MIDDELBURGSCHE
COURANT.
N° 151.
Donderdag
1865.
21 September.
Editie van Woensdag avond 4 uren.
Middelburg 2© September.
Gisteren avond werd alhier de eerste jaarlij ksche alge-
meene vergadering gehouden der in November des vori-
genjaars opgerichte Nijverheids-vereeniging. Zij werd
door 76 stemhebbende leden bijgewoond.
Uit het door den secretaris uitgebracht verslag bleek
dat het ledental is geklommen tot 282. Voorts werden
de resultaten medegedeeld van hetgeen door de vcreeni-
ging sedert haar kort bestaan is verricht. De met den
verkoop van Amerikaansch gedroogd vleesch genomen
proef is niet geslaagd. De vlasserij is tot stand gekomen,
doch daarvan zijn nog geen uitkomsten mede te deelen.
Als eene nieuwe onderneming wordt opgegeven het
plan om binnen Middelburg eene geregelde markt van
verschen visch te openen en tot dat einde zal, volgens
een door het bestuur, en commissarissen genomen be
sluit, een ventjager in de vaart worden gebracht. Reeds
in November a. zal het bij de firma Meerman en co. te
Arnemuiden in aanbouw zijnde vaartuig worden geleverd.
Omtrent de kousenmakerij worden gunstige verwachtin
gen gekoesterd. Een plan tot oprichting van eene wasch-
en badinrichting is mede aanhangig; de verschillende
omtrent deze belangrijke zaak in te wachten rapporten
zullen, naar men vertrouwt, eerlang een voorstel kunnen
uitlokken.
Z. M. de koning heeft Maandag morgen te 10 uren in
een bijzonder gehoor ontvangen den heer mr. J.A. Phi-
lipse, nieuw benoemd voorzitter van de eerste kamer
der staten-generaal, alsook de nieuw benoemde leden
van de beide kamers der staten-generaal, om de gevor
derde arabtseeden af te leggen.
H. M. de koningin, vergezeld van hoogstdeszelfs ge
volg, is eergisteren van liet paleis het Huis ten Bosch,
naar Badeu-Baden vertrokken.
Men schrijft ons uit 's Gravenhage van 17 dezer:
„De zitting der staten-generaal 1864—65 is gesloten
en de nieuwe zitting staat, voor de deur. De ministers
bereiden zich voor om verschillende vroegere voordrach
ten weder in te dienen en nieuwe voorstellen daarbij te
voegen.
„Reeds hebben de bladen medegedeeld, dat de be-
grootings-ontwerpen gedrukt zijn, om dadelijk na de
opening van de zitting te worden ingediend. Dit is in
zooverre waar, dat men aan de landsdrukkerij bezig is
om de stukken voor rekening van de ministers te druk
ken. De raad van state heeft intusschen eerst op den
1 dezer de begrootingswetten ontvangen en na zeer hard
werken het rapport op 15 dezer uitgebracht. Blijft de
begrooting nu onveranderd, dan dienen de reeds ge-
drukte stukken en komen voor rekening van de staten- j
generaal; moeten zij gewijzigd worden, tengevolge van
het advies van den raad van state, dan betaalt de betrok- i
ken minister den eersten druk. Dit is wel meer gebeurd.
„Onder de nieuwe ontwerpen, wier aanbieding ver
wacht wordt, is een tot wettelijke regeling van de weder-
af koopbaarstelling van de tienden van het kroondomein.
De aanleiding tot die wet is de meening van den admi-
nistrateur, dat art. 7 der wet van 1 Mei 1863 afkoop
belet, omdat daarin verwezen wordt naar de regelen
eener algemoene wet tot afkoop der tienden, die niet is
tot stand gekomen. In de avondzitting van de tweede
kamer van 21 December jl. nam de heer van Kerkwijk
die zaak op, bij de behandeling van inlichtingen op het
verslag omtent den toestand van het kroondomein in
1862, en drong bij den minister van financiën aan, dat
hij eene wet zou indienen, te meer omdat vóór de
wet van 1 Mei 1863 domaniale tienden konden wor
den afgekocht, volgens regelen bij een koninklijk be
sluit gesteld. De verwerping van het ontwerp eener
algemeene wet tot af koopbaarstelling van de tienden
door de eerste kamer had dus ten gevolge gehad, dat
men een stap achteruit gedaan had. De rede van
den heer van Kerkwijk lokte levendigen strijd uit
tusschen de rechtsgeleerde leden der kamer, daar de
heer Dullert met zeer groote warmte volhield, dat doma
niale tienden wel degelijk afkoopbaar waren en de
minister den administrateur in het ongelijk had belmo
ren te stellen, terwijl andere leden dit tegenspraken.
Nog anderen beweerden, dat de zaak niet bij de wet be
hoefde geregeld te worden, maar bij een koninklijk
besluit kon worden afgedaan.
„De minister van financiën beloofde ten slotte, dat hij
eene partieëele wet voor de tienden van het kroon
domein zou voordragen, indien er niet veel uitzicht
bestond, dat spoedig eene algemeene wet tot stand
kwam. Het moge treurig zijn, dat deze laatste overtui
ging thans bij hem vaststaat, maar men arbeidt ijverig
aan een voorstel om de tienden van het kroondomein
weder afkoopbaar te stellen.
„Zooals gij weet, heft de staat 2-J pet. percept ie-kosten
van de opcenten op het personeel, ten behoeve van de
gemeenten geïnd. De minister van binnenlandscho zaken
schijnt van meening, dat men ook van de 4/5 van het
personeel recht heeft 2\ pet. povceptie-loon voor den
staat af te trekken, hetgeen anderen betwisten. Men
wil, dat een wetje, om dit te beslissen, zal worden voor
gedragen, hetgeen intusschen niet veel kans tot aan
nemen heeft, want de gemeenten rekenen op 80 pet.
van het personeel en niet op 77^ pct.:'
Veeziekte.
Door 16 der voormalige plattelands gemeenten van
Walcheren is een adres ingediend aan de gedeputeerde
staten dezer provincie. Daarin wordt gewezen op de
noodzakelijkheid dat niet iedere gemeente op zich zelve
handele maar dat er samenwerking besta om de ge
vreesde veeziekte te bestrijden. Voorts geven adressan
ten te kennen dat in eene bijeenkomst van burgemeesters
en secretarissen van de meeste gemeenten in dit eiland
besloten is gemeenschappelijke samenwerking zooveel
mogelijk te bevorderen; zij hebben reeds eenè commis
sie van drie leden benoemd aan welke van alle ziekte
gevallen dadelijk zal worden kennis gegeven
Adressanten verzoeken verder door gedeputeerde
staten te worden gemachtigd om, gezamenlijk met al de
overige gemeenten daartoe reeds uitgenoodigd, de belan
gen der gemeenten, voor zooveel betreft bestrijding der
veeziekte, te mogen regelen.
De veeziekte is thans ook in de provincie Utrecht
uitgebroken. Te Maarsseveen is namelijk Maandag mor
gen een beest gestorven en terstond geopend, waarbij is
geconstateerd dat het aan de veepest is bezweken. Nog
vier beesten van dezelfde personen zijn ernstig ziek,
terwijl vijf anderen in gevaar verkeeren van spoedig te
zullen worden aangetast. Men is dan ook van wege het
provinciaal bestuur er op bedacht zo allen terstond te
doen afmaken.
De veepest neemt ook in België in uitgebreidheid
toe. In de omstreken van Brugge hebben zich onder
scheidene gevallen voorgedaan. In Henegouwen is eene
zoo hevige sterfte onder de varkens en de hoenders uit
gebroken, dat de afloop daarvan waarschijnlijk met een
volkomen uitsterven zal gelijk staan.
itcnoeiniiiücii en Gesluiten.
polderbesturen. Op verzoek eervol ontslag verleend
aan J. O. Risseeuw, als beheerder van de polders Aarden-
bnrgsche haven en Diomede.
Marine en leger.
Met den 16 October aanstaande worden geplaatstop
Zr. Ms. drijvende batterij Neptunus de luitenant ter zee
le klasse H. A. ridder van Rappardop Zr. Ms. kostschip te
Rotterdam de luitenant ter zee 2e klasse F. J.P. M. Mulder
op Zr. Ms. wachtschip te Willemsoord: de luitenants ter
zee 2e klasse W. A. Arriëns en P. Le Comte; op Zr. Ms.
wachtschip te Vlissingen de luitenant ter zee 2e klasse
D. J. Weys; op Zr. Ms. wachtschip te Hellevoetsluis de
officieren van gezondheid 2e klasse A. Peters en der
3e klasse H. Moermans.
De adelborsten le klasse L. C. Rovers, A. E. Arken
bout Schokker, J. H. Beucker Andreae, W. J. Struick,
E. Kempe, C. R. A. van Osenbrnggen, W. A. Buytendijk,
R. Bakker, N. W. van Ammers, H. C. Achenbach,
J. H. Wouters, L. C. Papet, W. M. J. Visser, jhr. J. C. F.
Westpalm van Hoorn en J. C. de Rooy worden met den
1 October aanstaande geplaatst op Zr. Ms. korvet Pallas,
terwijl met den 21e dier maand op Zr. Ms. korvet van
Spey k worden geplaatst de adelborsten le klasseE. D. Kits
van HeyningenB. T. W. van HasseltL. P. D. Op ten
Noort, L. Haremaker, P. H. Ledeboer, G. A. van der
Mieden, P. Bool, 0. Kreet de Virieu, J. W. Groenemeijer,
jhr. J. C. R. We8tpalra van Hoorn, N. J. van Renterghem,
H. O. Feith, E. Voetelink, B. de Groot, jhr. W. Laman
Trip, V. C. Dijckmeester, A. G. J. van Plettenberg,
R. de Vidal de St. Germain en J. E. Sickens.
Rechtszaken.
behandeling van het geding
tegen
J. N. VAN DER HALEN, A. PAULUSSEN EN H. L, WARNAU.
Zitting van Maandag 18 September.
Nadat de nog niet gehoorde getuigen de zaal hadden
verlaten, werd overgegaan tot het mondeling hooren der
drie deskundigen omtrent de van valschheid verdachte
stukken, ten aanzien waarvan door hen een zeer uitvoe
rig schriftelijk verslag is opgemaakt en in het geding
opgenomen.
Betrekkelijk het eerste punt (wij herinneren dat wij
den hoofdzakelijken inhoud der eerste vijftien stukken
reeds beknopt in vorige nommers hebben medegedeeld)
is de slotsom van de verklaringen der deskundigen deze:
vooreerst, dat noch de goedkeuring onder de schuldbe
kentenis, noch de nadere bepalingen zijn geschreven
door C. Hocke Jz., terwijl zij meenen recht te hebben om
te kunnen verklaren dat J. N. van der Halen de schrijver
dezer goedkeuring is; ten tweede dat de naamteekenin-
gen C. Hocke Jz. niet door dien persoon zijn geschreven
en zij verklaren dat beide zijn geschreven door J. N. van
der Halen; ten derde dat de naamteekening L. Boogerd
door dien persoon niet is geschreven en dat zij J. N. van
der Halen voor den schrijver daarvan houden.
De eerste beschuldigde erkende het stuk geschreven
te hebben, zonder de daarop voorkomende toevoegingen.
Naar aanleiding van hetgeen de deskundigen hadden
aangevoerd als hun gevoelen dat van der Halen zijn
hand bij het schrijven van dit stuk zou „gemasqueerd"
hebben, zeide deze beschuldigde dat hij altijd en ook
thans nog eene verschillende hand schrijft, waarvan de
oorzaak zit in „zijn gestel". Volgens zijne opgave heeft
hij het lichaam van het stuk op verzoek van zijn broeder,
wijlen den notaris C. J. van der Halen te Brouwershaven,
opgemaakt en eenige jaren later aan le Sage ten Broek ter
incasseering ter hand gesteld, zonder dat hij overigens iets
weetomtrentoverdrachtofendossementenz. Hij deeldebij
de verdere bespreking nog als zijn gevoelen mede dat, als
men een stuk met een blanco endossement krijgt, men daar
boven kan zetten wat men verkiest, welke bijzonderheid
den procureur-generaal, zooals deze mededeelde, onbe
kend was, doch welke hem aangenaam was te verne
men Voorts gaf de eerste beschuldigde op dat hij
van le Sage ten Broek na de inning f 450 heeft
ontvangen, na aftrek van f 50 door laatstgenoemden,
welk bedrag van der Halen aan zijn broeder heeft
overgemaakt, zonder later daarvan meer te hebben
gehoord. De raadsheer Lantskeer merkte op dat het}
vreemd was dat de broeder des eersten beschuldigden
als hij slechts f 450 ontving in plaats van f 780, zooals
de schuldbekentenis luidde, daarover niet keeft gecor
respondeerd met zijn broeder, en voorts niet minder
vreemd dat de beschuldigde van der Halen, die destijds
in moeilijke omstandigheden verkeerde, zooals hij zegt
niets heeft genoten en zijn broeder er genoegen mede
zou hebben genomen dat le Sage ten Broek zoo ruim
beloond werd. Ook de raadsheer van der Bilt deed
eenige vragen aan den beschuldigde, die echter verzocht
dat hem niet te veel in eens mocht gevraagd worden,
daar men moest begrijpen dat hij geen jong mensch
meer is en hij licht iets vergeet, hetgeen de heer van
der Bilt echter betwijfelde. Hij hield den beschuldigde
dan ook uitdrukkelijk voor dat diens beweeringen, als zou
noch zijn broeder noch hij zich met de inning der pre
tentie hebben willen bemoeien, al het aanzien van een
knoeiboel aan de zaak geeft. De beschuldigde ant
woordde evenwel dat hij gekomen is om de waarheid te
zeggen en hij dit ook doet.
De procureur-generaal vroeg den beschuldigde, waar
mede hij zijne opgave kon waarmaken dat deze schuld
bekentenis werkelijk van zijn broeder afkomstig is, en
hij het bedrag, na het van le Sage ten Broek ontvangen
te hebben, aan zijn broeder heeft opgezonden? De be
schuldigde antwoordde, dat hij geen regu van zijn broe
der gekregen heeft, en bij ook toen, even als honderd
duizend andere keeren, alleen uit vriendschap voor zijn
broeder gehandeld heeft. Bovendien staat het zijns in
ziens niet aan hem om zijne „onschuld" te bewijzen, maar
moet hem zijne „schuld" bewezen worden.
De getuige le Sage ten Broek werd nogmaals geboord
omtrent zijne vroeger afgelegde verklaring, waarbij hij
bleef volharden, onder herhaling dat hij aan van dei-
Halen niet f 450 maar f 700 heeft uitbetaald. Ook is de
opgave van van der Halen, dat hij het stuk na dit geschre
ven te hebbeu niet meer heeft gezien, volgens dien ge
tuige eene bepaalde onwaarheid, evenzeer als dat die
beschuldigde ooit heeft gezegd dat hij een stuk van den
notaris van der Halen zou hebben gekregen, daar hij in
tegendeel altijd aan hem gezegd heeft, dat hij het van
mr. Berman ontvangen had.
Zeide de getuige dat de beschuldigde onwaarheid had
gesproken, laatstgenoemde bleef, op de vraag des voor
zitters, niet in gebreke den getuige met gelyke munt te
I betalen, dat is te verzekeren dat de getuigenis van le
Sage ten Broek onwaar was.
De beide overige beschuldigden hadden omtrent dit
punt geenerlei aanmerkingen.
Omtrent het tweede punt van beschuldiging waa de
slotsom der deskundigen hoofdzakelijk deze: dat de onder
de schuldbekentenis staande goedkeuring niet overeen-