©n;e Ceestafel.
£}anï>clsbrricl)tm.
wij treden niet als beschuldigers, maar als berichtgevers
op. Dit is thans de hoofdzaak: zoo onnoozel zijn wij
niet, dat wij ons door een mislukte nabootsing van de
Machiavellistische politiek in den val laten lokken.
„En nu moeten wij de redevoering nog vermelden,
welke te Hagerstown in Maryland, dea 12 Juli, door den
heer Montgomery Blair, directeur-generaal van de poste
rijen onder de administratie van Lincoln, uitgesproken is.
„De heer Montgomery Blair is, zooals ieder weet, een
invloedrijk man, die een deel van zijn leven achter de
coulissen van het gouvernement heeft doorgebracht.
Welnu, deze man verwijt den secretaris van staat, ten
opzichte van de leer van Monroë, zijn vaderland voorden
keizer der Franschen te doen zwichten en hij beschul
digt den secretaris van oorlog, dat hij den secretaris van
staat daartoe de hand leent; immers den Amerikanen
van het Noordon is het verboden wapenen te zenden aan
de volgelingen van Juarez.
„De kern van deze rede is, dat de keizer der Fran
schen vijandig gezind is tegen de Yereenigde Staten,
en dat hij van de verwarring, welke in laatstgenoemd
rijk heerschte, gebruik heeft gemaakt om op de puinhoo-
pen van de Mexicaansehe republiek den troon van Maxi-
miliaan te vestigen, dat het beginsel van Monroë alzoo
geschonden is. De keizer der Franschen is door den
heer Seward aangemoedigd om zijn boos opzet te volvoe
ren; immers het besluit van de kamer der vertegen
woordigers, dat het beginsel van Monroë gehandhaafd
worden moest, is door den secretaris van staat afgekeurd.
„De kunstig samengestelde en wel overdachte rede
van den beer Blair is zoo snijdend en hartstochtelijk
mogelijk. Zij is er geheel op aangelegd de groote schare
in beweging te brengen.
„Overigens verklaart de heer Blair dat, naar zijn oor
deel, de president Johnson alle maatregelen verijdelt,
welke door zijne ministers in strijd met de leer van
Monroë genomen worden; en wij zijn het geheel hier met
hem eens; „vooral, om met dien redenaar te spreken,
indien waar is wat van den Rio-Grande verhaalt wordt,
dat namelijk op genoemd punt een leger van 100,000 man
onder de wapenen staat of ten minste weldra zal staan."
„Maar het is een feit, dat. aan den Rio-Grande 100,000
man onder de wapenen staan of ten minste binnen wei
nige dagen onder de wapenen zullen staan; dus niet
ik, maar de heer Blair zegt het de president Johnson
laat den heer Seward praten en volgt zijn eigen weg."
Ziedaar de wijze, waarop door den Conrrier des Etats-
Unis de houding van de Yereenigde Staten in de Mexi
caansehe quaestie beoordeeld wordt. Men vergete niet,
dat de „Courrier des Etats-Unis" met de Fransclie legatie
gezegd wordt in betrekking te staan en dat genoemd
dagblad nooit zijne sympathie voor het keizerrijk, het
welk door de Fransche wapenen in Mexico gevestigd is,
ontveinsd heeft.
De toestand en de behoeften van het onderwijs
bij de volken van Neérlands Oost-Indie, door
s. e. harthoohn, schrijver van «de Évang.
zending en Oost-Java" en van «Oude grieven"
enz., opgedragen aan dr. A. Pierson. Haarlem,
A. C, Kruseman, 1865.
Dit is het derde geschrift, dat de heer Harthoorn,
gewezen zendeling, maar steeds volijverig advocaat voor
de hoogere belangen der volken van Neérlands Oost-
Indië, binnen een tijdsverloop van nog geen twee jaren
in 't licht zendt.
Wie zich zijn eersteling: „deEvang. zending en Oost-
Java", en de ongewone sensatie daardoor te weeg ge
bracht tegrooter naarmate Harthoorn's beschouwingen
en resultaten ten aanzien van de wijze van evangeli-
seering der Oost-Indische volken hemelsbreed afweken
van de tot dusverre, op gezag der berichten van het
Algemeen zendelinggenootschap, algemeen aangeno-
mene, nog herinnert: wie daarbij indachtig is, hoe
de schrijver aan het slot van dat werkje met warmte er
op aandrong dat in Nederland mocht ontstaan: „een
maatschappij ter bevordering van nationaal schoolonder
wijs bij de volken van Neérlands Oost-Indië"; wie voorts
eenigszins belang stellende in de zaak zelve (en wie zou
dit niet?), de discussiën over dat onderwerp zooveel
mogelijk heeft gevolgd en gaarne nog meer in bijzonder
heden een en ander zou willen weten van de gronden,
de motieven, op welke de heer Harthoorn zijne revolu
tionaire stellingen doet steunen; wie eindelijk in 'talge
meen met ons van oordeel is dat flinke kritiek en een eer
lijk willen zien van de dingen zoo als zij zijn, zolder
doekjes er om heen en liefst door ongekleurde brilglazen,
de meest verkieselijke methode is, al biedt zij ook niet
altijd op 'toogenblik zelf de meest gewenschte vruchten
aan, de zoodanige» (en wij vertrouwen dat ze er zijn),
zullen ongetwijfeld met veel belangstelling kennis nemen
van den inhoud ook van het boekje welks titel wij
hierboven afschreven.
Op helderen, overtuigenden trant toch en met aan
voering van een macht van feiten doet de heer
Harthoorn daarin uitkomen: waarom het zoo
wenschelijk en zoo dringend noodig is, dat er een
Maatschappij worde opgericht ter bevordering van
nationaal schoolonderwijs enz. enz.
Het onderwijs nl., zoo als bet actueel gegeven wordt
onder de volken van Oost-Indië, zoo wel het kerkelijk
als het maatschappelijk, zoowel het moharamedaansch-
als het chnstelijk-kerkelijk, zoowel het particulier als het
openbaar-maatschappelijk, al die verschillende vormen
van onderwijs (en zie hier in korte woorden den hoofd
inhoud van het lijvige boekdeeltje saamgevat) beant
woorden niet aan bestaande behoeften, zijn in de meeste
gevallen onbeduidend, slecht geregeld, eu derhalve
kan het wel anders? met onvruchtbaarheid geslagen.
Wilt gij weten wat de schrijver, afgaande op persoon
lijke ervaring en waarneming, in 't algemeen tegen dat
onderwijs heeft in te brengen? Vooreerst, dat het vol
strekt niet berekend is, zoo min op het karakter als op
den graad der volksontwikkeling. Het is onethnolo-
gisch, dat wil zeggen bij de samenstelling en inrichting
er van is de volkenkunde niet geraadpleegd. „Een
school, zegt Harthoorn, moet, om te kunnen bestaan, een
bodem hebben, in een behoefte voorzien. Door dit te
vergeten, door bij het onderwijs niet te denken aan den
werkelijken Javaan en Ambonnees, maar aan een denk-
beeldigen onbeschaafden mensch, is de school geworden
een meubel dat ieder in den weg staat."
Ten andere: het is „tweeslachtig'' van natuur; regee
ring en zendelinggenootschap vereenigd, trekken het
zich aan. Het beoogt diensvolgens, deels den inlander
op de hoogte te stellen van ons lager onderwijs, waarmee
het kerkelijke vaak ineen vloeit; deels is het bestemd
om hem geschikt en bruikbaar te maken voor „'s lands
dienst." Evenmin valt er op de regeling waaraan het
onderworpen is, veel te roemen. De onderwijzers zijn
meereudeels voor hun taak ongeschikt en slecht gevormd.
Deugdelijk schooltoezicht ontbreekt. De toestand van
den onderwijzer, financieel zoowel als maatschappelijk
is beklagenswaardig. De schoolgelden zijn niet behoor
lijk geregeld. Eindelijk (en dit is zijn laatste en niet het
geringste bezwaar) een zedelijk steunpunt voor de
school in de maatschappij ontbreekt.
„Het onderwijs, zegt Harthoorn, gaat nl. uit van het
gouvernement. Het gouvernement sticht kweekscho
len voor onderwijzers, eu kinderscholen „met het oog op
zijn eigen belang" (der lezing overwaard, vooral met het
oog op dit laatste, is Bijlage II, bevattende een geschied
kundig overzicht van het „Schoolonderwijs der Oost-
Indische compagnie in den Archipel Het zegt vervol
gens aan de hoofdendraagt nu zelf ook wat bij. En deze,
bij wie als hoofdregel van levenswijsheid geldt: „Wiens
brood men eet, diens woord men spreekt", doen dat nu
ook alleen echter, omdat zij er niet wel buiten konden
blijven."
Dat een boom, uit zulke wortelen gesproten, niet over
dadig rijk kan zijn aan goede vruchten, springt in 'toog.
In den regel, zegt onze schrijver, is dan ook nog heden:
schoolgaan voor den inlander niets anders dan school-
dienst" geen voorrecht dat hij begeert, maar een „zware
slavernij" die hij schuwt. Het onderwijs, dat zulk een
schoone taak kou te vervullen hebben, is, in zijn tegen-
woordigen vorm voor den inlander zonder nut, voor
Nederland slechts een lastpost."
Ziehier zeker een tal, een opeenstapeling van niet
geringe bezwaren [voor hun toelichting verwijzen wij
naar het boekske zelve; tot hun beoordeeling achten
wij ons onbevoegd]groot genoeg om het aandringen
van den schrijver op veranderd en verbeterd school
onderwijs verklaarbaar te maken.
Maar hoe daarin te voorzien?
Een eerste eu gewichtige stap voorwaarts tot die ver
betering zou, volgens Harthoorn, deze zij n dat bij het
lager onderwijs (want aan meer uitgebreid lager of aan
middelbaar ouderwijs heeft voor alsuog de onontwikkelde
"Otn den handel, lezen wij daar, werden in veroverde landen
scholen gesticht en kerken gebouwd en allerhande lok- en dwang
middelen ter bekeering aangewend om de onderworpen volken in
«devotie te houden"; in dc hoop dat «God Almachtig hare (der
compagnie) zaken om dat godvruchtig werk te meer zal zegenen."
Om den handel had zij der kerk belet zelve tot heidenen en moham
medanen met het evangelie der genade te gaan, en het koopmans
hoofd doen druipen van de priesterlijke zalving. Om den handel
verbond zij zich met mohammedaansclie vorsten tot onzijdigheid op
godsdienstig gebied. Om den handel deed zij o schaamtclooze
gruwel! elk jaar opnieuw hare dienaren het kruis vertrappen
voor de oogen der Japanneezen enz. enz. Al hetgeen zij deed ge
schiedde om den handel" Er is zeker verbetering iu gekomen.
I Uitgezuiverd evenwel is de oude zuurdeesem, blijkens U's mede
delingen nog niet.
inlander z. i. volstrekt geen behoefte), de Nederlandsche
taal worde vervangen door de volkstaal. „Onze, dóór
een eeuwenlang wijsgeerig nadenken gevormde, taal
goed te leeren is, schrijft hij, wat men ook voor het
tegendeel aanvoere, voor den inlander 1. eene onmoge
lijkheid; 2. nutteloos. Aan de boeken in het Nederlandsch
geschreven, handelende altemaalover dingen behoorende
tot het gebied der Westersche beschaving, heeft hij niets."
Harthoorn wil dan ook in de tweede plaats, en hierover
zet hij uitvoerig zijne denkbeelden uiteen, dat het onder
wijs „zich aansluite aan de in- en uitwendige wereld van
den inlander" en dat ontwikkeling der geestvermogens
het groote doel zij, waarop alles zich richte. Yoor een
bloot werktuigelijke verlangt hij een bezielende metbode
in werking te zien treden. Tot bereiking van dit doel
dringt hij met kracht aan op verheffing van den onder
wijzersstand, en op verbeterd schooltoezicht, op sehool-
eommis8iën nl. uit Europeanen en inlanders samenge
steld. „Maardus voorkomt hij zelf sommige vra
gers „wat baten al deze middelen, hoe uitstekend ook
misschien, wanneer 't blijkt, dat ze toch niet kunnen
worden ten uitvoer gelegd Hoe komen wij aan bekwame
inlandsche en Europeesche onderwijzers Wie zal de
kosten betalen Zal de regeering voor zulk eene uitgave
(over een 30 of 40 jaren misschien wel drie ton beloo-
pende) niet terugdeinzen? Is het denkbaar dat de ge-
maklievende, onverschillige inlander van zijn kant er
iets toe bijdrage? Van particulieren alleen, gesteld dat
zij den wil hadden, is zulk eene onderneming toch wel
niet te wachten
„Volkomen waar!" antwoordt de schrijver. „Maar
hetgeen regeering en particulieren, ieder op zich zulve
staande, niet kunnen doen, dat kunnen doen particu
lieren in vereeniging met de regeering.
Noodig ware dus z. i., om de opgenoemde bezwaren uit
den weg te ruimen, „de oprichting der reeds meermalen
genoemde maatschappij (een particulier genootschap in
Nederland) dat in zake van het onderwijs, gelijk de han
delmaatschappij het ten aanzien van den handel doet, de
regeering bijstond. Maakte dan b. v. de regeering de
benoembaarheid van inlanders tot ambtenaren, gelijk de
schrijver wenscht, afhankelijk van een staatsexamen (zoo
dat de inlander genoodzaakt ware naar onderwijs om te
zien), dan schoot die maatschappij toe, om hen aan dat
noodige onderwijs te helpen. Zoo zou, langs dien weg,
ook de inlauder van zijn kant voor dat onderwijs in
:t vervolg gaarne iets afzonderen. Hij zou er van liever
lede belang in gaan stellen; 'tzou eene zaak worden
die hem persoonlijk ter harte ging. Er zou een zede
lijke band meer zijn gelegd tusschen beide natiën. Het
inlandsch onderwijs zon, na verloop van tijd, worden
wat het behoort te zijn, eene nationale aangelegenheid
enz.
Derhalve(zoo besluit de schrijver) wie een hart
heeft voor onze overzeesche bezittingen, wie de belan
gen van Neerland en Indië (beide onafscheidelijk ver
bonden) goed verstaat, die moet wenschen en wen-
schen niet slechts, maar ook met kracht bevorderen
de oprichting eener Maatschappij voor nationaal school
onderwijs bij de volken in Neérlands O.-Indië.
Tot zoover de heer Harthoorn.
Eene beoordeeling van zijne argumenten, gelijk wij
reeds zeiden, ligt buiten den kring onzer bevoegdheid.
Zijn er evenwel, die, met onze O. I. toestanden meer dan
oppervlakkig bekend, hier of daar bedenkingen hebben,
dat zij ze uitspreken. Eene discussie over dit onderwerp,
mits op waardigen toon gevoerd kan niet anders
dan leerzaam en den schrijver zei ven ook niet dan wel
gevallig zijn.
Deze heeft zijn boekje opgedragen aan den heer
A. Pierson. De vorm, hoewel zuiver, mist die aantrek
kelijkheid en ronding, waardoor zijn eersteling, toen
maals door Pierson zelf binnengeleid, zich zoo bijzonder
gunstig onderscheidde. Er is een zekere eenvormigheid
in den periodenbouw, die vermoeit. Wellicht, zoo do
schrijver zich meer toelegde op „verdeeling van licht en
schaduw", (de wenk komt niet van ons, maar van Goeche)
zouden èn de duidelijkheid èn de puntigheid van zijn
stijl er bij winnen.
ftraaninarktcn eiiy,.
Dordrecht 27 Juli. Bij de weinige kooplust die er
heden voor tarwe bestond, werd dezelve weder 10 a 20
cent lager afgegeven; men besteedde voor extra puike
oude Vlaamsche f 7.90 a f 830, goede en mindere f 7.10
a f 7.70, puike nieuwe f 7.50 a f 7.70j goede f 7.10 a
7.30, geringe en blauwe 6.50 a f 6.00. Zomer tarwe
niet ter veil. In rogge was geen verandering^Oyermaasch
zakmaat 5.60 a fh:: Zeeuwsche 6.10 a
f 6.30. Van nieuwe ^intergersfc \Vp^e^s|^^^tijtjes
ter markt, zijnde, wak'.en wankleurig, dfej op^L5Q a