en perzikken, minder van appelen en peren. De nieuwe
aardappelen uit het Westland zijn reeds op de Leidsche
markt aangevoerd.
Gedurende een geruimen tijd merkte men Zondag
avond aan het strand te Scheveniugen een zeldzaam,
wellicht hier te lande nog nooit opgemerkt luchtver
schijnsel op. Rechts van het badhuis verhief zich namelijk
plotseling aan den horizon de zee eerst als in eene reus
achtige kolom, daarna als eene bergketen. Velen
meenden een geruime poos dat het een hoos was die
voorbijtrok en volgden met een angstig gevoel het lot
van zoo vele pinkjes, als midden in de hoos schenen te
verkeeren. Later echter en bij aandachtige beschouwing
scheen men tot een andere verklaring te komen. Bevoegde
natuurkenners zagen namelijk in het verrassende ver
schijnsel de terugkaatsing van de duinenketen aan den
horizon, waarbij zelfs de vorm der personen, die zich op
de duinen bevonden, aan den gezichteinder werd ver
plaatst, zoodat ineu die bewegende schaduwen eerst voor
pinkjes had aangezien, lu een woord, men zag aan het
Scheveningsche strand de uitwerking Act fata morgana
van het Oosten. Personen die het grootste deel van hun
leven te Scheveniugen hebben doorgebracht, verklaarden
het verschijnsel nog nooit te hebben opgemerkt. Nauw
was de zon achter de kimmen gedaald of het zeldzame
natunrtafereel werd opgevolgd door een, niet zelden
oogverblindenden zeebrand, die niet weinig den diepen
indruk verhoogde.
Het stoffelijk overschot van den president Lincoln
is eindelijk, na een traject via Baltimore, Harrisburg,
Philadelphia, New-York, Albany, Buffalo, Cleveland,
Columbus, Indianopolis en Chicago, op het kerkhof van
Oak-Ridge, in Illinois, ter aarde besteld, aan den voet
van een kleinen heuvel, door geboomte omgeven. Het
monument, hetwelk aldaar ter zijner eere is opgericht,
heeft den vorm van een Griekschen tempel. Het dak ru^t
op Dorische kolommen, ter hoogte van 15 voeten, geheel
uit steen gehouwen. De lijkkist staat twee voeten boven
den beganen grond op een marmeren voetstuk, omzet
met een prachtig ijzeren rasterwerk. De tombe is geslo
ten met eene massieve deur. Het front van het monu
ment prijkt inet eene ornamentatie in beeldhouwwerk,
in het raidden voorzien vau het opschrift: „In raemoriam
Abraham Lincoln, zestiende president d^r Vereenigde
Staten." Het'hnis, hetwelk hij te Springfield vóór zijne
benoeming tot het presidentschap bewoonde, is in de
laatste dagen door duizende personen bezocht. Het is
een eenvoudig houten gebouw, met twee verdiepingen.
Eenige burgers aldaar en in Chicago zijn voornemens
het aan te koopen, om het tot eene gedachtenis aan de
weduwe aan te bieden.
Tlicrniometcrstfand
24 Mei 's av. 11 u. 57 sr.
25 !smorg.7u.6!)gr.'smidd.l u.70gr.'sav.llu.75gr.
26 's morg.7 u. 62 'smidd. I ti. 72 gr.
ëtaten-generaal.
EERSTE KAM BR.
Zitting van Dinsdag, 23 Mei.
De voorzitter heeft mededeeling gedaan van den
afloop der audiëntie bij Z. M. den koning tot aanbieding
van het adres van rouwbeklag. Voorts is mededeeling
gedaan van de namen der door de afdeelingen benoemde
rapporteurs voor onderscheidene wetten.
Daarop zijn de volgende wetsontwerpen met alge-
meene (31) stemmen aangenomen: dat tot bekrachtiging
van verkoop van rijksgrond aan de gemeente Hellevoet-
sluis; dat tot bekrachtiging eener met L. C. de Geep te
Bergen op Zoom gesloten dading over no vaal tiendrecht
onder de gemeenten Bergen op Zoom en Halsteren; dat
tot aanvulling der begrooting van het fonds voortsprui
tende uit de koopprijzen van domeinen voor de dienst
van 1864; en dat tot vaststelling van uitgaven uit het
fonds van verstrekkingen door het departement van
marine, voor het dienstjaar 1865.
TWEKDR KAMER.
Zitting van Dinsdag, 23 Mei. Beraadslaging over
het wetsontwerp tot wijziging der gemeentewet, voor
zooveel de plaatselijke belastingen betreft.
Na de redevoeringen der beide ministers in de zitting
van gisteren, hebben heden wederom een aantal sprekei-s
het woord gevoerd, hetzij om te repliceeren, hetzij om
op nieuw bedenkingen te ontwikkelen.
De heer van Nispen kon zich met den maatregel niet
vereenigen en betoogde dat de nadeelen, die daaruit
voor de gemeenten zouden ontstaan, grooter zouden zijn
dan de voordeden, en dat het'zijns inziens wenschelijker
ware den rijksaccijns op het geslacht af te schaffen.
Wanneer de regeering maatregelen nam om bet mis
bruik van den sterken drank tegen te gaan, zou zij het
algemeen belang veel meer bevorderen dan dotu het plan,
dat thans aan de orde is. Hij verzette zich tegen het
vervormen van alle belastingen in directe belastingen,
om zoodoende de mindere klasse niets te doen bijdragen
in de kosten voor de algemeene orde en veiligheid; eene j
billijke belasting, zooals ze thans geheven wordt, achtte
hij integendeel ook voor de mindere klasse wenschelijk.
Afstand van het personeel aan de gemeenten was daarom i
afkeurenswaardig, omdat die belasting juist onder de
rijksbelastingen te huis behoort, terwijl bovendien die
afstand ongelijk zal werken.
Wat de equivalenten betreft, was hij van oordeel, dat
door de verhooging van het gedistilleerd, de sluikerij
zal toenemen, en dat in ieder geval die verbooging
demoraliseerend werken zal. Ook eene verhooging der
rechten op de thee achtte hij onrechtvaardig. Eene
verhooging van den wijnaccijns was slechts een tijde- j
lijk hulpmiddel, dat na vier jaren verdwijnen zal. Ten j
slotte verklaarde hij, dat ook de bepalingen omtrent den
census hem voorkwamen strijdig te zijn, zoowel met de 1
grondwet als met de kieswet.
De heer Rochussen fs in absoluten zin geen voorstan
der van verbruiksbelastingen voor de gemeenten, maar
stelde de vraag, of de gemeenten ze kunnen missen, en
of de nieuwe belastingen, die men in de plaats wil stellen,
nog niet drukkender zullen zijn. Die eerste vraag werd
doorhem ontkennend,de laatste bevestigend beantwoord,
waarbij hij tevens in pene uitvoerige ontwikkeling trad
van drieërlei soort bezwaren 1. uit de grondwet ont
leend; 2. voor 's rijks financiën; 3. voor de gemeente
financiën.
Sommige sprekers voerden daarna voor de tweede
maal het woord, zooals de heeren van Bosse, die een
afzonderlijk wetsontwerp met betrekking tot de kiesbe
voegdheid verlangde; Godefroi, die volhield dat de
gemeenteraad van Amsterdam het regeeringsvoorstel
ondersteunde, cn dat de bepalingen omtrent den census
niet in strijd waren met de grondwet, omdat de van
het personeel is rijksbelasting, en de wettelijke aanslag
de voorwaarde van kiesbevoegdheid is, niet het materieele
feit van betaling; en Begram die eveneens op zijne
vroegere bezwaren terugkwam.
De heer Luijben deelde niet in vele der aangevoerde
bezwaren, en keurde het beginsel van het ontwerp in
het algemeen goed, maar zijne bedenkingen betroffen
uitsluitend den census, omdat hij met vele anderen van
oordeel is, dat het woord „betalen" in art. 76 der grond
wet beteekent verplichting tot betaling, en geenszins
alleen de voorwaarde van kiesbevoegdheid.
De zitting is hierop tot den volgenden dag verdaagd.
Zitting van Woensdag 24 Mei. -Beraadslaging over het
wetsontwerp tot wijziging der gemeentewet, voor zoo
veel de plaatselijke belastingen betreft.
De heer Luijben, door het onweder gisteren daarin
verhinderd, eindigde thans zijne rede met het betoog,
dat het ontwerp uitliep op eene grondwetschennis en dat
naar zijne overtuiging in dat bezwaar alleen kon worden
voorzien door eene herziening van art 76 der grondwet.
De heer Blussé voerde daarna het woord, tot verdedi
ging van het regeeringsvoorstel. Reeds in 1851 ver
klaarden velen zich tegen het beginsel van het behoud
der plaatselijke accynsen, maar vreesden slechts eene
volkomene toepassing van het beginsel. Sedert echter
zijn 14 jaren verloopen, en in dien tijd zijn de bezwaren,
aan eene geheele afschaffing verbonden, vervallen. Hij
schetste vervolgens de nadeelen aan plaatselijke verbruik-
belastingen verbonden. De groote zoogenaamde middel
stand wordt bij uitnemendheid daardoor gedrukt, eene
groote ongelijkheid te weeg gebracht en de mindere
klasse betaalt meer dan zij moet. Hij bestreed daarna
de verschillende bedenkingen tegen het plan der regee
ring in het midden gebracht, en trachtte aan te toonen
dat de wet niet ongelijk zou werken; dat eene afschaf
fing der accijnsen wel degelijk eene vermindering van
den prijs der levensmiddelen zou doen ontstaan, en dat
de quaestie van den census voor hem geen reden was om
de wet af te stemmen.
De heer van der Linden bepaalde zich tot de quaestie
van den census. Alles kwam, naar zijne meening, aan op
de juiste interpretatie van het woord betalen, zoo als dat
in de grondwet voorkomt. Hij betoogde, dat dit woord
eene faculteit, geenszins eene verplichting tot betaling
aanduidde; dat ook thans geene zekerheid bestaat, dat,
op het oogenblik dat gekozen wordt, de geheele aanslag
zal worden aangezuiverd, maar dat niemand daarin grond
wetschennis ziet; en dat er geen onderscheid bestaat
tnsschen de woorden aanslag en betaling, maar dat aan
slag geldt voor betaling.
Wat den maatregel betrof, toonde hij aan, dat juist
nu de tijd daar was, om daartoe over te gaandat afschaf
fing vermindering der prijzen zou te weeg brengen; dat
het belang van den grooten middelstand in de eerste
plaats in het oog moet worden gehouden, en niet uit
sluitend dat der aanzienlijken; dat overigens dezelfde
argumenten tegen den maatregel gehoord worden, die
men bij ieder voorstel tot afschaffig van belastingen aan
treft, en dat de autonomie der gemeenten, zoo zij bestaat,
niet wordt belemmerd.
De heer van Nierop releveerde nogmaals het karak
ter der wet, in verband tot den census. Hij zag in de
quaestie van den census strijd niet met de grondwet,
maar met de kieswet, doch geloofde, dat de geheele
quaestie kon worden geëcarteerd, bijaldien de 4/5 van
het personeel werd beschouwd als een subsidie aan de
gemeenten en het geheele personeel door het rijk werd
geheven. Hij deelde tevens mede, dat eenige leden bij
de behandeling van art. 1 een amendement in dien zin
zouden voorstellen, en om tevens regels voor de uitzon
deringen te maken, voor gemeenten die dit behoeven, ia
de wet op te nemen.
De heer van Zuylen verdedigde zich voornamelijk
tegen het verwijt van inconsequentie, ook op economisch
gebied, hem door den minister van financiën en sommige
leden gedaan, zich daarvoor beroepende op een gezegde
van den heer Thorbecke in 1853, dat men niet inconse
quent is, wanneer men een gevoelen verlaat, dat men
vroeger had omhelsd. Hij verklaarde wijders, dat hij niet
verder wilde gaan dan de gemeentewet in 1851 zich ten
doel stelde, namelijk matiging in de heffing der accijnsen;
overigens persisteerde hij bij al de bezwaren, reeds in
zijne vorige rede tegen het voorstel in het midden ge
bracht.
De heer van Blom verdedigde de noodzakelijkheid van
afschaffing der plaatselijke accijnsen, hoofdzakelijk op
grond van art. 142 der grondwet, met betrekking tot de
tolliniën, en beweerde dat de bepalingen omtrent den
census niet in strijd waren met de grondwet. Ook de
heer Zijlker toonde het nut eener afschaffing van de
plaatselijke accijnsen aan.
De beer Yiruly Yerbrugge voerde voor de tweede
maal het woord tot verduidelijking van sommige zijner
beweeringen en om aan te toonen, dat de aanneming
van het wetsontwerp wenschelijk was, ook in het belang
van het handelstractaat dat met. Frankrijk zal gesloten
worden, zoo deze wet tot stand komt.
De discussie is daarna tot Vrijdag verdaagd.
In deze zitting is ingekomen een adres van den
gemeenteraad van Middelburg, houdende bezwaren
tegen het aanhangig wetsontwerp.
öuitenlanö.
Algemeen overzicht.
Bij de afzending der laatste berichten uit New-York
op 17 Mei werd aldaar algemeen verzekerd dat de vroegere
president der Zuidelijke Staten, Jefferson Davis, door
eene leger-afdeeling van den hem vervolgenden generaal
Sherman was gevangen genomen. Dat men in de tegen
woordige omstandigheden onvoorwaardelijk geloof mag
hechten aan dit bericht, betwijfelen wij; meer stellig
zijn echter de mededeclingen omtrent Davis' vlucht.
Men verneemt dat hij, na Yorkville op den 28 April
verlaten te hebben, het noordelijk gedeelte van Zuid-
Carolina is doorgetrokken. Ten noorden van Augusta
passeerde hij de Savannah-rivier en bereikte den 4 Mei
Washington. Van dit punt werd hij op nieuw verdreven.
Zoo overhaast moest hij vluchten, dat hij plotseling een
krijgsraad moest opbreken, welken hij belegd had. Dit
Washington is een klein dorpje, omstreeks dertig mijlen
ten westen van Augusta en dat Davis in deze richting
vluchtte, verried reeds zijn voornemen oradeMissisippi
over te trekken.
Uit Washington wordt voorts nog gemeld dat thans
aan de regiering aldaar op de meest voldoende wijze
de medeplichtigheid van den heer Jefferson Davis aan
den moordaanslag op Lincoln is gebleken.
Uit Washington wordt thans het zonderling bericht
omtrent de behandeling der zaak van de samengezwore-
nen tegen Lincoln „met gesloten deuren" opgehelderd.
Het betrof slechts de voorloopige instructie der zaak,
waarbij overigens het beginsel der publiciteit z ,1 worden
toegepast.
Onder de personen uit het Zuiden, welke zich aan do
Unie-regeering in den laatsten tijd hebben overgegeven,
behoort ook de kaper-kapitein Semnes, die gelijk men
weet na het verlies van zijn schip het koramando over
eenige schepen had ontvangen, nabij Richmond gesta-
tionneerd. De generaal Sherman bad hem op zijn ecre-
woord in vrijheid gesteld, welke handeling door de
regeering te Washington was goedgekeurd.
De Amerikaansche dagbladen bevatten thans de nota
van den heer Seward aan den vertegenwoordiger der
Mexicaansche republiek te Washington, in antwoord op