BIJVOEGSEL VAN DE MIDDELBURGSCHE COURANT, Dinsdag 26 Septembei' 1865. No. 154. Staten- generaal SEKSTE XAMS.1. Zitting van Vrijdag 22 September. Beraadslaging over het adres van antwoord op de troonrede. Het evengemeld ontwerp is van den volgenden in houd. „Sire! „De eerste kamer derstaten-generaal stelt hoogen prijs i op uwer majesteits mededecling, dat onze betrekkingen met audcre mogendheden steeds van zeer vriendschap- pelijken aard zijn. Wij verwachten daarvan en van de zorg uwer regeering meer en meer gunstige uitkomsten voor het verkeer, den handel en de scheepvaart met het buitenland. „Met genoegen vernamen wij het loffelijk getuigenis door uwe majesteit aan de zee- en landmacht gegeven. De jongste wapenfeiten in Japan, waaraan door onze zeemacht zoo roemrijk deel werd genomen, worden door ons hoog geschat. „Met uwe majesteit de aardbevingen op Midden Java betreurende, verheugen wij ons over uwe verklaring, dat de toestand onzer overzeesche bezittingen over liet alge meen gunstig is. Wij hopen dat de onlangs vastgestelde, en eerlang te overwegen wettelijke maatregelen den bloei en de welvaart dier bezittingen zullen bevorderen. „Van groot gewicht is de bedrijvigheid, die op het ge bied der werken van algemeen nut thans allerwege heerBcht. De aanleg der staatsspoorwegen, zonder ver traging voortgezet, zal gewis een prikkel zijn voor bijzondere ondernemingen van velerlei aard. Het met medewerking van Nederland tot stand gebracht telegraaf- verdrag kan niet anders dan nuttig zijn voor de onder linge gemeenschap. „Erkennen wij dankbaar,'sire, dat de oogst beter uitviel dan men kon verwachten, met diepe smart slaan wij daarentegen de gevaarlijke ziekte gade, die onder het rundvee voortwoedt. Om haar te stuiten mag niets worden verzuimd, wat binnen het bereik ligt van menschelijke kracht. „De bevredigende toestand van onze zee- en rivier- visscherijen en de vooruitgang van onze nijverheid wek ken onze belangstelling op. Wij vleien ons met de hoop dat uwer majesteits verwachtingen ten aanzien van den handel weldra zullen worden verwezenlijkt. „Met niet minder deelneming volgen wij de ontwik keling van het lager en middelbaar onderwijs. „Wij hopen dat de regeling van het hoogere spoedig volgen en tot even goede nitkomsten leiden zal. „Uwe majesteit zal ons bereid vinden met den meesten ernst te onderzoeken de wetsontwerpen, die in dit zitting jaar aan ons zullen worden voorgelegd. „Wij hoorden met groot genoegen uwer majesteits verzekering-, dat, bij voortgezette schulddelging, ook na de afschaffing der plaatselijke accijnsen, geen nieuwe lasten ten behoeve der schatkist worden vereischt. „Bij zoo veel reden van dankbaarheid, verbeiden wii met u, sire, hoogeren zegen op het gemeenschappelijk overleg der wetgevende macht tot bevordering der welvaart van het dierbaar vaderland." De vier eerste paragraphen werden zonder discussie aangenomen. De zinsnede, waarin van do veeziekte sprake is, gaf den heer van Nispen aanleiding dit punt te behandelen. Noch met de bewoordingen der troonrede noch met die van het adres, kon hij zich vereenigen. Naar zijn inzien had nimmer hier de in- en doorvoer van vee, van het steppenias moeten toegestaan zijn, omdat daaronder altijd de veepest heerscht. Zoodra de ziekte in Engeland was uitgebroken, had de regeeriug den uitvoer moeten verbieden en den wederinvoer van vee dat aldaar geweest was, niet toelaten. De aanschrijvingen aan de plaatselijke besturen waren toe te juichen, maar waren onvoldoende, omdat bij de te nemen maatregelen eenheid moet voor zitten en met kracht en klem gehandeld worden. De vee markten waren niet overal ^schorst en zelfs wa3 hot twijfelachtig, of de gemeentebesturen wel tot het nemen van dergelijke maatregelen bevoegd zijn. Krachtige en doortastende middelen van gouvernemeniswege moes ten te baat genomen worden, en vooral gezorgd, dat daarbij eenheid heerschte. Hij wees een aantal maatrege len aan, die zijns inziens door de regeering moesten voorgedragen worden: de wederinvoering b. v. der publi catie van 1799 „tot wering van de runderpest", hetzij de regecring van oordeel was dat het uitvoerend gezag alleen tot het nemen dier maatregelen bevoegd was, hetzij de tusschenkorast der wetgevende macht daartoe vereischt werd. Ten slotte stelde hij de volgende bijvoe ging voor: „Daarom vertrouwen wij, dat spoedig die maatregelen genomen en aan de staten-generaal voorgedragen zullen worden, die daartoe noodig zijn." De beer Thorbecke wees in antwoord daarop op het wetsontwerp bij de tweede kamer ingediend, en op een ander dat den volgenden dag nog zou inkomen. Op dit oogenblik was eigenlijk Zuid-Holland de eenige provincie waar de ziekte heerschte. De minister gpf voorts een chronologisch verhaal van hetgeen door de regeering was verricht tot stuiting van de ramp, zoodra ze ter barer kennis was gekomen, waaruit bleek dat niets verzuimd was om de ziekte zoo mogelijk te keer te gaan. Onder anderen waren stoomschepen gestationeerd op sommige plaatsen, om de reglementen van plaatselijke policie te ondersteunen. Bijna alles toch hing af van die besturen en vooral was krachtige samenwerking daarbij een vereischte. Morgen echter zou een wetsontwerp, waarbij dein- uit- en doorvoer verboden wordt, aan de tweede kamer worden aangeboden. Hij wees echter op het groot aantal herstelde koeien ten betooge dat het gevaar niet zoo groot was als men het voorgaf. Het gouvernement kon en zou handelen, maar zijne handelingen moeten altijd blijven beneden hetgeen van de gemeentebesturen zelve moet uitgaan. De heer Messchert van Vollenhoven (lid der commissie van redactie) toonde aan, dat de bewoordingen van het adies nog eene verdere strekking hadden, dan de voor gestelde bijvoeging, en dat de vraag, van wie het initia tief behoort uit te gaan, van de regeering of van de gemeenten, volgens de commissie hier niet beslist behoort te worden.. De heer Schimmelpenninck wees er op, datalleen eene volkomene afsluiting in staat was de ziekte te keeren. De heer van Rhemen was van meening, dat niet zooals de regeering oordeelde, de gemeentebesturen moesten vooigaan, maar dat integendeel het gouverne ment zelf krachtige en algemeen werkende maatregelen behoorde te nemen. Nadat de heer Cremers er nog op had gewezen, dat de regeering vrij moest blijven in het nemen van maatrege len, en dat het amendement dit juist bemoeielijkte, ter wijl bovendien het initiatief van de gemeenten behoorde uit te gaan werd de discussie gesloten. Bij de stemming over het amendement staakten de stemmen (16 voor en 16 tegen.) In een den volgenden morgen telO uren te houden zitting zal daarover wederom gestemd en de verdere beraadslaging voortgezet worden. Zitting van Zaturdag, 23 September.Beraadslaging over het adres van antwoord op de troonredewetsontwerp tot verkooging van hoofdstuk V staatsbegrouting 1865. Het amendement van den heer van Nispen tot Pan- nerden, waaromtrent in de vorige zitting de stemmen staakten, op nieuw in stemming gebracht, werd als nu verworpen met 15 tegen 14 steramen. Vóór de heeren: Verschoor, van Beeck Vollenhoven, Nobel, Boreel, Iluydecoper, van IJeeckeren, van Nispen, Taets van Araerongen, Smit, van Rhemen, Aylva van Pal landt, Schot, de Vos van Steen wij k en Schimmel penninck van der Oije. De 5 en 6 werden hierop aangenomen. Bij 7 (onderwijs) stelde de heer Schimmelpenninck voor het woord „even" uit de laatste zinsnede te doen wegvallen. Hij verlangde eenvoudig regeling van bet hooger onderwijs, maar wilde niet, dat de kamer daarbij den wensch hier zou te kennen geven dat de resultaten daarvan die van het lager en middelbaar onderwijs mochten evenaren. Regeling van het hooger onderwijs werd geëischt, de wijze van regeling even als een oordeel over de resultaten van lager en middelbaar onderwijs moest echter achterwege blijven. De heeren van Nispen en van Beeck Vollenhoven ondersteunden dit denkbeeld. Zij beweerden dat de wet op het middelbaar onderwijs nog te kort in werking was, om over resultaten te oordeelen en dat over de wer king der wet op 't lager onderwijs verschillend gedacht werd. De commissie, bij monde van den heer van Swinderen stelde zich geene partij. Het amendement werd aangenomen met 23 tegen 6 stemmen. Tegen de heeren: van Swinderen, Hengst, Schot, van Eysinga, Sassen en de voorzitter. De overige leverden geen stof tot discussie en werden even als het geheele adres van antwoord met algeraeene stemmen goedgekeurd. Het zal Z. M. worden aangeboden door de commissie vau redactie, de heeren: van Eysinga, Messchert van Vollenhoven, van Swinderen en Cremers, benevens de heeren: Fransen van de Putte en Schot, terwijl de voor zitter zich aan het hoofd der commissie zal stellen. In deze zitting is ingekomen het wetsontwerp tot verhooging van hoofdstuk V der staatsbegrootiug voor 1865 (ziekte onder het rundvee.) Het zal dadelijk in de afdeelingen worden onderzocht. Nadat de zitting tot 12 uren geschorst was, stelde de voorzitter alstoen voor de discussie over bedoeld wetsont werp te bepalen op Maandag te 11 uren, doch op voorstel van den heer Schimmelpenninck is besloten, de beraad slaging dadelijk te doen plaats hebben. Nadat de minister van binnenlandsche zaken gelijk luidende verklaringen bad afgelegd als in de avondzitting der tweede kamer van Vrijdag, is het wetsontwerp met algemeene stemmen aangenomen. Alleen verklaarde de minister nog, dat de bekendma king der circulaire van 1862, betrekkelijk de wijze van onteigening in sommige gevallen in de dagbladen, niet op zijn last was geschied, evenmin als deaanmauingvan sommige collegiëu van gedeputeerde stateD, om de voor schriften dier circulaire te volgen. De kamer is hierop tot nadere bijeenroeping uiteen gegaan. TWBRDE KAMER. Zitting van Vrijdag 22 September. Beraadslaging over het wetsontwerp tot verhooging van het V hoofdstuk der staatsbegrooting voor 1865. Evengemeld wetsontwerp geldt eene aanvraag van f 100.000 voor kosten tot afweering van het gevaar waarmede de ontstane ziekte onder het rundvee den veestapel bi dreigt, speciaal voor de instelling eener commissie van veeartsen en de verdere veeartsenijkun- dige hulp, van regeeringswege verschaft, en de schade loosstelling, bij onteigening, aan de veehouders toe te kennen. Naar aanleiding van vragen gedaan in het eindverslag verklaarde de minister van binnenlandsche zaken, dat het hoogst twijfelachtig was of de ziekte wel de eigen lijke runderpest was, en daarom die benaming niet gebruikt was; dat de rapporten der deskundigen zouden

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1865 | | pagina 5