M1DDELBURGSCHE COURANT. N°- 156. Zaturdag 1865. 30 September. Editie van Vrijdag avond 4 uren. Middelburg 29 September. Dinsdag heeft eene commissie nit de tweede kamer het adres dier kamer ter beantwoording dér troonrede aan Z. M. den koning aangeboden. Aan die commissie antwoordde Z. M. het volgende Mijne heeren „Ik wensch van harte met de tweede kamer dat hare beraadslagingen met mijne regeering tot heil van het dierbare vaderland zullen strekken, en ik verzoek u baar mijnen bijzonderen dank over te brengen vóórhaar adres van antwoord." „Sedert in het afgeloopen jaar aldus lezen we in de memorie van toelichting tot de begrooting van binnen- landsche zaken de koninklijke goedkeuring aan het besluit der staten van Zeeland van 29 Mei 1863 werd onthouden, zijn de regeering en het gewestelijk bestuur van Zeeland wel op eene nadere regeling van het. beheer der calamitense polders bedacht geweest, doch konden zij daaromtrent nog niet tot eenheid van gedachte komen. „iDtusschen is door den konine- het dijkgeschot over 1865 vermeerderd en dientengevolge het, rijkssubsidie verminderd met het bedrag dat. naar de bekende taxatie, door de polders te weinig werd betaald. Dit bedrag is, nadat eenige polders zich hadden vrijverklaard p. m. f 75,000. „In verband hiermede is voor 1866 een subsidie van f 275,000 uitgetrokken." Uit Baden-Baden wordt gemeld, dat de koningin der Nederlanden, incognito reizende onder den naam van gravin van Buren, zich naar Badeweiler heeft begeven, om hare zuster, de gravin Neipperg aldaar af te halen, ten einde te zamen eenigen tijd in eerstgemelde stad te vertoeven. Op 18 dezer is de jonggeboren zoon van prins Oscar van Zweden in het zomerpaleis te Drottingholm gedoopt in tegenwoordigheid van bet gansche hof; hij heeft de namen ontvangen van Engenins Napoleon Nicolaas en draagt den titel van hertog van Nerica. Met den 9 October a. wordt de telegrafist 2e klasse C. C. de Koek overgeplaatst van Rotterdam naar VI is- singen en met den daarop volgenden dag de telegrafist 3e klasse L. A. Haringman van Vlissingen naar Rotterdam. Tot wethouder der gemeente Ouwerkerk is herkozen de heer A. Giljam. Den 25 dezer heeft de heer Theod. Jorissen het hoogleeraarsambt aan het Athenaeum illustre te Am sterdam aanvaard met eene rede „over het begrip der algeraeene geschiedenis." Van de staatsspoorwegen zullen waarschijnlijk nog in den loop van dit. jaar 1865 geopend worden de sectiën ZutphenHengelo, Maastricht—Venlo,Boxtel—Helmond en Nieuwediep—Alkmaar, alsmede de lijn Almelo— Salzbergen; en in 1866 de sectiën DeventerZwolle, LeeuwardenGroningen, HengeloEnschedé, Breda Moerdijk en Venlogrenzen. De spoorweg lijn AlmeloSalzbergen zal op Maandaga. 2 October feestelijk worden geopend. Het voornemen bestaat om, behalve de thans in ge bruik zijnde postzegels van 5, 10 en 15 cent, andere van een hooger bedrag in omloop te brengen en tevens om postzegels ter frankeering van drukwerken voor het publiek gebruik verkrijgbaar te stellen. Daar eene ruime localiteit spoedig zal vereischt wor den voor de vervaardiging van postzegels, zal de tegen woordige fabriek dier zegels, thans te Utrecht onder het toezicht van het muntcollegie gevestigd, worden ver plaatst naar 's Hage, waar tot dat einde een nieuw gebouw in gereedheid zal worden gebracht, waartoe een zeer geschikt terrein in den tuin van het departement van financiën, en dus op grond, in eigendom aan het rijk toebchoorende, beschikbaar is. De kosten van aanbouw worden geraamd op/8000 a9000. Het rijksbeheer over de gestichten te Omraerschans en te Veenhuizen heeft, over 1863 een nadeelig slot van f 43,616.89 opgeleverd, hetgeen uit de rijksmiddelen zal moeten aangevuld worden. Veeziekte, De regeering beeft mededeeling ontvangen dat invoer van vee uit Nederland is verboden in Pruisen en in Zweden, en dat door de Deenache regeering maat regelen zijn voorgeschreven, om besmetting door daar te lande aangebracht vee te weren. Blijkens eene bekendmaking der Hannoversche regeering, dd. 21 dezer, is het verbod van invoer van rundvee in Hannover uitgestrekt tot schapen, geiten, onbewerkte wol, versch rundvleesch, versche runder huiden, versche schapen- en geitenvellen en verschen afval van rundvee, alsongeamolten vet, darmen, hoornen, klauwen, haar enz., op eene boete tot een bedrag van 100 thaler. ■Benoemingen en besluiten. ridderorden. Benoemd tot ridder der 4e klasse van de Militaire Willemsorde, de opperwachtmeester bij het regement Oost-Indische cavalerie n. de Haas. belastingen. Benoemd tot ontvanger der directe belastingen en accijnsen te Doetinchem c. a. de heer H. Bruins Jr., thans ontvanger te Anloo c. a. schutterij. Op verzoek eervol ontslag verleend aan den tweeden luitenant bij de dienstdoende schutterij alhier J. C. Lantsheer. rechterlijke macht. Belast met de waarneming der betrekking van rijks-advokaat te Rotterdam, de heer mr. H. C. Verniers van der Loeff advokaat aldaar. consulaten. Erkend en toegelaten als consul van Hannover te Soerabaya de heer E. ten Briuck. Kerknieuws. Te Neuzen is tot predikant beroepen de heer C. de Wilde Cz., thans te 's Heer Abts- en Sinoutskerke. Te Utrecht is tot predikant beroepen de heer J.H. Guldenarm, thans te Oosthem, Abbega, en Folsgara. Marine en leger. Zr. Ms. korvet le klasse prins Maurits der Neder landen, op reis van Oost-Indië naar Nederland, zal niet te Nieuwediep, zooals men vermoedde, maar ingevolge ministerieele aanschrijving in de haven van Vlissingen binnenloopen. Het état-major van het jl. Maandag ter reede van Nieuwediep gekomen stoomschip Watergeus is samen gesteld ais volgtde kapitein-luitenant ter zee F. L. Geerling, kommandant; luitenant t.er zee le klasse G. F. Servatius, le officier idem 2e klasse W. J. Aclams, L. J. E. Hajenius en C. ten Bosch; adelborsten le klasse J. C. Sprenger, jhr. Huyssen van Kattendijke, Z. J. Cam- bier en II. R. J. J. Thorbeckeofficier van gezondheid 2e klasse J. van IJzeren; officier van administratie 2e klasse C. C. M. Bervoets. Rechtszaken. behandeling van het geding TEGEN J. N. VAN DER HALEN, A. PAULUSSEN EN H. L. WARNAU. Avondzitting van Maandag, 25 dezer. Omtrent de beide laatste punten werden de drie be schuldigden nogmaals in het kort gehoord. De beide getuigen Hoogenboom verklaarden nog op de vraag des voorzitters, dat zij bij de betaling dei- verschillende schuldbekentenissen niet aan de echtheid dier stukken hebben getwijfeld, doch zij ze thans ont kennen als afkomstig van hun grootvader en ze voor valsch houden. Alsnu werden de drie beschuldigden achtereenvolgens voor het laatst gehoord. Voor zoover wij met de meeste inspanning kouden verstaan, leverde dit verhoor geene enkele nieuwe bijzonderheid op, daar al de beschuldig den volhardden in hetgeen zij tot dusver hadden opge geven. Enkele punten willen wij evenwel toch aanstippen. De voorzitter begon met den eersten beschuldigde, van der Halen. Hij zeide onder anderen dat hij niet zou trachten invloed uit te oefenen op het gevoel van dien beschuldigde, maar hem alleen de verschillende bezwa ren zou voorhouden, om die aan zijn verstand te onder werpen. Hij herinnerde dat het eerste der acht en twintig stukken door den beschuldigde zelf is geschreven, zooals deze ook erkend heeft; dat voorts de stukken twee, drie, vijf en zes zijn geschreven met eene onbekende hand; dat vier stukken den schijn hebben als afkomstig te zijn van mr. J. Berraan en al de overige eene naboot sing zijn van het schrift van C. Hocke. Drie hoofdbezwa ren vloeiden uit een en ander voovt, waarop de voorzitter de aandacht van den beschuldigde vestigde: vooreerst, dat de deskundigen in al die stukken in een of ander opzicht zijne hand hebben herkend, iu welke verklaring zij pertinent, zijn geweest; ten tweede, dat de beschul digde niet wil erkennen dat de stukken van hem afkom stig zijn, waar tegenover staat de pertinente opgave van den tweede beschuldigde, die volhoudt dat hij alle stukken van den eersten ontvangen heeft; eindelijk, dat men, welk stuk men ook neme, stuit op den eersten beschuldigde als de persoon die de hand iu dat stuk gehad heeft, terwijl achter hem nooit eenig ander persoon te vinden is geweest en ook nooit door dezen beschul digde is kunnen aangewezen worden, zoodat de oorsprong bij hem moet zijn. Uit eene verzameling dezer drie aan gestipte punten volgt, volgens den voorzitter, de groote waarschijnlijkheid welke bestaat voor de stelling der beschuldiging, dat de eerste beschuldigde die stukkeu moet hebben gemaakt en de verschillende daarop voor komende handteekeningeu heeft nagebootst, terwijl, zoo deze beschuldiging waar is, de eerste beschuldigde alzoo niet alleen zich niet heeft ontzien om de handteekening van vreemden, maar ook niet om die van zijn eigen eenigen broeder na te maken. Verder wees de voorzitter op de klimmende reeks van getuigenissen welke tegen dezen beschuldigde zijn inge bracht op het te vergeefs zoeken naar eenig spoor van betrekking tusschen Berman, van der Halen, de Looze en den ouden Hocke; op het niet meer in leven zijn en de armoede van de verschillende genoemde personenop de ontkentenis van den beschuldigde, vooral ook ten aanzien van zijne betrekking tot Paulussen en Warnau, enz. „Kunt ge op eenigerlei wijze den oorsprong der stuk ken goed maken?" Op deze vraag des voorzitters luidde het antwoord van dezen beschuldigde: „Ik heb ze nooit in handen gehad; Paulussen heeft ze van en door Ber man gekregen; alleen de eerste zyn in mijne handen ge weest." Iu het kort werden voorts nog eenige punten afzon derlijk nagegaan. Onder meer hield de voorzitter den beschuldigde ook dit bezwaar voor, dat de deskundigen verklaard hebben dat het handschrift der stukken, die de beschuldigde erkent gehad te hebben, volkomen over eenkomt met bet handschrift der stukken welke hij ontkent. Op deze en alle verdere opmerkingen des voor zitters luidde het. antwoord van van der Halen echter: „Ik kan niet anders dan de waarheid zeggen, en verklaar dat ik onschuldig ben!" Op de vraag des voorzitters of hij hierbij bleef, antwoordde deze beschuldigde beves tigend. Niet alléén de voorzitter, maar ook de raadsheeren Lantsheer en van der Bilt maakten den eersten beschul digde op verschillende bezwaren aandachtig. De heer Lantsheer merkte onder anderen op dat er nooit ietsten nadeele van den ouden heer Hocke is uitgekomendat ook de stukken welke door den otiden Hocke ten gunste I van mr. Berman werden geteekend juist eenige jaren vervielen na den dood van Berraan en evenzeer die ten gunste van den notaris van der Halen eenige jaren na den dood van dien notaris, zoodat men haast zou moeten vragen hadden die raenschen een soort van profetischen geest?; dat niet alleen de deskundigen, maar ook andere personen verklaard hebben dat de stukken valsch zijn; dat de beschuldigde spreekt als zouden zijn broeder en Daniel Buyze hem hebben opgedragen om schuldvorde ringen door derden te laten innen, terwijl de beschul digde zelf arm was en dit dus zelfwel zou hebben gedaan; eindelijk dat al de stukken uit hetzelfde kanaal komen. De heer van der Bilt verlangde eene oplossing ten aan-1 zien van het zes en twintigste punt van beschuldiging, welke de beschuldigde trachtte te geven, even als van de door den heer Lantsheer geopperde bezwaren, doch de wijze waarop hij dit deed scheen weinig ingang te vin-, den de heer van der Bilt althans zeide dat de beschul digde „draaide" in plaats van „opheldering te geven.' De laatste vraag des voorzitters aan dezen beschul digde was, of hij nog iets te zeggen had, waarop hij antwoordde: „Ik verklaar nooit eenig valsch stuk gemaakt te hebben." Naar aanleiding van de verklaring der deskundigen, dat het eerste stuk door van der Halen met. een „gemas- queerde" hand is geschreven, vroeg de procureur-generaal nog, wat of dien beschuldigde heeft, kunnen bewegen om dat stuk met eene andere hand te schrijven? De beschuldigde antwoordde dat hij zijne hand niet heeft „gemasqueerd." De procureur-generaal merkte hem ten slotte op dat hij in allen gevalle zich aan het misdrjjf van „escroquerie" heeft schuldig gemaakt, als hebbende de schuldbekentenissen doen innen door een derde, terwijl hij wist, blijkens twee verklaringen aan deheereD Hoogenboom, dat die gelden onverschuldigd waren. Hierop antwoordde van der Halen„ik beb nimmer iets voor mij zeiven geïnd." Hierna werd de derde beschuldigde, Warnau, gehoord.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1865 | | pagina 1