De handel kwijnt; de staatszaken rusten, daar de ministers enkel hunne aandacht wijden aan den gezond heidstoestand van het publiek. Ieder ander onderwerp heeft zijn belang verloren wat nietop de cholera betrek king heeft, blijft thans onopgemerkt. Jefferson Davis. De Times deelt een brief mede, gedagteekend Fort Monroe, 17 Juli, waaruit wij de volgende bijzonderheden betrekkelijk den toestand van den ex-pres»dent der Zui delijke Staten overnemen. „Na mij met nauwkeurigheid te hebben doen inlichten, kan ik u de verzekering geven dat de gezondheid van Jefferson Davis, ten gevolge van zijne voortdurende opsluiting, langzaam maar geregeld achteruitgaat. Hij is niet meer in staat gebruik te maken van de lichaams oefeningen waartoe men hem de gelegenheid geopend heeft, zelfs niet om in de hem toegestane ruimte van twintig voet in het vierkant rond te wandelen. „In zwaarmoedige stemming brengt hij den ganschen dag aan het venster door, zonder voor een oogeoblik het stilzwijgen te verbreken. Waarop zijn blik zoo onafge broken staart, en welke denkbeelden zijn geest vervul len, blijft voor ieder een raadsel. Geen oogenblik wordt hij alleen gelaten, en van top tot teen gewapende sol daten houden hem onafgebroken in het oog. Hoe zou men zich dus kunnen verwonderen dat hij met eiken dag magerder wordt, dat zijn wangen holler worden, dat zijn oogen dieper en dieper in de kasten weg zinken, dat zijne haren vergrijzen. Evenmin als ge zondheid blijft er thans hoop voor hem over en het einde kan niet ver meer zijn. Geenszins vier ik den teugel aan mijne fantaisie; wat ik u schrijf is zuivere waarheid. Men heeft mij nog heden verzekerd dat Jefferson Davis, wanneer hij aan het tegenwoordig stelsel onderworpen blijft, ter nauwernood nog zes weken zal kunnen blijven leven. „De eenige afleiding welke men hem gunt bef laat in de bezoeken die de geestelijke, de generaal Miles en doctor Craven bij hem afleggen. Lezen mag hij niet, en ook zouden ziju oogen daartoe niet meer in staat zijn. Als hij met de zoo evengenoemde personen spreekt, verheelt hij zijn vrees omtrent zijn droevig uiteinde niet. Met kracht betoogt hij de onmogelijkheid hem van ver raad te overtuigen. Hij bepaalt zich daarbij tot de quaestie van het recht der staten, en dat zal ook het hoofdpunt zijner verdediging wezen. „Niets hindert hem meer dan dat er dag en nacht soldaten tegenwoordig zijn om de geringste zijner bewegingen te bespieden, en te vergeefs heeft hij al het mogelijke gedaan om te bewerken dat bij ten minste in zijn kamer mocht worden alleen gelaten. Later heeft hij zich bepaald tot het verzoek, dat zijne bewa kers gelast werden zich stil te houden in plaats van onophoudelijk heen en weder te loopen, hetwelk zijne zenuwen ontstemt. Maar ook in dit opzicht is men niet genegen zijn lot te verlichten. „Er is reden om te denken dat men Davis drie of vier dagen geleden met het lot, hetwelk de moordenaars van Lincoln ondergaan hebben, beeft bekend gemaakt, en men heeft opgemerkt dat sedert dat oogenblik de groot ste verandering in den licharaelijken toestand van den gevangene heeft plaatsgegrepen." De deugd in Parijs beloond. Het denkbeeld om de deugd te beloonen, haar te kroo- nen, op haar de aandacht van het publiek te vestigeu, behoort geheel tehuis in de 18de eeuw en inbetmenscb- lieveode tijdvak van Lodewijk XVI. Men kan het woord deugd op verschillende wijzen verstaan en bepalen, en in de eeuwen, welke er van Aristoteles tot Franklin verloo. pen zijn, is er dan ook menige definitie van de deugd gegevenhet denkbeeld van weldadigheid geeft het best de manier aan, waarop de achttiende eeuw bij voor keur de deugd wilde zien opgevat en in praktijk gebracht. Die definitie zegt buiten twijfel veel; toch zegt zij niet genoeg. Het denkbeeld van kracht, dat volgens de antieke zienswijze in dat van deugd vervat was, werd langzamerhand meer en meer naar den achtergrond ge drongen; het gevoel beheerschte en bedekte alles. Ia 1782 wendde zich een brave man, de heer Montyon tot de Academie Franqaise met het verzoek, dat zij de instelling van een prijs der deugd goedkeuren en beslui ten mocht in het openbaar aan de meest deugdzame daad, welke gedurende de laatste twee jaren in Parijs of binnen ziju rechtsgebied zou verricht zijn, lof toe te zwaaien. Het spreekt van zei ven, dat dit voorstel door velen meteen schaterlach ontvangen werd. Parijs is altijd gereed om te spottenthans vooral vond men ruim schoots gelegenheid om aardig te zijn. Toen de naam van den heer Montyon bekend was geworden, wilden i velen niets anders in hem zien, dan een man, die zelf beroemd trachtte te worden, een hoveling van het pu bliek, een raddraaier die opgang zocht te maken. De academie nam het voorstel aan en toen heette het na tuurlijk, dat dit achtbare en geleerde lichaam zich voortaan beijveren zou den pastoors van Parijs dien loef af te steken. Inderdaad was de philanthrophïe van den tijd, boe eerbiedwaardig ook, in menig opzicht eenigszins be lachelijk. Teleurstellingen had men nog niet onder vonden men stelde volledig vertrouwen in het van nature goedaardig karakter des menschenhet waren enkel de maatschappelijke instellingen, die sommigen van ons geslacht dwongen om het booze te doen; de wortel van het kwaad moest niet gezocht worden in, maar buiten den mensch; als de instellingen uitgeroeid of hervormd waren, dan zou de mensch tooncn, dat hij van nature enkel het goede wil; de heerlijkste ver wachtingen werden gekoesterd; sommigen gingen in hun ijver zelfs zoover, dat zij spionnen wilden zien aan gesteld, die goede daden opsporen, deugdzame karakters bespieden zouden met dezelfde waakzaamheid, welke de overheid ontplooit, als het er op aankomt een misdaad aan het daglicht te brengen. Eene eeuw, welke in die mate dweepte met het denk beeld van menschelijkheid, kon zich niet laten afschrik ken door de geestigheden van enkele spotters. De stich ting van Montyon, eens gevestigd, bleef bestaan en bestaat tot op den huidigen dag. Nog altijd worden er door de Academie Frangaise prijzen en premies aan brave lieden uitgekeerd, wien het gelukt is door een schitte rende daad van zelfopoffering of door een geheel leven, tot heil des naasten besteed, de aandacht van het publiek tot zich te trekken. Wij willen thans niet onderzoeken of de deugd, welke van nature zedig en bescheiden is, niet haar schoonste sieraad verliest en gevaar loopt tot loon dienst verlaagd te worden, indien zij alzoo, van wege een aanzienlijk lichaam, met goud bekroond en op offi- cieele wijze met lof bekend gemaakt wordt. Liever willen wij erkennen, dat geen rechtbank met meer ernst en nauwgezetheid hare processtukken onderzoekt dan de Academie Fraucaise, als het er op aankomt de getuigschriften te overwegen, welke in het belang van hen, die naar den prijs Moucyon kunnen dingen, zijn ingezonden. Natuurlijk staat het het den deugdzame niet vrij zich zeiven tot kandidaat te stellen; ieder ziet terstond in, dat wie zich zeiven den prijs der deugd waardig acht, hem in waarheid niet verdient. Maar de kandidaten behooren als het ware door bet publiek zelf te worden aangewezen. Meestal zijn het invloedrijke personen, die, wetende dat zoodanige prijzen bestaan, dat er liedeu ouder hun omgeving zijn die ze verdienen zich op den voorgrond stellen en de kandidatuur voor hunne gunstelingen aanvaarden. Men schrijft aan de academie, men licht haar in, men zendt haar bewijs stukken en getuigschriften toe, alsof het waarlijk een proces gold. Nn eens stuit de academie op berichten welke zoo goed gesteld zijn, dat men ze bezwaarlijk ten volle vertrouwen kan; dan weder dragen de stukken welke men haar toezendt, zoo kennelijk het karakter van overdrijving, dan zij zich verplicht rekent ze na nauw gezet onderzoek ter zijde te leggen. Op ieder gebied, maar vooral hier, is het moeilijk de waarheid op te spo ren en wordt er groote behoedzaamheid vereischt, zal men zich niet op het dwaalspoor laten brengen. Maar ouder de leden van de academie zijn er dan ook sommi gen, die zich ontzaggelijk veel moeite schijnen te ge troosten. Wij willen slechts wijzen op den schrijver van de Histoire de la grande arraée, den weisprekenden en dapperen krijgsman, die zijn jeugdig leven op bet slagveld zoo vaak in gevaar heeft gesteld en nu, half blind, steeds met dezelfde zorg als reeds twintig jaar geleden, de getuigschriften leest, vergelijkt, overweegt, en zelf onderzoekt wat er ten gunste van een arme dienstmaagd of een grijze zuster van liefdadigheid ver haald wordt, opdat niets hem ontsnappen moge en iedere graad van deugd het evenredige loon ontvange. Wederom heeft de Académie franqaise op den 4 Augustus hare gewone jaarlijksche openbare zitting gehouden onder het presidentschap van den zoo te recht gevierden schrijver van „Port Royal" en van de „Cause- ries du Lundi," Sainte-Beuve. Jammer slechts, dat wij er terstond moeten bijvoegen, dat die talentvolle litterator zijn leven lang de opgaande zon aangebeden heeft en zich ook thans weder als een vleier en hoveling heeft doen kennen. In de redevoering, welke door hem bij gelegen heid van de prijsuitdeeling werd uitgesproken, merkt hij onder anderen aan, dat mannen van allerlei gezinten en voorstanders van allerlei partijen zich verstaan, als het er op aankomt een goede daad te eerbiedigen en te be loonen. „Er heerscht, zegt hij vervolgens, veel welwil lendheid in onze dagen; men begrijpt elkander als er iets goeds is te doen, als er rampen zijn te verzachten. O,welk een schoon en troostrijk schouwspel! Op den troon zetelt genadige en grootmoedige goedheid; op de trappen van den troon en onder de hoogste rangen der maatschappij ontmoeten wij een onbekrompen ijver, een groote en scherpziende welwillendheid, als er leed te keeren of te verzachten is; op iedere schrede van den maatschappelij ken ladder hulpvaardige maatschappijen tot nut van den lijdenden evenmensch!" Dat er onder de 30,000,000 inwoners van Frankrijk vele hulpvaardige personen gevonden worden, lijdt geen twijfel; de Franschman is te recht bekend als gezellig en welwillend. Maar de nakomelingschap zal zich ver wonderen, als zij van Sainte-Beuve verneemt, datLouis- Napoléon een toonbeeld van grootmoedige en genadige goedheid was. Is het onze schuld, dat wij hier onwille keurig denken aan de ondeugende bewoners van het Quartier Latin, die, toen Sainte-Beuve zijne lessen als professer openen zou en de stampvolle gehoorzaal bin nentrad, luidkeels riepen Sainte-Bévue, Sainte-Bévue! Bij de laatste uitdeeling van den prijs Montyon heeft de Fransche académie een prijs van 3000 franken, een van 2000, acht médailles elk van 1000 en 15 médailles elk vaD 500 franken toegekend. De hoogste prijs is aan mejufvr. Rosalie Marion, ge meente-onderwijzeres te Beaumont-Hague, departement la Manche, toegewezen. IIjt is niet eene op zich zelve staande uitmuntende handeling, maar een langdurig leven vol liefde en zelfopoffering, dat bekroond werd. Rosalie Marion is in 1791 geboren en dus thans 74 jaren oud. Van hare eerste levensjaren is niets bijzonders bekend. Vijf en twintig jaar oud werd zij onderwijzeres te Beaumont en sedert dat oogenblik, gedurende een halve eeuw dus, is zij steeds voor die gemeente te gelij kertijd geweest schoolmeesteres, ziekeuoppaster en zus ter van liefdadigheid. De scholieren zijn voor haar hei lig; het zijn de eenige, welke zij nooit heeft gemeend te mogen opofferen aan de verzorging van kranken. Zij is bereid hare etensuren, hare vrije dagen, hare nachten met blijdschap weg te geven; maar hare scholieren, daarvan raag nooit iets worden afgenomen. In dit opzicht is zij zoo nauwgezet dat, na 8 of 10 nachten achter elkaar gewaakt te hebben zij geen kwartier korter les zal geven. Het ouder wijs,ziedaar hetgeen zij in de eerste plaats als haar strenge plicht, als haar levenstaak beschouwt. Maar er is een overvloed van liefde in haar hart, welke haar reeds van den aanvang af nog naar een anderen werkkring deed omzien. Zij werd de zuster van liefdadigheid vau allen, de gewone verzorgstervanallezieken. Men was er spoedig aan gewend overal waar een leed te torseheu viel, hare hulp in te roepen,en zoodra er een arm huisgezin zeker onheil treft, zoodra er zich eene ziekte voordoet is het eerste woord: „Haal spoedig de meesteres!" Met haar komen troost en hulp. Wie eenigszins verfijnd is, moet niet de processtukken lezen, welke aan de academie naar aan leiding van het krankenbezoek dier brave vrouw zijn overgelegd. Hulpvaardigheid is een schoon woord, dat een goeden klank heeft, als het op den Christel ij ken kansel of in eene vergadering der Fransche academie wordt uitgesprokenmaar denkt men wel aan de gewone en alledaagsche voorwaarden, welke aan de uitoefening dier deugd verbonden zijn? Aan de ellende en vuilheid, welke wentelt in het slijk, aan al wat leelijlc en afschu welijk is, aan die zes verdiepingen, welke men in eene onaanzienlijke straat opklimmen moet, aan smerig stroo, waarop de kranken liggen uitgestrekt. Laat het voldoende zijn te zeggen, dat de meesteres, zooals men haar te Beaumont heet, voor niets wat walgelijk is terugdeinst; zij verbindt en wascht de wonden zij begraaft de lijken. Som3 moet zij de gevolgen van haar ijver ondervinden. Zij heeft de typhus gehad na verschillende keeren typhus- lijders te hebben verpleegd; de tooneelen vau ellende, te midden van welke zij bare nachten doorbrengt, zijn soms zoo walgelijk, dat zij dagen lang niets eten kon. Schoon meer dan eenig ander mensch met werk overstelpt vond zij nogtans gelegenheid, toen in 1841 de meester der jongensschool den typhus had gekregen en gevaar liep een ander in zijne plaats te zien aangesteld, al zijne scholiereu en de hare tevens te geven gedurende eenige maanden hield zij toen elf uur per dag school en wijdde nogtans hare nachten, indien het noodig en mogelijk was, aan de zieken. Een ander, die de prijs Montyon is onaardig gekeurd, een bewoonster van het Quartier Notre-Dame-de-Lorrette is eene vrouw uit de volksklasse, die gedurende veertig jaren evenveel goed heeft gedaan als de rijke familien en de bureaux van weldadigheid, welke haar, oipring-en. Een derde is een gepensioneerd sergeant van "de-grena diers, die gedurende zijn vijfentwintigjarigen diensttijd slechts twee raaien een lichte straf heeft ondergaan, iets hetwelk, de strengheid'vdèr mititaire discipline in

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1865 | | pagina 3