MIDDELBURGSCHE COURANT
BIJVOEGSEL
VAN DE
van Zat.urdag 15 Juli 18G5.
Staten-generaal.
TWEliDE KAMER.
Zitting van Dinsdag, 11 Juli. Beraadslaging over het
wetsontwerp op het recht van zegel.
In de eerste plaats werd er beraadslaagd over
art. 2 met de amendementen van den heer Godefroi
strekkende om aan eenige judicieele acten in geval van
faillissement, en aan de getuigschriften van goed gedrag,
afgegeven krachtens de wet op het middelbaar onder
wijs, vrijstelling van zegelrecht te verleenen.
De heer Beyma stelde voor, aan alle acten en stukken
betrekkelijk het beheer en de vereffening van boedels
van in staat van faillissement en in staat van kennelijk
onvermogen verklaarde personen, vrijstelling te geven.
De heer de Kanter achtte het wenschelijk de vrijstel
ling uit te breiden tot wisselpapier voor een bedrag
beneden 100 en de vrijstelling niet te beperken tot
sommen beneden 50; voorts vrijstelling te verleenen
aan copiën van veroordeelende vonnissen, aan de belang
hebbenden uit te reiken. Ilij stelde een amendement
voor om vrijstelling te verleenen aan wisselpapier bene
den het bedrag van 100.
De heer Cornelis stelde voor om vrijstelling te geven
voor quitantiën in handelszaken, waarin geene lastge
ving aan derden ligt opgesloten.
De regeering bestreed alle amendementen. Voorname
lijk had de minister bezwaar tegen bet amendement
van den beer de Kanter, waardoor een te groote greep
gedaan werd in de schatkist, terwijl bovendien de han
del zich tevreden had gesteld met vrijstelling van som
men beneden de f 50. Die heer trok daarop dat amen
dement in.
Het amendement Beyma werd verworpen met 49 tegen
11 stemmen; het eerste amendement Godefroi aangeno
men met 50 tegen 11; het amendement Cornelis verwor
pen met 54 tegen 7 stemmen; het tweede amendement
Godefroi werd door de regeering overgenomen, en art. 2
aangenomen.
Bij art. 3 (bevoegdheid der regeeriug tot vrijstelling,
met publiek making dier vrijstelling in de Staatscourant),
ontwikkelde de beer Godefroi bezwaren tegen bet aange
nomen beginsel, om aan de uitvoerende macht eene
algemeene bevoegdheid te verleenen, een eenmaal
vastgestelde wet te wijzigen en aan de regeering zoo
doende de macht te geven, om dispensatie in het alge
meen te verleenen. Zijns inziens moet dispensatie alleen
in bepaalde bij de wet voorziene gevallen gegeven kun
nen worden. Een tegenovergesteld beginsel was in strijd
met art. 67 der grondwet en privilegie in zake van
belasting.
De heer van Goltstein vereenigde zich daarmede.
De minister antwoordde, dat de regeering deze bepa
ling uit de wet vau 1843 had behouden, niet in het be
lang der regeering, maar in dat der belasting schuldigen.
Aan geen persoon werd vrijstelling verleend, maar
eene bepaalde cathegorie van akten werd vrijgesteld
zoodat van privilegie geen sprake kon zijn, terwijl geen
vrijstelling zou worden verleend, dan na advies van den
raad van state en in bet algemeen belang.
De beer van Eek hield vol, dat art. 3 streed met de
grondwet. Er was hier geen sprake van privilegie maar
van dispensatie, die alleen in de gevallen bij de wet
voorzien, kon verleend worden.
Het art. 3 werd daarna verworpen met 43 tegen 17
stemmen.
De artt. 414 werden aangenomen.
Op art. 14 is door den heer Godefroi een amendement
voorgesteld strekkende, om indien een wissel in meer
dan éen exemplaar getrokken is, en van éen het recht
voldaan is, de overige exemplaren vrij te stellen, even als
kopiën van wisselbrieven.
De heer van Nierop verklaarde zich tegen het amen
dement en tegen het artikel en stelde voor de woorden
de kopiën van wissels uit het art. te lichten, daar zoo
danige kopiën in het wisselrecht niet erkend zijn. De
heer Godefroi vereenigde zich met die opmerking en
wijzigde zijn amendement in dien geest.
Het amendement van den beer van Nierop werd ver
worpen met 43 tegen 19 stemmen; dat van den heer
Godefroi met 59 tegen 3 stemmen.
De artikelen 14—22 werden hierop aangenomen.
Bij art. 22 stelde de heer Godefroi een amendement
voor strekkende om daarin te lezen: vonnissen houdende
veroordeeling in de kosten, en niet eindvonnissen, waar
mede de regeering zich vereenigde.
De artikelen 2230 werden hierop goedgekeurd.
Op art. 30 stelde de heer Godefroi een amendement
voor, strekkende om de hoofden vau departementen te
verbieden ten behoeve van derden beschikkingen te ne
men op eenig aan zegelrecht onderhevig stuk; voorts om
daarvan uit te zonderen stukken betrekkelijk faillisse
menten en boedels van onvermogeuden. Tegen beide
bad de regeering geen bezwaar.
De artt. 30—35 werden hierop goedgekeurd.
Bij art. 35 vroeg de heer Godefroi hoe leden van colle-
giën, voor boeten aansprakelijk, vervolgbaar zullen zijn?
hetzij individueel, hetzij collegialiter; voor bet geheel,
dan wel ieder voor een gedeelte, terwijl hij in het alge
meen bezwaren had tegen het beginsel van aansprake
lijkheid, zooals bet geregeld is.
De heer van den Heuvell stelde voor, de aansprakelijk
heid van collegiën te doen vervallen.
Hierop werden de beraadslagingen tot den volgenden
dag verdaagd.
In deze zitting heeft de heer Begram voorgesteld de
belangrijkste stukken, behoorende bij de onteigenings
wet WillemsdorpDordrecht voor de leden te doen
drukken.
De heer Blussé merkte op, dat dit slechts tot vertraging
van het onderzoek zou leiden. De minister van binnen-
landsche zaken gaf in overweging, de beslissing over het
doen drukken der stukken afhankelijk te stellen van het
onderzoek in de sectiën. Meende de kamer niet te kun
nen beslissen, zonder dat de stukken gedrukt waren?
dan was daartoe nog altijd gelegenheid.
Het voorstel van den heer Begram werd verworpen
met 37 tegen 20 stemmen.
Zitting van Woensdag, 12 Juli.'Beraadslaging over het
wetsontwerp op het recht van zegel.
In de eerste plaats werd de beraadslaging over art. 35
en de verschillende daarop voorgestelde amendementen
van de heeren Godefroi en van den Heuvel, strekkende
om verandering te brengen in de wijze van aansprake
lijkheid van rechterlijke en andere collegiën en com-
missiën voor overtredingen der zegelwet, voortgezet.
De regeering,bij monde van den minister van financiën,
zag geene reden om wijziging te maken in de wet van
1843, en merkte bovendien op, dat sinds 22 jaar de bepa
ling der wet tot geene vervolging had aanleiding gegeven.
Het amendement van den heer van den Heuvel werd
verworpen met 49 tegen 16 stemmenhet eerste araen
dement van den heer Godefroi verworpen met 49 tegen
16 stemmen; het tweede daarentegen aangenomen met
33 tegen 32 stemmen en art. 35 met algemeene stemmen
goedgekeurd.
Langdurige discussie had daarna plaats over art. 36,
de nietigheid uitsprekende van de stukken, acceptatiën,
avals, endossementen, quitantiëu en handteekeningen
in blanco, indien van die stukken 't verschuldigde zegel
recht niet overeenkomstig de wet is voldaan, alles onver
minderd boeten van f 10 en f 25.
De heer de Kanter heeft voorgesteld de straf van
nietigheid te doen vervallen, en tegen de overtreding
van het gebod, eenvoudig geldboete te bedreigen, met
bepaling, dat die boete verdubbeld zal worden, indien
de overtreding begaan is, door kassiers, makelaars en
commissionairs in handelspapier, openbare fondsen
en effecten, en.in het algemeen door allen, die zich met
het verhandelen of tegen genot van loon incasseeren
van handelspapier belasten.
De voorsteller lichtte breedvoerig dit amendement
toe. Zijne bezwaren tegen het regeeringsvoorstel kwa
men hierop neder: De geldigheid van burgerlijke hau-
delingen kan alleen bij de burgerlijke wet, niet bij de
fiscale wet, geregeld worden; de straf is buiten alle
evenredigheid met de begane overtreding; de straf
werkt ongelijk; de bepaling heeft eene onzedelijke
strekking en zal bedrogen misleiding inde hand werken.
In alle die bezwaren voorziet het amendement. Geld
boete, en in sommige gevallen verdubbeling daarvan, is
voldoende om de overtreding der wet tegen te gaan.
Ook de beer van Nierop had bedenkingen tegen bet
artikel, voornamelijk met het oog op de bepalingen be
trekkelijk den wissel. Immers het artikel strijdt met de
natuur vau den wissel, en stelt de geheele levensvat
baarheid van den wissel ten onrechte afhankelijk van
het al of niet gezegeld zijn daarvan. Dat staat gelijk met
de bepaling, dat een kind, niet bij den burgerlijken stand
aangegeven, zou zijn onecht of dood geboren Door de
regeeringsvoordracht werd dan ook de wisselhandel ver
nietigd. Voldoende zou zijn, bijaldien bepaald was dat
de rechter geen recht zal spreken op ongezegeld papier.
Daarbij komt, dat de bepaling van nietigheid van
den wissel onbestaanbaar is met het systeem van plak-
zegels, zelfs omdat daardoor ieder oogenblik de wissel
van een behoorlijk zegel kan worden voorzien.
De strafbepaling treft ook onschuldigen en brengt den
wisselhandel in gevaar, hetgeen hij door voorbeelden
toelichtte.
Hij stelde derhalve voor, de straf van nietigheid der
wissels te doen vervallen, en op overtreding van het
gebod te bedreigen geldboete, met bepaling dat het
minimum der boete f 10 eu het maximum f 1000 zou
bedragen.
Daarin lag voldoende waarborg tegen overtreding der
wet, en was in overeenstemming met de Engelsche wet.
De lieer van Bosse beweerde, dat art. 36 getuigde van
de grootste inconsequentie, daar men een paar klassen
van ingezetenen als ;t ware uitpikte, om ze wegens over
tredingen der wet te straffen. Is de bepaling, tot verze
kering eener richtige uitvoering der wet, noodig, dan
moet ze algemeen gemaakt worden. Mocht de bepaling
vervallen, dan zal de belasting minder opbrengen, en
zal men in die gaping door andere middelen moeten
voorzien. Ook de heer Godefroi bestreed ten sterkste
het artikel, dat hij een draconisch voorschrift bleef
noemen. De maatregel was beginselloos, onbillijk, ontijdig
en inconsequent. Het ware wellicht beter, het geheele
handelszegel af te schaffen, maar stellig is het niet libe
raal de straf te verscherpen, daargelaten de vraag, of
het doel daarmede bereikt zal worden en of het billijk
is, door die strafverzwaring een equivalent te vinden
voor de vrijstelling van het dagbladzegel.
De heer van Limburg Brouwer daarentegen betoogde,
dat het hier behandelde punt van betrekkelijk onder
geschikt belang was, en dat de afschaffing van het dag
bladzegel op den voorgrond moest staan. Overtreding
dezer bepaling zou bovendien zeldzaam voorkomen, en
de straf was noodig om de uitvoerig der wet te verzekeren.
Mocht het lot dezer wet echter afhankelijk zijn van de
aanneming van de amendementen, dan zal hij, in het
belang eener afschaffing van het dagbladzegel, voor de
amendementen stemmen.
De minister van financiën verdedigde van zijne zijde
de voorgestelde bepaling. Hij merkte op, dat ontduiking
der zegelwet, met betrekking vooral tot wissels en polis
sen, de gewone toestand is geworden, en buitengewone
middelen noodig geoordeeld zijn om dat kwaad te keeren.
Nietigheid der stukken was daartoe, volgens de regee
ring, het eenige middel. Ook in andere landen waren
dergelijke bepalingen gemaakt. De regeering wilde daar
door de belasting niet productief maken, maar aan de
schatkist verzekeren hetgeen haar toekomt. Nergens was
verboden, bij eene fiscale wet, een bijzonder punt van
burgerlijk recht te regelen, en het stuk, waardoor in
strijd met de wet gehandeld wordt, nietig te verklaren.
De wet van 1816 op de maten en gewiebten behelsde
soortgelijke bepaling voor het geval dat in stukken van
oude maten is gewag gemaakt. De straf was in harmonie
met de zwaarte van het misdrijf, en zou geen aanleiding
geven tot bedrog en misleiding. De plakzegels stelden
ieder in staat de wet gemakkelijk na te leven. Verviel
de bepaling, dan zou de wet geen effect sorteeren.
Op deze gronden verklaarde de minister zich tegen
beide amendementen.
De minister van justitie betoogde insgelijks, dat de
straf van nietigheid noodig is om de uitvoering der wet
te verzekeren, dat boeten alleen daartoe niet voldoende
zullen zijn; en dat de nietigheid op wissels, hoewel
onderwerpen van het wetboek van koophandel, ook bij
eene fiscale wet kon worden bedreigd.
De uitslag van het debat was ten slotte dat het amen
dement van den heer de Laat de Kanter werd verworpen
met 43 tegen 23 stemmen, dat van den heer van Nierop
daarentegen aangenomen met 50 tegen 16 stemmen.
Na deze stemming verklaarde de minister van finan
ciën, dat bij, geroepen om in de eerste plaats voor de
schatkist te waken, wier belangen door de aanneming
van het amendement in de waagschaal gesteld werden,
het wetsontwerp terug nam.
Voorts is met 38 tegen 25 stemmen beslist, dat over
het wetsontwerp op de inkwartiering en over dat op de
schutterijen, in deze zitting geene beraadslaging zal
plaats hebben.