veertigtal afgevaardigden en hoofdbestuurders woonden de vergadering, aan de gewone werkzaamheden en behan deling van ingekomen voorstellen gewijd, bij, terwijl na afloop daarvan een dertigtal hntiner zich aan een broe derlijken maaltijd in de sociëteit de Harmonie vereenigde. Onderwijs. De afdeeling Zeeuwsch-Vlaanderen (westelijk deel) van het Nederlandsch onderwijzers genootschap hield den 13 dezer te Oostburg haar dertigste vergadering, om haar tienjarig bestaan te herdenken. Door de commissie van toezicht op de scholen voor middelbaar onderwijs te Goes zijn ingeschreven 38 leer lingen en 3 toehoorders voor de hoogere burgerschool en 13 leerlingen voor de burgeravondschool, alzoo te zamen 54 jongelieden, waarbij nog zullen komen 5 leer lingen voor de hoogere burgejschoo), wier opgaven niet volledig genoeg waren om zo dadelijk te kunnen in schrijven. Marine en leger. De luitenant ter zee te klasse jhr. A. C. van Haeften, le officier op Zr. Ms. transportschip de Heldin, wordt met den laatsten dezer, en de officier van gezondheid 2e klasse P. J. van Wageningc, dienende op Zr. Ms. stoomschip Cycloop, met den 15 dezer op non activiteit gebracht. Daarentegen worden met den eersten October aan staande geplaatstop Zr. Ms. transportschip de Heldin, als le officier, de luitenant ter zee le klasse G. W. C. Westenberg; en op Zr. Ms. drijvende batterij Neptunus de luitenant ter zee le klasse D. Schuurman; terwijl de officier van gezondheid 2e klasse J. J. W. de la Cour met den 16 dezer geplaatst wordt op Zr. Ms. stoomschip Cycloop. Rechtszaken. BEHANDELING VAN IIET GEDING TEGEN J. N, VAN DER HALEN, A. PAULUSSEN EN H. L, WARNAU. Zitting van Woensdag 13 September. Wanneer wij trachten een beknopt overzicht te geven vau hetgeen in deze zitting verhandeld is, dan moeten wij in de eerste plaats melding maken van het hoorei) van den getuige C. M. le Sage ten Broek ten aanzien van de punten twee tot en met zeven der beschuldiging, in ons vorig nommer in het kort medegedeeld. Deze getuige erkende dat hij de verschillende stukken, op last van den eersten beschuldigde en tegen vergoeding, van de erven C. Hocke heeft geïnd, na invulling van het blanco-endosse ment. Op de opmerking van den procureur-generaal, dat hij zich alzoo geleend heeft tot het invorderen van gelden welke hij wist dat niet verschuldigd waren, antwoordde de getuige dat hij dit niet geweten heeft en steeds ter goeder trouw heeft gehandeld, ja dat hij zelfs aan den eersten beschuldigde zou gezegd hebben, toen deze hem weer do invordering een er schuldbekentenis opdroeg, dat hij het niet goed vond dat deze vjoeger gezegd had geene schuldvorderingen ten laste van de erven Hocke te hebben en thans andermaal daarmede voor den dag kwam; hierop zou hem door den beschuldigde geant woord zijn dat hij niet zeggen kon nog meer vorderin- geu te hebben, daar dit geheim moest blijven tot veertien dagen voor den vervaldag. (Deze geheimhouding is ook op verschillende stukken, onder bedreiging van boete, verplichtend gesteld.) De beschuldigde ontkende dit laatste ten sterkste. Hij voegde er b'j dat hij, ten behoeve van derden, wel stukken aan le Sage ten Broek ter inning had ter hand gesteld, doch hem daarvoor niet had betaald uithoofde de getuige zich zelf betaalde. Voorts ontkende hij ook, hetgeen door den getuige werd opgegeven, dat hij dezen op verzoek van Hoogenboom herhaaldelijk zou hebben gemachtigd tot vermindering zijner vordering. De getuige is zijns inziens veel te slim om zich om den tuin te laten leiden en tracht te beman telen dat hij vaak meer geld ontvangen dan overgemaakt heeft. Evenzeer ontkende h j wat door den getuige wenl verklaard omtrent het aanbieden van inkt tot het invul len van endossementen, welke inktsoort de eerste be schuldigde nl. zou hebben aangeboden, omdat deze iets lichter was dan de donkere welke de getuige gewoonlijk gebruikte. De beschuldigde toonde zich over deze op gave ten zeerste verwonderd en zeide dat hij daarvan niets begreep. Van deze verklaring is evenwel aantee- kening geschied. De verschillende verdere verklaringen van dezen getuige omtrent de onderscheidene stukken, ontlokten het openbaar ministerie herhaaldelijk opmerkingen over de vreemde houding van den getuige ten aanzien dezer schuldvorderingen. Uit hetgeen de getuige W. Borrendarame verklaarde bleek o. a. dat deze met den vroegcren griffier der arron- disseraents rechtbank te Zierikzee wijlen mr, J. Berman vertrouwelijken omgang heeft gehad, waarbj hem geble ken is dat die heer, die gezegd wordt verschillende schuldbekentenissen te hebben afgegeven, in zeer ongun stige fiuanciëele omstandigheden heeft verkeerd, zoo zelfs dat hij getuige hem op zijn verzoek onderscheidene malen geldsommen, soms slechts tot een bedrag van een of' twee kwartjes, heeft voorgeschoten. Nimmer heeft hij ook bemerkt dut mr. Berman disconteerde en nimmer heeft die heer dit was het antwoord van den getuige op eene vraag van het openbaar ministerie geztgd of I eonigen schijn gegeven dat.hij in het bezit was van papieren van waarde, waarvan hij geen betaling kon krijgen en waarover hij moest zwijgen,omdat het bestaan daarvan geheim moest blijven. Ten aanzien van den eersten beschuldigde, dien hij in vroeger jaren zeer goed heeft gekend, en met wien hij later op het kantoor van diens vader is werkzaam ge weest, verklaarde de getuige, dat hij den beschuldigde wel eens handteekeningen op stukjes papier heeft zien vervaardigen. Van eenige tusschen Berman en Hocke bestaan hebbende betrekking was hem niets hekend, evenmin als van eene, volgens do verdediging, bekende slordigheid in de administratie van wijlen C. Hocke. De eerste beschuldigde erkende dat hij met den ge tuige sinds hunne jeugd tot vóór twintig jaren in zeer goede verstandhouding heeft verkeerd, doch in de laat ste twintig jaren nimmer twee personen „zoo (lament tegenover elkander hebben gestaan" als hij tegenover den getuige en de getuige tegenover hem. Hij ontkende voorts zich ooit aan eenige valschhcid in geschrifte te hebben schuldig gemaakt. De tweede beschuldigde is bij dezen getuige als een actief man bekend. Ten aanzien van de geldelijke ongelegenheden van wijlen mr. J. Berman werd mede gewag gemaakt door de getuigen P. Tuytel en G. de Vries, uit wier verklaringen het openbaar ministerie dan ook de gevolgtrekking maakte dat mr. Berman nooit iemand is geweest die beschikken kon of het aanzien had van te kunnen be schikken over eenige duizetide guldens. Deze getuigen verklaarden ook dat de eerste beschul digde onderscheidene malen in financieele moeilijkheden verkeerd en hulp genoten heeft. De getuigen A. Bnyze Mz. en A. Buyzo Dz. deelden mede dat zij niet weten dat wijlen hun den 19 September 1855 overleden vader ten wiens name ook schuldvor deringen voorkomen ooit eenige pretentie ten laste van C. Hocke gehad heeft. Wel verklaarde eerstgenoemde gehoord te hebben dat onder een aangebodeu solieden borgtocht geld is gevraagd op eene acceptatie, geteekend door C. Ilocke en in het bezit van F. Jansons, afkomstig van van der Halen, doch toen zijn vader dit laatste hoorde heeft hij het geld dadelijk geweigerd. Laatstgemelde getuige verklaarde nog dat wijlen zijn schoonvader, die den 14 Juni 18G3 is overleden, lang ciediteur van den eersten beschuldigde is geweest, ont staan door huishuur en geleverde winkelwaren. De beschuldigde antwoordde dat den getuige Buijze ook niets bekend kon wezen van zijne relatiën met hun vader, omdat deze hem, als hij hem spreken moest, altijd in den tuin ontving, en dat wijlen D. Buijze niet éen maar wel drie acceptatiën ieder van f 1000 van hem ontvangen heeft. Na het hooren van den getuige J. G. Bohl, wiens verklaringen, voor zoover wij konden verstaan, geene bijzonderheden bevatten, werd nog gehoord de getuige a décharge C. van der Lek de (Jlercq, en wel over het achtste punt van beschuldiging. Hij verklaarde op de hem gedane vragen in hoofdzaak dat hij alleen met de zaak bekend is doordien J. Hoogenboom herhaal delijk zijne financieële hulp heeft ingeroepen tot beta ling van schuldvorderingen .ten laste van den boedel zijnsgrootvaders C, Hocke. De herhaling dier vorderingen heeft hem echter later de betaling er van doen afraden, I daar bij begon tc twijfelen aan de echtheid van herkomst 1 en aan valschheid in geschrift begon te denken. Niet tegenstaande dien welraeenenden raad is Hoogenboom steeds met de betaling voortgegaan, vermoedelijk uit vices dat zijne familie, vooral twee oude tantes, in onaan genaamheden zouden kunnen komen. Namens den tweeden beschuldigde werd den getuige ook gevraagd, of hij zich niet herinnerde dat in het voor jaar van 1858 die beschuldigde zich bij hem op het kan toor vervoegd heeft, nadat de getuige zich te vergeefs naar de woning van den beschuldigde had begeven, en hem op dat kantoor, naar aanleiding van zijn verzoek, inzage is gegeven van eene schuldbekentenis ten laste van C. Hocke, na welker inzage hij zou gezegd hebben, dat de bcsch. gerust kon zijn en de betaling zou volgen. Hieromtrent ontkende de getuige de mogelijkheid niet, ofschoon hij verklaarde dat hij het zich niet meer her innerde, doch hij in allen gevalle toen geen oogenblik aan de echtheid van het stuk heeft getwijfeld. Dc tweede beschuldigde betoonde zich hoogst ver wonderd over de verklaring van den getuige dat hij zich het gebeurde niet meer kan herinneren. Nadat aan een zevental getuigen verlof was gegeven om huiswaarts t.e keeien, is de zitting geschorst tot Donderdag morgen te tien uren. Zitting van Donderdag 14 September. De lezing van het negende punt van beschuldiging ging vooraf aan do voortzetting van het getuigenverhoor. Wat dat punt inhield deelen wij dus eerst in het kort mede. Er is betaling gevraagd van een acceptatie, ge dagteekend Zonneraaire 26 Juli 1838, groot f 1000 en vijf jaren intrest, vervallende eene maand na afbetaling eener schuldbekentenis dd. 24 Juli 1838, gegeven ten behoeve van mr. J. Berman of order, of aan toonder, „als eene allerlaatste betaling," onder nader omschreven voorwaarden. Deze schuldbekentenis is onderschreven Corn. Hocke Jz. en versterkt door de woorden„Goed gekeurd door mijn zoon Joh. Hocke Cz." Hieronder staat „Voor in j aan den lieer (blanco) waarde genoten. Zierikzee 3 December 1849. J. Berman." Bovengenoemde schuldbekentenis, ten bedrage van ƒ1250, met inbegrip van intrest, is betaald aan den heer G. H. Stcinigoweg door J. Hoogenboom, onder verklaring dat er volgens de acte van beschuldiging en het stuk zelve ten laste van de erven C. Hocke Jz. geene preten- tiön meer in handen waren, afkomstig van C. Hocke Jz. of J. Hocke Cz. Omtrent dit punt werd in de eerste plaats gehoord do heer H. W. H. van Maaner., vroeger scheepsmakelaar te Brouwershaven, thans wonende te Amsterdam. Deze getuige herkende bovengenoemd stuk, als zijnde hem op zijn kantoor ter endosscering door den tweeden beschul digde aangeboden. Vroeger heeft hij Paulussen goed gekend, doch desniettegenstaande weigerde hij diens verzoek tot endossement van bovengenoemd stuk (waar op getuige zich niet herinnert den naam van J. Berman gezien te hebben), en wel omdat het hem niet aanging. De tweede beschuldigde beweerde destijds tegen dien getuige dat hij deze schuldbekentenis gekocht, had, het geen evenwel den getuige niet belemmerde in zijne verklaring dat hij niet begreep waarom die beschuldigde juist een datum op dat stuk hebben wilde. De beschuldigde Paulussen verklaarde dat hij nooit eeu endossement of het stellen van een datum op het stuk aan den getuige heeft gevraagd hij heeft alleen, zooals hij opgaf, eene voldaan-teekcning verzocht, en dat wel ten verzoeke van J. Hoogenboom, terwijl het stuk hem in handen zou zijn gekomen door den eersten beschul digde, die hem tegen /150 beloouing met de inning- belastte. Een en ander was voor den eersten beschul digde echter niet voldoende om hem te brengen tot hot erkennen van de hem vertoonde schuldbekentenis. Bovengenoemde getuige weigerde het plaatsen van een endossement, doch de volgende, de heer G. H. Steï- nigeweg, zag daarin geen bezwaar. Hij handelde echter, zooals hij verklaarde, te goeder trouw en zonder eenig vermoeden van kwade praktijken, hoezeer do tweede beschuldigde hem, Daar hij meende, de plaats tot het stellen van qnitantie op het stuk heeft aangewezen, met opeulating eener ruimte voor endossement. Die getuige verklaarde voorts dat er geen sprake is geweest van het stellen van een anderen datum <lao de ware, alsmede dat, zoo de beschuldigde van der Halen met het stuk geko men ware, hij het endossement zou geweigerd hebben. Bij het tiende punt van beschuldiging wordt ten laste gelegd dat ter betaling is aangeboden eene schuldbeken tenis, gedagteekend Zonnemaire 31 Juli 1838, groot ƒ2000, en vijf jaren intrest tegen 2i percent, betaalbaar 15 Juli 1858, afgegeven ten behoeve van mr. J. Berman, order of toonder, ter geheele afdoening van „alle onze zaken" en ook „dezer allerlaatste effectenzaak." Onder dit stuk staat eene borgstelling voorƒ2000 en vijfjaar intrest 2| percent, geteekend J. Hocke Cz.; voorts eene overdracht in blanco, dd. Zierikzee 7 April 1840 en geteekend J. Berman, waarin de woorden „tl. L. Warnau gedaan" blijkbaar later zijn ingevuld. Voorts bevat het stuk eene kwijting, luidende: „den gcldelijken inhoud dezer op heden in dank ontvangen; Zierikzee 15 Juli 1858 H. L. Warnau." Omtrent dit punt werd als getuige gehoord mr. J. Moo- lenburgh, procureur te Zierikzee, die op verschillende tijdstippen aan de familie Hoogenboom adviezen heeft gegeven ten aanzien van sommige schuldvorderingen ten laste van C. Hocke. Deze getuige verklaarde onder meer dat hij in de meening heeft verkeerd dat Hocke in het laatst van zijn leven in eene of andere zijner betrekkingen moeilijkheden heeft ondervonden, en dat de een of andere deugniet daarvan heeft weten gebruik te maken. Meermalen heeft hij echter dc familie Hoogen boom de betaling van de hun vertoonde stukken ontra den, daar hij zelf aan de gedane eischen niet zou hebben toegegeven, en hij het alleen wijt aan gemis van zelfstan digheid en vrees voor de publieke opinie, dat de heer J. Huogenboom desniettegenstaande aan de gedane vorderingen voldeed. Voorts gewaagde hij van geruch ten, volgens welke dc oude heer Ilocke niet stipt zou zijn geweest in de afdoeuing van boedelzaken. Hij was het echter eens met den voorzitter dat, zoo er voor die geruchten eenige grond ware geweest, er zeiter wel iets zou zijn geëntameerd tegen den boedel van Hocke (in 1840 overleden), daar in 1851 de liquidatie van de zaken der weeskamers is begonnen, waartoe eine commissie is benoemd, die ook ter zijde werd gestaan door in deze provincie met het geven van inlichtingen belaste personen. Hij ontkende zelfs de mogelijkheid niet dat, in verband met de in Zierikzee bekende positie van den be schuldigde van der Halen, die praatjes aan dezen hun oor sprong hebben ontleend, daar hem geen feiten van Hocke bekend zijn, welke al die schuldbekentenissen met moge lijkheid ten gevolge zouden kunnen hebben. Na de arres tatie van van der Halen heeft ook de circulatie van stukken opgehouden, hetgeen, voigens den procureur- generaal, zeer natuurlijk is tc achten, daar de fabriek, waaruit zij voortkwamen, toen gesloten was. Op de vraag van den verdediger des eersten beschuldigden, of het hem niet onverklaarbaar was voorgekomen dat al do schuldbekentenissen, waarvan sprake is, ecist twintig jaren later betaalbaar waren, verklaarde de getuige dat hij daarvan geen uitlegging kon geven. Na het hooren van dezen getuige geschiedde voor lezing van het arrest van verwijzing en der acte van beschuldiging voor zooveel dc punten elf tot vijftien betreft, waarvan wij den inhoud hier verkort mededeelen. De elfde schuldbekentenis is gedagteekend Zonne maire 31 Juli 1838, groot 600, betaalbaar 16 Juli 1858, ten behoeve van mr. J. Berman of toonder, „ter afdoening van alle zaken", onderteekend door G. ilocke Jz. Van onder staat: „voor mij aan toonder dezes, J. Berman", eu voorts bevat het de kwijting: „Voldaan den inhoud dezes ter somma van ƒ600; Zierikzee 29 Juii 1858; pr. ord. C. IC. Junes Mant, II. L. Warnau." Met betrekking tot

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1865 | | pagina 2