Hij verklaarde dat hij bleef volharden in zijne gedane opgaven. Ook hein werden verschillende bezwaren voor gehouden, doch hij beriep er zich telkens op dat hij niet heeft geweten dat de stukken, welke hij heeft ingevor derd, valsch waven. Hij ontkende eenige betrekking tot van der Halen gehad te hebben en zeide dat hij noch van der Halen, noch Berman, noch Hoclte gekend beeft. Ook hield hij vol dat hij met de copiën der stukken van Paulnssen ook de punten ontving welke hij in zijne brieven heeft ingelascht, zonder bekend te zijn geweest met de zwakke zijde der heeren Hoogeubooiu of het bestaan hunner tantes. Dat hij immer bij de aanmaning tot betaling gedreigd zon hebben, ontkendehij nogmaals; zoo hij zeide heeft hij integendeel altijd tot den heer Iloogenboom gezegd: „betaalt ge, 't is goed; betaalt ge niet, 't is ook goed." De voorzitter en de raadsheeren van der Bilt en Lantskeer wezen hem ook op zijne gesprekken met den heer Mooienbuvgli, bij wicn de beschuldigde zich als eigenaar der schuldvorderingen voordeed en, op de vraag hoe hij eigenlijk aan die stuk ken gekomen was, een verhaal heeft opgedischt, waarbij verschillende personen werden genoemd, die vroeger in Middelburg hebben geleefd doch zeker bij Paulussen onbekend zijn geweest. De beschuldigde beriep zich echter steeds op zijne goede trouw. De procureur-generaal merkte dezen beschuldigde op dat hij zich wil verontschuldigen met te beweeren dat hij niet anders handelen kon, doch dat deze beweering niet opgaat, want dat hij alleen uit eigen vrije wil op verzoek van Paulussen schuldbekentenissen heeft inge vorderd, zonder daartoe in eenig opzicht verplicht te zijn, zoodat voor hem geen wet der noodzakelijkheid gelden kon. „Ik deed het voor loon" antwoordde Warnau. Toen de procureur generaal hernam: „Voor loon hebt ge u dus geleend tot allerlei bedriegelijke handelingen?" gaf de beschuldigde ten antwoord: „Ik wist van geen vulscliheid; ik kon geen bijzonderheden weten; alles wat ik doen moest werd mij opgegeven." In de laatste plaats werd de tweede beschuldigde, Paulussen, gehoord. Hij bleef bij zijne opgave dat al de stukkeu van van der Halen afkomstig zijn en verklaarde dat hij de redenen niet weet waarom van der Halen dit ontkent. De voorzitter merkte hem op dat, als het eens blijken mocht waar te wezen dat van der Halen hem die stukken werkelijk niet verstrekt he< ft, men hem, Pau lussen, wel voor den vervaardiger dier stukken zou kunnen houden. De beschuldigde hield echter vol dat hij de zeventien stukken allen van den eersten beschul digde ontvangen heeft en hij nooit gedacht heeft dat zij valsch zouden kunnen zijn. Ook gaf hij op dat hij met Warnau nimmer over van der Halen gesproken heeft, terwijl hij verschillende hem door den voorzitter en de raadsheeren van der Bilt en Snouck Huvgronje voorge houden bezwareu trachtte te weerleggen, zich daarb ij steeds op zijne onschuld beroepende. De nog aanwezige getuigen kregen, nadat aan de 1 verdediging gevraagd was of zij nog iets verlangde te I vragen of te constateeren, verlof om huiswaarts te kee- ren, waarna de zitting is verdaagd tot. a. Donderdag, des morgens te tien uren. Alsdan zal het woord worden ver- i leend aan den procureur-generaal tot het nemen van zijn j requisitoir. Zitting van Donderdag, 28 dezer. Gedurende de geheele zitting, welke van tien uren des morgens tot vier uren des namiddags duurde, was de 1 procureur-generaal aan het woord. In de eerste plaats richtte hij tot het hof het requisitoir, dat het zou bevelen dat het in de zitting van 15 September jl. door den heer J. Uoogeubooui overgelegd stuk ten behoeve van F. Jansons, hetwelk verdacht wordt valsch te zijn, ter zijner beschikking zal worden gesteld, om zoo noodig hieromtrent eene vervolging in te stellen. Het hof zal op dit requisitoir later beslissen. 1 Alsnu ging de procureur-generaal over tot de mede- I deeling der gronden waarop zijn uit te brengen requisi toir ten laste dezer drie beschuldigden rust. Niet alleen om hare uitgebreidheid, maar meer nog i om het onderwerp van het geding noemde de procureur- 1 generaal deze langdurige zaak belangrijk. Het gewichtige bestaat vooral daarin, dat de zekerheid eener familie omtrenf hare bezittingen en hare rust bij het overlijden j Ivan haar hoof'd op het spel staat en waarborgen noodig j maakt; terwijl het voorts maar al te waar is dat, als iemand het leven aöegt, de zekerheid moet bestaan dat I en ander geen misbruik zijner algemeen bekende naam- I eekening kan maken en men boven die naamteekening 1 iet straffeloos eenig ander schriftuur stellen of wel ie uaamtcekening zelve nabootsen of namaken kan. De uitgebreidheid, het voorloopig onderzoek, de aard jen het verbazend groot aantal der stukkenen niet minder de groote geldswaarde, gaven den spreker mede aanleiding om deze zaak als hoogst belangrijk te be- chouwen. Na te hebben herinnerd wie en wat de drie terecht staande personen zijn en waarvan zij beschuldigd wor den, wees de spreker op het opmerkelijke hoe die perso nen tot éen doel bij elkander zijn gekomenmoge dit toch van de beide eersten eenigszins te verklaren zijn, omdat zij beide in dezelfde stad en in elkanders buurt gewoond hebben en zij zelfs in geldelijke aangelegen heden onderling betrokken zijn geweest, de derde is door den tweeden gebracht in deze zaak en later gebleken een integreerend deel der daarin bestaaude samenspan ning uit te maken. De drie personen zijn samengekomen jals een gevolg van de wet der noodzakelijkheid, het geen werd aangetoond uit de omstandigheid dat de eerste beschuldigde in 1846 reeds eene verklaring heeft moeten afleggen dat hij geene vorderingen ten laste van de erven Hocke meer had, waaraan hij zich gebonden zag tot. in 1851, toen hij eene nieuwe zooda nige verklaring heeft moeten doen, waarvan het gevolg was dat hij moest uitzien naar een ander; dit was de tweede beschuldigde. Deze toch lag het meest voor de hand en, getrokken door de begeerte naar winst, heeft hij dan ook eene schuldbekentenis geïnd; maar toen ook bij eene verklaring als bovengenoemd moest afgeven, heeft hij evenzeer naar de hulp eens anderen moeten uitzien, (We hij vond in den derden beschuldigde, dien hij kende en die oogenschijnlijk met de beide overige niets te maken had: vandaar een drietal personen te zamen gebracht., van wier positie men niet zou verwacht hebben dat zij in staat zouden zijn om langs bedrioge- lijkeu weg iu bet bezit te komen van een geldelijk be drag van meer dan zeventig duizend gulden. Na even te hebben stilgestaan bij bet arrest van dit bof van den 11 October des vorigen jaars, waarbij de eerste beschuldigde volgens spreker bij gebrek aan bewijs werd vrijgesproken van de misdaad van valseh- heid, gepleegd in onderscheidene schuldbekentenissen ten laste van de wed. Kooijman, en eene obligatie, oogenschijnlijk geteekend drnor den heer O. Hocke alle welke stukken valsch zijn verklaard werd de meening geuit dat dit arrest een noodlottigen invloed op dien eersten beschuldigde schijnt te hebben uitge oefend, want, ofschoon de bezwaren thans nog ernstiger en gewichtiger ziju dan in de vorige zaak, is li ij getrouw gebleven aan zijn beginsel, 't welk hij het openbaar minis terie heeft, kenbaar gemaakt., dat hij niet zijne onschuld moet bewijzen, maar dat hem zijne schuld bewezen moet worden. Dat de inning der schuldvoideringen een aanvang heeft genomen ten jure 1856, sedert geregeld is door gezet, om eindelijk plotseling op te honden; dat zij alle betrekking hebben op éene familie, uitsluitend op de heeren C. Hocüe en J. Hocke, beide in 1840 over leden; dat de heer C. Hocke is gestorven als een welgesteld man, die zijnen kinderen eene ton gouds naliet; dat de notaris C. J. van der Halen te Brou wershaven met de inventarisatie van den boedel van den ouden heer Hocke is belast geweest, dit laatste vooral als maatstaf voor sommige opgaven van den beschul digde; dat alle stukken betaalbaar ziju gesteld twintig jaren later dan de dagteekening, zijnde meerendeels in een tijdperk waarin de oude heer llocke den leeftijd van ruim zeventig of zelfs ongeveer tachtig jaren had bereikt en naar alle menschelijke berekening op het tijdstip der betaling niet meer in leven zou zijn; dat bovendien alle op die stukken voorkomende personen op het tijd stip van betaling geen van allen meer in leven waren, terwijl de heer C. Hocke als het ware zou gezegd hebben: laat uiij rust genieten, wie na mij komen kun nen zorgen: dat onder al die .stukken er slechts éen voorkomt waarvan de persoon wie het aangaat nog leeft, doch dood is gewaand, daar zij zicii sinds jaren elders gevestigd heeft, en aldaar ook is opgespoord; dat de oude heer Hocke tot het laatst zijns levens orde op zijne zaken heeft gestold alle deze omstandigheden werden achtereenvolgens door den spreker gereleveerd. Vervolgens werd een blik geslagen op de houding der beschuldigden ook na het sluiten van het onderzoek voor den rechter-commisaaris, waaruit blijkt dat de leen 3e zich houden alsof zij elkander niet kennen: volgens het openbaar ministerie mag het hol'zich evenwel hierdoor niet laten misleiden, daar het duidelijk is dat de drie be schuldigden zonder elkander niets hebben kunnen uit richten en zij ook hebben samengewerkt tot éen misdrijf, hetwelk, naar spiekers meeniug, bewezen is te achten. De van de zijde der verdediging voorgedragen conclu- siën èn tot weering van den getuige G. AI. Ie Sage ten Broek èn tot ter zijde stelling der vergelijkingstukken werden mede aangehaald. Uit de afwijzing van het hof voor wat de eerste aangaat werd de gevolgtrekking gemaakt dat de getuigenissen van dien getuige als te goeder trouw beschouwd eu geëerbiedigd belmoren te worden; terwijl ten aanzien der tweede conclusie werd opgemerkt hoe daaruit, even als uit alle kwaad iets goeds kan voortvloeien, de dagvaarding van eenige nieuwe getuigen gevolgd is, wier verklaringen zoozeer in het nadeel der beschuldigden zijn geweest dat spreker meende dat de verdediging wei moet hebben gewenscht geene conclusie tot ter zijde stelling van vergel ij icing stukken genomen te hebben. Alsnu volgde eene beschouwing omtrent de personen en de verklaringen der deskundigen, die als vroed in hunne zaken en uiterst bedachtzaam en nauwkeurig in hun verstrekten arbeid bevonden zijn; die zich daarbij niet hebben gehouden aan eene bloote formule, maar hunne gronden met redenen hebben omkleed en wel zoodanig dat de bewoordingen waarin zij hun oordeel omtrent de onderscheidene stukken hebben uitgespro ken, steeds verschillend zijn geweest, hetgeen als een blijk bnnner waarheidsliefde te beschouwen is; die bij hunne werkzaamheden voor het hof volkomen met zich zelveu in overeeustemming zijn gebleven omtrent de ver schillende vroeger reeds in hun verslag opgegeven pun tendie zich zoodanig bepaald hebben uitgelaten dat het onmogelijk is te achten dat het hof hun geloof zal schenken waar zij de stukken voor valsch verklaren zonder hen te gelooven als zij den eersten beschuldigde als den vervaardiger dier stiikken aanduiden. Te meer geloof verdienen zij zelfs nog, volgens spieker, nadat gebleken is dat vijf of zes der later gedagvaarde en zeker geheel onvoorbereide personen mede de stukken voor valsch hebben verklaard. Ten aanzien der zaak zelve werden nog een paar op merkingen gemaakt: vooreerst, dat alle in het proces aanwezige stukken niet alleen betaling van geld ten doel hadden, maar alle eerst twintig jaren later betaal baar waren en alle dezelfde bepaling in zich sluiten, waarbij vooral de verplichte geheimhouding en tot hoog bedrag bedreigde boeten aandacht verdienen, daar alle vorderingen toch naar men beweerde zaken ten grond slag hadden waarvoor men gerust kon uitkomen: ten anderen, dat al die stukken alleen komen ten laste der erven Hocke, van wie nimmer door iemand anders dan de drie beschuldigden eenige vordering is gedaan, ter wijl ook deze beschuldigden te zamen alleen die erven en niemand anders hebben geëxploiteerd. Alleen het stuk waaromtrent de spreker bij den aanvang der zitting een requisitoir nam, maakt op dit laatste eene uitzon dering. Thans begon, zooals de procureur-generaal te kennen gaf, het moeilijkste der hem opgelegde taak en moest hij eerlijk bekennen dat hij zich bezwaard achtte met het adstrneeren van al de punten der beschuldiging. Niet omdat het bij al het vermoeiende te vermoeiend was of om eenige andere reden, maar alleen omdat hij het niet noodig achtte op nieuw al de feiten, zooals die met de uiterste zorg en nauwkeurigheid in de acte van beschuldiging zijn gesteld, in het breede te bespreken, zon hij dit nalaten, te meer daar hij, na de bonding van den eersten beschuldigde en de pertinente verklaringen der deskundigen niet onderstelde dat de punten van beschuldiging en allerminst de valschheid der stukken ernstig betwist zullen worden. Toch meende hij eenige punten te moeten relcveeren, waarbij bij zich beriep op het geheugen en de aanteekeningen van het hof. Onzerzijds beroepen wij ons op het geheugen onzer lezers en onze mededeelingen in de tien laatste nommei'S dezer courant, terwijl wij de opmerkingen van den procureur-generaal omtrent de acht en twintig punten van beschuldiging, die, hoe kort ook saamgevat, eene ontzaglijke ruimte zouden vorderen, stilzwijgend voorbij gaan. Na het vluchtig doorloopen dier acht en twintigpunten vestigde de spreker er 'shofs aandacht op dat er daaren boven, blijkens de gezegden der tweede en derde be schuldigden, nog andere pretention bestaan, t, sv. een van ƒ6300 en een van/9000, welke beide, zoo zij niet. verduis terd zijn, nog ergens aanwezig moeten wezen, hoezeer zij tot dusver niet ontdekt zijn kunnen worden. Als een zeer opmerkelijk feit werd echter op de omstandigheid gewe zen dat van het oogenblik waarop de beschuldigden in hechtenis zijn genomen geene enkele pretentie, van wie ook, ten laste der erven Hocke is ingekomen. Op de vraag: welke is dc slotsom van het gehouden onderzoek? luidde spreker's antwoord, dat zijns inziens al de stukken valsch zijn en zij den eersten beschuldigde tot vervaardiger hebben. Die slotsom steunt op de ver klaringen der deskundigen; op het getuigenis van le Sage ten Broek; op de bekentenis van den eersten beschuldigde, dat hij het eerste stuk geschreven en de eerste zeven stukken uitgegeven heeftop de omstan digheid dat hij ook de stukken drie en twintig en zes en twintig zelf heeft doen innen; op de onderlinge over eenkomst der stukken, zoo wat schrift en stijl als de daarop voorkomende overdracht en bepaling van geheim houding enz. betreft; en op het onbewezene van de op gaven ten aanzien van de herkomsten de geheimzinnige wijze van voortbrenging (lier stukken. Na te hebben stilgestaan bij het feit dat de eerste beschuldigde zich altijd heeft voorgedaan als hande lende voor derden, die echter nimmer zijn te vinden geweest, daar zij alle overleden waren, terwijl er boven dien geen spoor van aanwezig is dat de stukken werke lijk ooit in handen dier beweerde derden zouden zijn geweest, verzocht de procureur-generaal dat het hof zich zou herinneren een door een der deskundigen gebezigd schilderachtig beeld, nl. dat als Rubens een schilderij van van Dijck zon copieeren, men toch daarin de hand van Rubens herkennen zou. Dit beeld achtte hij volko men waar ten aanzien dezer verdachte stukken ten name van Hocke of Berman, waarin onmiskenbaar de hand des eersten beschuldigden is herkend. Diens bekendheid met en zijn verkeer in den kring van de personen wier namen op de verschillende stukken voorkomen, deden ook onderstellen dat hij met het schrift en de handtee- keniug dier personen niet onbekend kan zijn geweest en hij een en ander dientengevolge heeft kunnen na maken. Doch zelfs in het voor spreker ondenkbare geval dat men al eens dacht dat de eerste beschuldigde de valsche stukken niet heeft gemaakt, dan is het toch buiten twijfel of hij heeft k u n nen en moe t e n weten dat zij valsch waren en ze dus willens en wetens de wereld ingezonden. Alle schuldvorderingen, waarvan de oor zaak niet is kunnen worden opgegeven, ziju voorbcdach- telijk van den eersten beschuldigde uitgegaan, als zoo danig wordt hij door den tweeden aangewezen,en tegen over zijne ontkenfenis staat de volkomen overeenkomst welke er bestaat tusschen deze door hem ontleende en de andere door hem erkende stukken. Wat de tweede beschuldigde hieromtrentzegt, moet dus, volgens spreker, als waarheid worden aangenomen. Nog werden eenige bezwarende punten ten laste des eersten beschuldigden opgenoemd, namelijk het niet onbemiddeld zijn van den heer Hocke en het jacht maken op die omstandigheid; het afgeven van verklaringen door den beschuldigde dat hij geene stukken meer had in 1846 en 1851 en het iu 1856 desniettegenstaande invorderen van nieuwe pretentiën; het opmerkelijke dat hij steeds is geweest de man die het geld heeft ontvan_ gen zonder dat het blijkt waar dit gebleven is en waar_

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1865 | | pagina 2