MIDDELBURGSCHE
C O U R A N T.
N°' 155.
Donderdag
1865.
28 September.
Editie van Woensdag avond 4 uren.
middelburg 27 September.
Z. M. de koning beeft aan de commissie uit de eerste
kamer, belast geweest met de aanbieding van bet adres
van antwoord, het volgende geantwoord:
Mijne heeren!
„Ik verzoek u aan de eerste kamer wel te willen
overbrengen dat ik altijd den hoogsten prijs stel op de
betuiging van bare buide, en dat ik mij gelukkig zal
achten indien de medewerking der staten-generaal met
mijne regeering, de welvaart van het dierbare vaderland
moge bevorderen."
Maandag is op de werf der heeren J. K. Smit, te
Kinderdijk, de kiel gelegd van eene schroef boot genaamd
Eendracht, bestemd voor de dienst tusschen Aliddelburg
en Amsterdam, voor rekening der heeren J. de Brnyn
R. A. de Munck; de machine wordt vervaardigd in de
fabriek der heeren Diepeveen Leis Smit aldaar.
Ter openbare terechtzitting voor burgerlijke zaken van
het provinciaal gerechtshof in Zeeland, heeft jhr. mr.
Marinus Jan Schuurbeqne Boeije, thans rechter in de
arrondissements-rechtbank te Zierikzee, bij Z. M. besluit
van den tienden Juli 1865, no. 54, benoemd tot president
van die rechtbank, gisteren de eeden afgelegd zoo als
die bij de wet zijn voorgeschreven.
Te 's Gravenhage loopt het gerucht, dat de commis
sie, belast met de beoordeeling van de antwoorden op de
prijsvraag voor een plan van een paleis voor de staten-
generaal, geen der ingekomen plannen ter bekrooning
kan aanbevelen. Deze plannen zouden thans voor het
publiek tentoongesteld worden.
In Mei jl. is te Tanger een overeenkomst gesloten
tusschen Nederland, Oostenrijk, België, de Vereenigde
Staten, Spanje, Frankrijk, Groot-Britannie, Italië, Portu
gal en Zwedenaan de eene, en den sultan van Marokko
aan de andere zijde, betreffende het onderhoud van een
vuurtorendie op last van genoemden sultan op Kaap
Spartel gebouwd is.
De minister van koloniën heeft op zijne begrooting
voor 1866 ƒ1000 uitgetrokken als belooning voor bui
tengewone werkzaamheden van twee ambtenaren bij zijn
departement, die hij belast heeft met het doen van uit
voerige nasporingen tot opheldering der vragen, die ge
rezen zijn naar aanleiding van Money's werk „Java, or
how to manage a colony." De minister wenscht de po
gingen tot het verschaffen van die ophelderingen met
allen ernst te doen voortzetten, doch verklaart dat hier
toe wijdloopige en tijdroovende onderzoekingen ver-
eischt worden.
Met 1 October aanstaande zullen de bestelloonen der
brieven enz. door het geheele land afgeschaft worden,
zoodat de geadresseerden nergens méér dan het rijksport
zullen hebben te voldoen.
De verhooging van de opcenten op het geslacht en
het leggen van een recht op de thee (gezamenlijk op
eene opbiengst van 8 ton geraamd), welke de regeering
vroeger meende dat misschien noodig zou zijn ten ge-
gevolge van de wet tot afschaffing der plaatselijkeaccijn-
sen, blijkt thans volkomen gemist te Kunnen worden,
daar de staat van 's rijks financiën, ook zonder die aan
vulling, voldoende is.
Op hoofdstuk V der begrooting voor 1866 (binnen-
landsche zaken) is, als aanvulling van liet te kort op de
gewone werken der calamiteuse polders en ten behoeve
van buitengewone voorzieningen eene som van 275,000
uitgetrokken.
Bij de regeling van het geneeskundig staatstoezicht
zal het tractement der inspecteurs op f 3000 a /"3500 en
dat der adjunct-inspecteurs op 2000 a fÜÖOO bepaald
worden. De regeering denkt zes inspecteurs eu acht
adjunct-inspecteurs aan te stellen.
Veeziekte.
Naar men bericht, heeft de directie der maatschappij
tot exploitatie der staatsspoorwegen besloten, dat wegens
de steeds toenemende veeziekte, het vervoer van vee op
de zuider-lijnen tot nader order is geschorst.
Op het eiland Texel is de pokziekte onder de
schapen uitgebroken. De ziekte is, wel is waar, niet
kwaadaardig, maar toch zijn er reeds vier schapen aan
gestorven, terwijl de verspreiding, niettegenstaande alle
voorzorgen, sterk toeneemt.
Marine en leger.
Zr. Ms. schroefstoomschip de, Watergeus, onder
bevel van den kapitein luitenant ter zee F. L. Geerling,
is den 25 dezer van zijn kruistocht naar de West-Indien
en Noord-Auierika, ter reede van Texel teruggekeerd.
(Staatscourant.)
De minister van marine heeft op zijne begrooting
voor 1866 eene verhooging van 12,150 aangevraagd, ter
verbetering der bezoldiging van de officieren van ge
zondheid, terwijl de minister van oorlog zijn voornemen
heeft te kennen gegeven, om het tractement der le lui
tenants tot ƒ1000 en dat der 2e lniteuants tot 900 te
verboogen.
In 18<'6 zal weder een gedeelte van het leger in het
kamp te Miiligen vereenigd worden tot het houden vaD
groote oefeningen.
Rechtszaken.
BEHANDELING VAN HET GEDING
TEGEN
J. N. VAN DER HALEN, A. PAULUSSEN EN H. L. WARNAU.
Zitting van Maandag, 25 September.
Nadat de getuige J. Hoogenboom zijne verklaringen
had afgelegd omtrent de van hem ingevorderde en in
hoofdzaak onzen lezers bekende achttiende schuldbe
kentenis; werd de beschuldigde Warnau (die thans ver
schooning verzocht voorde wijze waarop hij zich Zatuidag
tegenover het hof heeft uitgelaten) daaromtrent gehoord.
Deze erkende dat hij den 15 April 1861 deze schuldbe
kentenis voor Panlnssen heeft geïncasseerd. Ook gaf hij
op dat hij de bijzonderheden omtrent den heer Cornelis
Hocke voorkomende in de door hem aan den heer
Hoogenboom gezonden brieven, waarin op de betaling
werd aangedrongen en die geschreven waren door den
zoon van Panlnssen, ook van den beschuldigde Panlns
sen vernomen heeft, doch hij nooit de origineele stukken
ontving. Ook verklaarde hij dat hij nooit iets van van
der Halen heeft gehoord, terwijl hij later mededeelde
dat Panlnssen, tijdens hij hier logeerde, hem heeft ge
sproken over stukken van eenen van der Halen ten
laste van de weduwe Kooyman, waarvan de betaling zou
geweigerd zijn en welke zaak iresteld was in handen van
den procureur mr. Moolenbnrjib, en dat Panlnssen als-
toen gezegd heeft: „het kon wel gebeuren dat ge voor
de zaak van Hocke ook voor den rechter commissaris
geroepen werd." De voorzitter meende uit dit iaatste
eenigermate te mogen afleiden dat er wel degelijk eenige
bekendheid tusschen van der Halen en den derden be
schuldigden moet lubben bestaan, hetgeen evenwel door
Warnau bepaald ontkend werd.
De twrede beschuldigde Panlnssen gaf op dat hij ook
dit stuk van van der Halen heeft gekocht en het door
Warnau, tegen vergoeding van vijf percent naar hij
meent, heeft doen incasseereu. Hij ontkende dat hij aan
Warnau zon hebben opgegeven wat deze in zijne brie
ven aan den heer Hoogenboom schrijven moest. Nadat
bij ook veiklaard had, dat hij meermalen hier te Middel
burg vertoefd heeft en o. a. ook in Februari des vorigen
jaars, met het doel om Warnau te raadplegen over de
betaling van een stuk ten laste van de wed. Kooijman,
werd hij door den voorzitter opmerkzaam gemaakt op de
tegenstrijdigheid in zijne opgaven en die van Warnau.
In Februari 1861 heeft Warnau tien dagen te Zie
rikzee bij Panlnssen gelogeerd; bij gelegenheid dat zij
zich in de sociëteit bij Termunt bevonden, waren daar
ook aanwezig Platschorre en van der Halen, tusschen
wie alstoen eene woordenwisseling ontstond, waarbij o. a.
de woorden werden gebezigd „ik ben wel verplicht een
vreemde te gebruiken want ze hangen hier alles aan de
bel!" De voorzitter maakte hieruit het besluit op dat er
kennis bij Warnau heeft bestaan van de betrekking tus
schen Panlnssen en van der Halen. Panlnssen antwoord
de: „ik passeer u mijn woord, mijnheer, dat het niet
zoo is
De raadsheer Lantsheer maakte Warnau opmerkzaam
dat hij te voren heeft gezegd dat Panlnssen indertijd
tegen hem heeft gesproken over „eenen van der Halen",
en dus als van iemand die hem onbekend was, terwijl
bet nu blijkt dat Warnau vroeger reeds in de sociëteit
te Zierikzee met van der Halen in gezelschap moet
zijn geweest. De beweering van Warnau, dat hij en
Panluss'. n toen uit de sociëteit zijn weggegaan, op raad
van laatstgenoemden, werd door den raadsheer Lantsheer
en ook door den procureur-generaal ongerijmd genoemd.
De beschuldigde van der Halen zeide: „ik verklaar
plechtig dat ik dit stuk of eenigander nooitgezien heb."
Daarna is behandeld het negentiende punt van be
schuldiging, met bijvoeging van heteen en twintigste,
als éen geheel vormende.
Het negentiende is eene overeenkomst tusschen
C. Hocke Jz. en mr. W. J. P. Kroef, dd. Zierikzee 2 Fe
bruari 1840, waarbij eerstgenoemde bekent schuldig te
zijn aan de erven Corns. Vis te Haamstede, f 1800 en aan
M. Vis aldaar ƒ1600, welke schuldvorderingen zijn over
genomen door mr. W. J. P. Kroef, die zijnerzijds bekent
aan C. Hocke Jz. f 1200 schuldig te zijn, en dat alsnu,
onbegrepen de schuldvorderingen te zijnen behoeve be
taalbaar gesteld op 15 Januari 1862, zal worden afgege
ven door eerstgenoemde een schuldbekentenis groot
f 2800, betaalbaar 15 Januari 1862 zonder intrest, of
wel tegen twee jaren later, tegen vijf ten honderd intrest,
ten behoeve van den debiteur of erven, met bedreiging
van korting voor de helft, bij het kennelijk maken aan
zijne erfgenamen vroeger dan veertien dagen voor den
vervaldag.
De een en twintigste is een, ten gevolge der bij de
negentiende gemelde overeenkomst gemaakte schuldbe-
kentenis groot ƒ2800 dd. Zierikzee 2 Februari 1840, ge-
teekend C. Hocke Jz., met overdracht aan mr. J. Berman,
geteekend W. J. P. Kroef, zonder dagteekening, alsmede
met de woorden „voor mij aan toonder dezes, J. Berman."
Voorts komt er nog eene voorwaarde van betaling op
voor, onderteekend C. Hocke Jz.
De derde beschuldigde heeft de erven C. Hocke Jz.,
bedreigd tot voldoening zoo van deze als van de negen
tiende schuldbekentenis, door het aangaan eener over
eenkomst dd. 15 Januari 1862, bij tusschenkomst van
mr. Moolenburgh, waarbij de erven hebben aangenomen
het bedrag dier schuldbekentenissen te betalen. Den
15 Januari 1864 heeft de derde beschuldigde kwijting
voor het volle bedrag gegeven.
In de eerste plaats werden hieromtrent gehoord de
beide getuigen Hoogenboom, wier verklaringen in hoofd
zaak bovenstaande bevestigden. De heer C. Hocke Hoo
genboom verklaarde evenwel bovendien nog, dat het hem
gebleken is dat zijn grootvader tot het laatst van zijn
leven zijne zaken in orde heeft gehouden, en dat hij
nooit iets heeft gehoord van eenige zaken tusschen zijn
grootvader en zekeren Vis.
De getuige mr. Moolenburgh deelde een en ander mede
omtrent de wijze waarop hij over deze stukken is
geraadpleegd. Op eene vraag des voorzitters verklaarde
deze getuige onder anderen ook dat bij namensde heeren
Hoogenboom eene actie tegen Paulussen heeft ingesteld
tot teruggave eener som van 46.125, wegens van de
erven Ilocke ingevorderde gelden, welke later zijn geble
ken niet verschuldigd te zijn. De grondslag dezer actie
is, volgens dien getuige, eene verdenking van valschheid
der schuldvorderingen. Eene door den verdediger des
tweeden beschuldigden aan den getuige verzochte vraag,
„of namelijk de actie niet alleen gericht is tegen Pau
lussen omdat men hem beschouwde als de eenige sol
vable" is door het hot' niet gedaan.
De beschuldigde Warnau gaf onder meer op, dat hij
alle stukken vooruit moest teekenen en ze dan later te
Zierikzee, tegen afgifte van een re^ii van Paulussen ter
incasseeringontving,zoodat hij niet anders was dan een
werktuig in de hand van Paulussen. De raadsheer
Lantsheer beschouwde het echter als onzin dat Warnau
drie of meerjaren vóór den vervaldag stukken met zijne
handteekening zou hebben voorzien, zonder dat hij
daarvoor van Panlnssen eenigbewijs zou gekregen hebben.
Warnau antwoordde dat Paulussen dit, met het oog
op een mogelijk overlijden of eene mogelijke ziekte zoo
verlangde; dat hij, Warnau, overigens er niets mede te
maken had en hij „zoozeer opdien Panlnssen vertrouwde
dat hij in Zierikzee schier nooit anders dan in zijn ge
zelschap kan zijn gezien."
De procureur-generaal noemde de opgave van dezen
beschuldigde te dwaas om er acht op te slaan, te meer daar
de beschuldigde zelf bij de behandeling van een vorig
punt gezegd had dat Paulussen hem in zijn loon beknib
belde naarmate de betalingen gemakkelijker werden,
zoodat hij waarlijk over Paulussen niet te roemen had.
De heer Moolenburgh gaf ook nog eenige inlichtingen
over zijne met Warnau betrekkelijk deze stukken ge
voerde gesprekken, waarna door den eersten beschul
digde, van der Halen, gezegd werd: „ik verklaar plechtig
dat ik mijnheer Warnau in mijn ieven niet gekend heb."
De tweede beschuldigde gat weder op dat hij het stuk
van van der Halen gekocht heeft en Warnau dit voor
voldaan heeft geteekend.
De twintigste schuldbekentenis is gedagteekend Zon-
nemairo 24 Januari 1840, ten behoeve van mr. W. J. P.
Kroef, order of toonder, groot f 3,895, tot saldo van reke
ning met intrekking der wissels uit-den boedel van den
notaris Moolenburgh en mr. Kroef, de eerste in privé
overgenomen, en met bijvoeging van nog een jaar intrest,
ingeval bovengemelde schuld eerst een jaar later zal
worden betaald. Dit stuk is onderteekend door C. Hocke Jz.