OÜRANT. Donderdag 1865. 27 Juli. N° 119. Editie van Woensdag avond 4 uren. OPROEPING. Ter uitvoering van het door den raad der gemeente Goes, bij besluit van den 11 April 1853 gearresteerd plan van verevening en vernietiging der Obligatiën der gevestigde schuld ten laste dezer gemeente, 't welk in de Goessche courant van 2 Juni 1853 is opgenomen, worden door burgemeester en wethouders van dezelfde gemeente, de houders der voorzeide obligatiën uitge- noodigd, om in de maanden Augustus en September dezes jaars aan den burgemeester schriftelijk aangifte te doen van de obligatiën, met opgave van dagteekening, nommer en bedrag van het kapitaal, welke zij genegen zullen zijn in den loop dezes jaars, tegen contante beta ling van 30 pet. van de obligatiën wegens achterstallige intrest, loopende ad 1 pet., welke voluit betaald wordt en die vóór alle anderen zullen afgelost wordenen van de overige obligatiën (waarvan de intrest met 1/3 betaald wordt), die uitgegeven ten intresse van 2 pet. met 20 ten honderd; die ten intresse van 2^ pet. met 25 ten honderd; die ten intresse van 3 pet. met 30 ten honderd; die ten intresse van pet. met 35 ten honderd; die ten intresse a 4 pet. met 40 ten honderd, en aanbetaling van den intrest tot het einde van dat jaar, uit de gemeentekas te doen aflossen, en welke alsdan in de aflossing of uitloting ter aflossing zullen worden begrepen. De billet ten van aangifte zijn gratis verkrijgbaar ter secretarie dezer gemeente. Zullende deze advertentie worden geplaatst in de Staats-, Middelburgsche- en Goessche couranten. Gedaan ten raadhuize van Goes, den 22 Juli 1865. Burgemeester en wethouders van Goes, M. P. BLAAUBEEN. De secretaris, H. C. PILAAR. öSinnmlanïJ. Middelburg 26 Juli. H. M. de koningin is Zondag tegen den avond van haar buitenlandsche reis in de residentie teruggekeerd. Z. K. H. de prins van Oranje is in Engeland achter gebleven, om zich eerstdaags naar Schotland te begeven, waar Z. K. H. nog eenigen tijd zal vertoeven. Benoemingen en besluiten. ridderorden. Vergunning verleend aan den emeritus predikant A. A. C. Bonnet tot het aannemen en dragen van het hem door den koning van Beieren geschonken ridderkruis, eerste klasse, der orde van verdiensten van den Heiligen Michaël. leger. Benoemd tot 2en luitenant bij bet leger in Oost-Indië: bij het wapen der infanterie, de kadetten G. A. P. G. von Stilisten, G. W. Camphuis, H. Gerth van Wijk, L. 0. K. Fontein, J. Anten, H. J. G. Ferzenaar, P. J. Reineke, J. L. Thehoff Noëls, T. A. C. baron de Geer, C. C. F. J. Hirschman, H. J. Jonker, J. van Schmid, H. J. G. Bosch, W. A. T. Helms en J. A. E. Eigenhuizen; bij bet regement Oost-Indische cavalerie, de kadet jhr. R. B. R. J. van Grotenhuis tot Onsteinbij het wapen der artillerie, de kadetten J. J. K. de Moulin, H. Ypes, M. J. A. L. Riesz, J. ET. van der Burg, D. de Stoppelaar Blijdesteyn, K. E. Reck, A. van der Bie en J. J. de Jongh; bij het corps der genie en sapeurs, de kadetten F. C. A. Heyligers en J. T. Kannemans, allen herkomstig van de Koninklijke militaire academie. Benoemd tot 2en luitenant bij de landmacht in West- Indië bij het wapen der artillerie, de kadet W. C. Wil- lemsen, herkomstig van de Koninklijke militaire academie. posterijen. Benoemd tot commies der posterijen van de eerste klasse den heer J. F. W. Faulhaber, thans commies 2e klasse; van de tweede klasse de heeren F. H. H. Doflegnies en A. L. Nagel, thans 3e klassevan de derde klasse den heer P. J. van Werkhoven, thans «jumumerair der posterijen. Kerknieuws. De algemeene synode der Nederduitsche hervormde kerk, hare werkzaamheden voortzettende, heeft o. a. ter hand genomen het ontwerp van nieuwe regeling van het beheer der kerkelijke goederen; voorts onderzocht en beoordeeld de verschillende voordrachten der gemeenten, die in aanmerking wenschen te komen tot het verkrijgen van subsidie uit het fonds voor noodlijdende kerken en personen. Vele en dringend waren de aanvragen, verre de macht van het fonds te boven gaande, zoodat besloten werd tot het uitschrijven vau eeu tweeden collectebrief1 aan de gemeenten. De synode schonk bare goedkeuring aan al het door den quaestor-generaal in het belang der kerk verrichte en besloot met eenparige stemmen den heer G. vau Rinsumjr., benevens diens secundus, den heer M. L. Schouwenburg, ieder iu zijne betrekking op nieuw te bevestigen. Voor de algemeene weduwenbeurs was in 1864 aan giften en legaten ontvangen/1430; voor het fonds voor noodlijdende kerken en personen 1/12,471; voor het fonds tot verbetering der schraalste predikants-tractementen ƒ1300, enz. Marine en leger. De officier van gezondheid 2e klasse F. J. van Leent, thans gedetacheerd bij het hospitaal der marine te Willemsoord, wordt met den laatsten dezer op non-acti viteit gebracht. Rechtszaken. Maandag stond voor het provinciaal gerechtshof in Zee land terecht Dominicus de Bock, oud 39 jaren, arbeider te Koewacht, thans gedetineerd, beschuldigd van zes valsch- heden in onderliandsch geschrift door het namaken van bandteekeningen en het gebruik maken van zes valsche stukken, alsmede van drie bedriegelijke oplichtingen, alles na reeds te voren tot gevangenisstraf van langer dan een jaar veroordeeld te zijn geweest. De punten van beschuldiging zijn de volgende: 1. Dat de beschuldigde op 23 Maart jl. in de herberg van R. Timmerman te Kvvadendamme, waar hij zijn intrek had genomen, zich uitgevende voor paardenkooper, heeft gekocht eene koe voor 115, te leveren teEllewoutsdijk op 27 Maart; dat hij daarvoor eene schuldbekentenis heeft afgegeven, onderteekend met den naam vau Leo van Haelst, grondeigenaar te Zuiddorpe, voor wien hij zich uitgaf. De koe is echter, bij gebrek van betaling, niet afgeleverd. 2. Dat hij op denzelfden dag, waarop hij groote ver teeringen schijnt gemaakt te hebben zonder die te beta len, in dezelfde herberg van D. Remijnse, landbouwer te Baarland, heeft gekocht een paard voor ƒ320, te leveren te EUewoutsdijk op den 27 diermaaud. Voor dezen koop heeft hij een schuldbekentenis afgegeven, luidende: „Berreland den 22 Maart 1865 De ondergeteekende beken gekocht te hebben een paart voor 320 gulden om op den 27 Maart te elsdijk te leefveren aan L. van Haelst." De levering is niet geschied, omdat daags te voren de betaling niet had plaats gehad. Den in den daarop gevolg den nacht gemaakte verteeringen zijn evenmin betaald. 3. Dat bij op 26 Maart jl. te Neuzen aau M. van Does- selaar, schippersknecht te Axel, voor eenige dagen ƒ1.50 ter leen heeft gevraagd, onder voorgeven dat bij een lid was van de bij den schipper als gegoed bekende familie IJsebaart uit Koewacht. Daarvoor heeft hij weder eene bekentenis geschreven, waarbij hij erkende de som van ,/30:' schuldig te zijn aan M. v. Doesselaar en die hij onderteekendeB. Y. Baert. 4. Dat hij den 28 Maart jl., onder den aangenomen naam van Dominicus van Damme van Koewacht, zijn intrek heeft genomen in de herberg van J. de Dekker, te Zaamslag. Na aldaar overnacht te hebben heeft hij zijn verlangen te kennen gegeven naar de markt te Neuzen te gaan en van de vrouw des herbergiers/5 ter leen ontvangen, onder belofte van denzelfden dag te zullen terugkomen en met afgifte van de volgende schuldbe kentenis: „den 29 Maart 1865 Zaamslag De onderge teekende bekend schuldig te zijn de som van 10 Gulden voor verteer en geleende gelden om op Zaturdag den 1 April 1865 te voldoen aan J. de Decker. Dominicus van Darame te Koewacht." 5. Dat de beschuldigde den 5 April zich in de herberg van J. de Nijs te Clinge heeft voorgedaan als Brugge man, zoon eens rijken bouwmans, die met Mei op de hofstede zijner ouders kwam wonen en verkeer kwam zoeken met de dochter Johanna Zegers; dat hij zonder betaling daar den nacht heeft doorgebracht en voorts van genoemde Johanna 5 francs ter leen heeft gevraagd, doch slechts 1 franc gekregen; dat hij daarvoor eene schuldbeken tenis heeft afgegeven van „5 duizend Gulden voor ver teerde en geleende gelden van Zuiddorp," welke beken tenis hij onderteekende: Dominicus Bruggeman,zonder echter later van zich te doen hooren. 6. Dat hij den 7 April ten huize van den tolgaarder J. F. Vaal te St. Jansteen zich heeft aangemeld onder den naam van Goethals van Westdorpe; dat hij na een glas bier gedronken te hebben 25 francs ter leen heeft gevraagd, doch na lang praten slechts 5 francs heeft gekregen, die hij den 10 April zou teruggeven. Voor deze leening heeft hij eene schuldbekentenis afgegeven van „50 francs." geteekendG. Goethals. De tolgaarder heeft evenwel dit geld niet gegeven, daar de beschuldigde denzelfden middag is aangehouden. Uit het getuigenverhoor bleek dat de maréchaussées aan den tolgaarder hadden verzocht om den beschul digde, als hij zich bij hem vertoonde, op te houden, om hem alzoo te kunnen arresteeren. 7. Dat de beschuldigde den 1 April jl., onder voorge ven dat hij een vlaskooper was, J. F. Fruitier, landbou wer te Hontenisse, heeft overgehaald aan hem te ver- koopeu negentig steen vlas tegen 37 stuivers het steen, te leveren te Hulst op 3 April e. k., en hij door de huis- vrouw van Fruitier zich ter verrekening op deu 3 April 1.50 heeft doen ter hand stellen. De beschuldigde was echter op 3 April te Hulst niet te vinden. 8. Dat hij op 2 April jl. heeft gesloten een koop van 33 steen vlas tegen 37 stuivers het steen en te leveren te Hulst op den 3 April e. k. door Jacobus van Damme te Hontenisse, van wien hij dit vlas gekocht had. Ter nadere verzekering heeft hij zich een franc doen voor schieten, doch op den dag, voor de levering bestemd, was de beschuldigde evenmin te Hulst te vinden. 9. Dat hij op 6 April jl., onder voorgeven van een rijken boerenzoon te zijn, van de huisvrouw van A. van Croonenburg te Stoppeldijk een gulden ter leen heeft gevraagd en gekregen. Al die oplichtingen strekten om hem drank en eet waren te doen afgeven. De beschuldigde, die herhaaldelijk wegens oplichting is veroordeeld, bekende de hem ten laste gelegde feiten. Hij verzocht eene „zeer strenge" straf, in eenzame op sluiting te ondergaan. Het openbaar ministerie heeft de beschuldiging volge houden en requireerde de veroordeeling des beschuldig den, op grond der artt. 147, 150, 151,164 en 405 van het wetboek van strafrecht, alsmede art. 11 der wet van 29 Juni 1854 (Staatsbl. no. 102) tot tuchthuisstraf van niet minder dan vijf en niet langer dan tien achtereenvol gende jaren, benevens geldboeten en in de kosten van het proces. De verdediger des beschuldigden, mr. W. A. van Hoek, verklaarde zich in eene zonderlinge positie te zien ge steld als zijnde toegevoegd aan een beschuldigde die het openbaar ministerie tegenover zichzelven waarnam en aan ieder, die dit maar hooren wilde, verklaarde dat hij een zeer gestrenge straf wenschte. Twee zaken waren, volgens den verdediger, dan ook maar mogelijk: óf dat de beschuldigde aau verstandsverbijstering leed, óf dat hij eene groote zelfkennis bezat en eene philosophische levensbeschouwing. Het eerste verklaarde de verdediger niet te willen beweeren en het laatste zou dan ook, vol gens hem, moeten worden aangenomen. Indien echter de beschuldigde eene strenge straf vraagt in een zame opsluiting te ondergaan, dan bedoelt hij door eene strenge straf: cellulaire opsluiting, omdat hij weet dat niet in de gemeenschappelijke strafgevangenis maar alleen in de eeazame cel nog kans van verbetering voor hem te wachten is. Wat overigens de daden betreft den beschuldigde ten laste gelegd, zeide de verdediger dat, naar zijne meening, die allen te brengen waren onder de qualificatie van oplichting, terwijl bovendien bij deze oplichtingen nog in aanmerking moest worden genomen hoe uit deze gelieele zaak de bijna ongeloofelijke domheid van de meeste dergenen, die zich door den beschuldigde lieten bedriegen, gebleken was. Op al de daden van den beschuldigde lag overigens, volgens pleiter, meer verre gaande lichtzinnigheid dan misdadigheid verspreid. De verdediger concludeerde ten slotte dat het den hove mocht behagen den beschuldigde te veroordeelen, vol gens zijn wensch, tot eene gestrenge straf, namelijk tot eene cellulaire opsluiting van weinige maanden. Heden heeft het hof uitspraak gedaan en den beschul digde schuldig verklaard aan drie valschkeden in onder- kaudsch geschrift door het namaken van handteekeningen en bet des bewust gebruik maken dier valsche stukken, alsmede aan vijf bedriegelijke oplichtingen, door met gebruikmaking van een valschen naam en bedriegelijke middelen zich gelden te hebben doen afgeven en meester te maken van eens anders bezittingenalles na reeds te voren tot gevangenisstraf van langer dan éen jaar ver oordeeld te zijn geweest. Ten aanzien van de den beschuldigde in de zesde plaats te laste gelegde valschheid heeft het hof hem van rechtsvervolging ontslagen, als zijnde dit noch misdaad, noch wanbedrijf, noch overtreding, daar bij dit punt alle mogelijkheid tot benadeehng, een der elementen van bet misdrijf van valschheid, heeft ontbroken. Met toepassing van art. 9 der wet van 29 Juni 1854 (Staatsblad no. 102) is de schuldigverklaarde veroor deeld tot een jaar correctioneele gevangenisstraf, in eenzame opsluiting te ondergaanzes geldboeten ieder van 50, en vijf geldboeten ieder van 25, alsmede in de kosten van het geding; met bepaling dat de boeten, zoo zij niet worden betaald binnen twee maanden na

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1865 | | pagina 1