gaat zelfs reeds zoo ver
van te onderstellen dat de Hongaarsche landdag weldra
als vroeger, de drie rijken, Hongarije, Croatië eu Zeven
bergen zal vertegenwoordigen.
Toen Maandag morgen in een voltallige vergadering
van den gemeenteraad van Pesth het keizerlijk besluit
tot bijeenroeping van den landdag werd voorgelezen,
besloten de leden de nationale vlag, die men in de la;.t-
stejaren niet gezien had, dadelijk van den stadhuistoren
te doen ontrollen. In de voornaamste straat van Pesth
wappert nu ook sedert Maandag een ontzachelijk groote
vlag met het opschrift „Leve Frans Deak, de afgevaar
digde van de stad Pesth!" Uit zulke staaltjes kan men
reeds opmaken dat het bij de verkiezing aan opgewon
denheid niet ontbreken zal. Moge de begoocheling niet
van al te korten duur zijn
Ook in Bohemen, Gallicië, Moravië en Stiermarken
schijnt, het keizerlijk manifest gunstig te zijn ontvangen.
De berichten daaromtrent zijn echter uog vrij onbestemd.
Uit Florence wordt gemeld dat bij de ministeries van
justitie en eeredieust maatregelen worden voorbereid,
om het getal bisdommen belangrijk te verminderen. Het
getal is thans ook tamelijk uitgebreid. Italië toch telt op
een bevolking van 22 millioen zielen,45 aartsbisdommen
en meer dan 200 bisdommen. In Frankrijk zijn bij een
bevolking van 38 millioen zielen slechts 81 bisdommen
en aartsbisdommen.
De Pruisische minister von Bisraarcl^^jidt~|i^^}nn
te Parijs verwacht om zich, na eenigo^agéti'-toev^s'
aldaar, naar Biarritz^.&^be.geven. Hij zhïaldaar ruim'fy
schoots de gelegejttwMd hebben om keizer Napöle'óp te.