öuitfiüaiiD. Staten generaal. TWEEDE KAMER. Zitting van Donderdag, 18 Mei Beraadslaging over het wetsontwerp tot wijziging der gemeentewet, voor zooveel de plaatselijke belastingen betreft. De eerste spreker over bovengenoemd wetsontwerp wa9 de heer Hoekwater, die er op wees, hoe het altijd een geliefkoosd denkbeeld, een idee fixe van den minis ter was tot afschaffing der plaatselijke verbruiksbelas tingen te kunnen overgaan. Nadat hij had geschetst hoe deze wetsvoordracht ein delijk in het leven was geroepen, betoogde hij, dat de afschaffing thans noch wenschelijk, noch noodzakelijk was, en dat het equivalent dat de regeering daarvoor in de plaats wilde stellen, niets dan teleurstelling zou wek ken. De heer van Asch van Wijck herinnerde de weifel moedigheid en de veranderlijkheid van inzichten des ministers, met betrekking tot het belastingstelsel, speci aal ook met het oog op dit voorstel. Zoo was de regeering eerst niet van voornemen eensklaps, maar slechts traps gewijs tot dezen maatregel over te gaan; vroeger was er geen bepaald verbod tot heffing van plaatselijke belasting, van een afstand van vier vijfden van het personeel enz.; al die wijzigingen zijn er eerst later in gekomen, maar in strijd met de grondwet, is de raad van state daarover niet gehoord. Hij erkende voorts het wenschelijke in het algemeen om de plaatselijke accijnsen af te schaffen en daartoe een deel van 's rijks directe belastingen aan de gemeenten af te staan. De maatregelen van 1857 moesten dan ook strekken om trapsgewijze daartoe te geraken. Zich derhalve vereeni- gende met het hoofddenkbeeld der regeering, betoogde hij echter, dat de financieele toestand des rijks niet ge doogde het aanzienlijk bedrag, dat de schatkist minder zou ontvangen, te missen, en dat de uitkomsten van den voorgestelden maatregel niet bevredigend zouden zijn; dat de equivalenten door de regeering aangewezen niet voldoende waren, en in ieder geval dat zij zich vooraf had moeten vergewissen, of de kamer die equivalenten goedkeurde; dat alleen de plattelandsgemeenten bij den maatregel gebaat zouden worden, met de zoogenaamde steden, en dat daardoor groote ongelijkheid zou ontstaan; dat de waarborgen, door de grondwet en kieswet voor de kiesbevoegdheid gevorderd, geheel zouden worden weggenomen, want dat de fictie, dat aan slag voor betaling geldt, ten onrechte nog zou worden uitgebreid. Ook de heer Begram was van meening, dat alleen de plattelandsgemeenten, ten nadeele der steden, door den voorgestelden afstand van 4/5 van het personeel aan de gemeenten zouden worden ontlast, en dat de midde len, door de regeering aan de hand gedaan, om tot equivalent voor dien afstand te dienen, bij nauwkeurig onderzoek zonden blijken niet aan het doel te beant woorden. Voornamelijk opperde hij eene menigte bezwa ren tegen de voorgestelde belasting op de thee, waarbij hij er op wees dat men in Engeland er reeds naar streefde om tot eene afschaffing dier belasting te komen. Eveueeus beweerde hij, dat de verhooging van den accijns op het gedistilleerd geene meerdere opbrengst zou re weeg brengen, en zoo dit wel het geval ware, dat dan die opbrengst zou worden te niet gedaan door de meerdere kosten van toezicht. Naar zijne overtuiging zou de regeering tot eene inkomsten-belasting moeten komen, die dan ook voor de deur stond. Ten slotte vroeg hij, of de bezwaren die in 1862 bij de regeering tegen do geheele afschaffing der plaatselijke accijnsen bestonden, thans waren vervallen? De heer Viruly verdedigde daarentegen de voordracht. Ilij had niet gedacht, dat in 1865 nog voorstanders van plaatselijke accijnsen zonden bestaan, die men reeds in 1851, tijdens de behandeling der gemeentewet, wilde afschaffen. De regeering meende toenmaals, dat men zich tot matiging b j de heffing daarvan moest bepalen; thans echter was de tijd tot afschaffing gekomen, zal art. 142 der grondsvet waarheid zijn. Uitvoerig betoogde hij daarna, dat verbruiksbelastingen een kwaad waren, en dat de eigenschap van die accijnsen, dat ze gemakkelijk betaald werden, niet wegnam, dat ze een kwaad bleven. Reeds Jan de Wit heeft dit aangetoond. Hij had echter gaarne gezien, dat de legeering de gemeenten meer vrij bad gelaten in de rangregeling der te heffen belastingen. Hij keurde het beginsel der wet goed, maar vereenigde zich niet met al de voorgestelde equivalenten; inzon derheid had hij groot bezwaar tegen de verhooging der vléêschbelasting. De heer Wintgens verklaarde een voorstander te zijn van de leer, dat de staat en de gemeenten zich niet moeten voeden aan dezelfde ruif, met andere woorden dat beide zich op verschillend terrein behooren te bewe gen. De autonomie der gemeenten zou daardoor worden gewaarborgd, en het beginsel der vrijheid gehandhaafd. Dit doel zou bereikt kunnen worden, indien men de indirecte als 's rijks, de directe als gemeentelijke belas tingen wilde beschouwen. Afschaffing van plaatselijke accijnsen had moeten gepaard gaan met het beginsel van zelf-regeling der belastingen door de gemeenten; thans zouden slechts eenige gemeenten worden gedrukt, anderen ontlast, en daardoor groote ongeljkmatigheid ontstaan. Zijne bezwaren tegen de wet waren: 1. de verandering in de kiesbevoegdheid gebracht: 2. de bres in 's rijks financiën gemaakt, zonder zekerheid van voldoende equivalenten; 3. de opheffing der plaatselijke auto nomie op het gebied der belastingen; 4. de in het leven geroepen eenvormigheid voor de meest verschillende toestanden. Thans immers zullen Amsterdam en 'sHage onderworpen zijn aan dezelfde regelen als het minste dorp in Drenthe. De heer van Znylen geloofde, dat voor den thans voorgestelden radicalen maatregel, verbod tot heffing van plaatselijke accijnsen, de tijd voorbij is. In 1851 had men wellicht daartoe kunnen overgaan, want toen was 's rijks belastingstelsel nog intact, maar thans vooral was het onderwerpelijke voorstel onaannemelijk. Morgen zal de discussie voortgezet worden. Gemeenteraad van Zierlkzee. Zitting van 18 Mei. Besluit geldleening; ingekomen stukkenbepalingesamen hoofdonderwijzerverschillende rekeningen; gratificatiën; benoeming sluiswachtermis- sieve burgerlijk armbestuur, verhooging subsidie enz. contract straatmakcr; af-en overschrijvingenomraste ring zeiketerrein; reclames kohier hoofdclijken omslag; besluit verzoek burgerlijk armbestuur. Voorzitter de heer C. J. Fokker, wethouder. Afwezig de heer Can, burgemeester, wegens ongesteld heid, en de heeren de Crane en van der Vliet met kennisgeving. De notulen der vorige vergadering worden gelezen en goedgekeurd. Na lezing eener missieve van gedeputeerde staten, houdende goedkeuring van het raadsbesluit tot wijziging der gemeen tebegroo ting voorl865,brengtde voorzittereen concept-besluit ter tafel tot het aangaan eener geldleening uithoofde van behoefte aan geld, hetwelk na eenige dis cussie wordt goedgekeurd, behoudens goedkeuring van gedeputeerde staten. Wordt kennisgegeven van de ontvangst eener missieve van burgemeester en wethouders van Utrecht,geleidende een afdruk van een adres van den raad aan de 2e kamer der staten generaal, betrekkelijk het wetsontwerp tot wijziging der gemeentewet. De voorzitter geeft te kennen dat burgemeester en wethouders zouden voorgesteld hebben dit te ondersteunen, doch dat volgens de staats courant dit reeds heden in de 2e kamer wordt behandeld, zoodat het nu te laat is. Wordt besloten de stukken op de secretarie ter lezing voor de leden te leggen. De voorzitter deelt mede dat zich 5 sollicitanten hebben aangemeld voor de betrekking van hoofdonderwijzer op de openbare school van meer uitgebreid lager onderwijs en dat het vergelijkend examen voorloopig is bepaald op 2 Juni e. k., 't geen voor kennisgeving is aangenomen. De rekeningen der bank van leening, het luthersch armbestuurhet roorasch-katholiek armbestuur en het pensioen en weduwenfonds van de ambtenaren der ge meente over 1864, worden tot onderzoek en rapport gesteld in handen der heeren de Jonge, Zuurdeeg en Moolen- burgh. Op voordracht van den controleur der plaatselijke belastingen stelt de voorzitter namens burgemeester en wethouders voor, aan de commiezen J. van der Have en J. Neerhout elk eene gratificatie van 15 te verleenen en die te vinden uit den post van onvoorziene uitgaven over 1864. Dienovereenkomstig wordt na eenige discus sie, met eene stem (die van den heer Zuurdeeg) tegen, besloten, behoudens goedkeuring van gedeputeerde staten. Wordt overgegaan tot de benoeming van een sluis wachter aan de Mol, ten gevolge van het bedanken van G. J. Duinder, in de vorige vergadering als zoodanig benoemd, en uit de voordracht van burgemeester en wethouders (bestaande uit J. Geleijnse, J. Brouwer en J. Verstokke) gekozen J Geleijnse met 6 stemmen J. Verstokke bekwam 4 stemmen. Wordt gelezen eene missieve van het burgerlijk arm bestuur tot verhooging der subsidie en wijziging der begrooting voor 1864 en vervolgens een concept-besluit tot verhooging dier subsidie, hetwelk wordt gesteld in handen eener commissie, bestaande uit de heeren jhr. van den Santheuvel, Nauta van der Grijp en M. van Dongen, om staande de vergadering verslag uit te brengen. Op voorstel van burgemeester cn wethouders wordt besloten, om even als ten vorige fare een ouderhanrfsch contract aan te gaan met den straatmaker A. Douw. Wordt besloten tot het doen van eenige af- en over schrijvingen, waartoe bij de begrooting casu quo door gedeputeerde staten machtiging was verleend. De voorzitter stelt namens burgemeester en wethou ders voorde omrastering van lint zelke-fcerrein met ijzer- draad en palen tot weering van koeien en ander vee, waarvan de kosten zijn begroot op /"200, en die te vinden bij af- en overschrijving uit onvoorziene uitgaven op het daarvoor bestemde artikel. Het bedoelde terrein is be zaaid met lucern. Dienovereenkomstig wordt besloten. De voorzitter geeft te kennen, dat aan de orde is het verslag der commissie voor de ingekomen reclames op het kohier van den hoofdclijken omslag, hetwelk in be sloten raadsvergadering zal worden behandeld, waarna de openbare zitting wordt gesloten. Heropend zijnde, wordt bij monde van den heer van deu Santhenvel namens de commissie ad hoe verslag uitgebracht op het verzoek van het burgerlijk armbe stuur tot verheuging der subsidie en wijziging van de begrooting, en het concept besluit tot verhooging dier subsidie, strekkende tot goedkeuring, behoudens een tweetal aanmerkingen, welke door den voorzitter worden weerlegd. Wordt besloten overeenkomstig het voorstel van burgemeester en wethouders. De zitting wordt, na mededeeling dat zij wordt ver daagd tot morgen avond te zes uren, door den voorzitter gesloten. Alscmecn overzicht. Nu de zwaluwen hare jaarlijksche tochten hebben aan gevangen, worden ook de monarchen onrustig, en menig gekroond hoofd heeft reeds het voorbeeld der liefelijke boden uit het Zuiden gevolgd. Napoleon III vervolgt zijn tocht door Algerie, waarop hij de ongezeggelijke Arabieren, met den koran in de hand en in naam van hunnen profeet, menige krachtige vermaning toedient. De koning van Pruisen is, vergezeld van de koningin, de prinsen en ministers, naar Aken en Keulen gestoomd en heeft er parades, maaltijden en watertochtjes bijge woond. Op denzelfden dag waarop Z. M. des morgeus te Keulen de plechtigheid van het leggen van den eersten steen voor het gedenkteeken ter eere van Frederik Willem III had bijgewoond men moet cle snelheid der locomotief bewonderen had hij des namiddags een bijeenkomst met den keizer van Rusland te Ingenheim. Deze bijeenkomst zal weldra worden opgevolgd door eene te Carlsbad, waar de keizer van Oostenrijk in een vriendschappelijk onderhoud met zijn bondgenoot het vraagstuk der Elbe-hertogdonimen zal komen beslissen. Frans-Joseph, zoo beweert men, zou thans de oplossing: willen doorzetten, om zich vervolgens geheel met de belan gen van Hongarije te kunnen bezig houden. Het keizer lijkedecreet waarbij de Hongaarsche landdag wordt bijeen geroepen, zou zelfs zoo althans beweert het Weener dagblad do Wanderer binnen weinige dagen worden afgekondigd. Na een tijdsverloop van vele jaren zou dus, indien dit bericht zich bevestigde, de stad Pesth weder de vertegenwoordigers des rijks binnen hare muren bij een zien. Het is te hopen dat Oostenrijk in zijne pogin gen tot toenadering ditmaal oprecht zal worden bevonden en dat het de Hongaren niet andermaal met ijdele belof ten zal trachten te paaien. De inwijding van het gedenkteeken der vijf Buona partes, welke den 15 Mei te Ajaccio heeft plaatsgehad, heeft prins Napoleon derwaarts gelokt. Hij hield bij die gelegenheid een toespraak, die als eene uitgebreide lof rede op het eerste keizerrijk en zijn stichter kan worden beschouwd. Het ontbrak hem niet aan de gelegenheid om zich omtrent menig politiek vraagstuk te verklaren, en hij maakte daarvan vooral gebruik om, bij het be spreken der handelingen van Napoleon I jegens het pauselijk hof, zich zeer krachtig tegen het wereldlijk gezag van den paus uit te laten. Ten aanzien der bin- nenlandsche politiek noemde hij zich den meest oprechten voorstander van politieke vrijheden, die zich bij den tegenwoordigen stand van zaken alleen verzetten moest tegen het veïdwinnen van te overwegenden invloed van de kamers op de handelingen der regeering. De wijze waarop de prins zich over het tijdelijk gezag heeft uitgelaten en dit is dan ook het belangrijkste van zijne lange redevoering moet onder de geestelijk heid vrij wat sensatie gemaakt en vooral den bisschop van Ajaccio in agitatie gebracht hebben. Voorts heeft hij zich door de verkondiging van Italië's volledige emanci patie geheel afgescheiden van den heer de Persigny, met wien hij het tot nu op het gebied der Napoleontische democratie zoo volkomen eens was. Van de Persigny's hand toch zal binnen weinige dagen een vlugschrift ver schijnen waarin het behouel van liet wereldlijk gezag van den paus met warmte wordt verdedigd. In het Fransch wetgevend lichaam zal Maandag de beraadslaging over het budget aanvangen, niettegen staande het rapport der commissie eerst gisteren is rondgedeeld. Tot een nauwgezette beoordeeling daarvan wordt den leden dus zeer weinig tijd gegund. De discus sie zal zich dan ook vermoedelijk dit jaar weder tot de zeer ernstige maar tevens geheel onvruchtbare opmer king bepalen, dat de voortdurend aangroeiende uitga ven, waarvan het thans te behandelen budget op nieuw getuigt, Frankrijk aan den rand van een afgrond voert. De aaneensluiting der werklieden schijnt te Parijs met eiken dag toe te nemen en zich ook verder over Frankrijk uit te breiden. Te Lyon moet ten gevolge der algemeene schorsing der werkzaamheden reeds groote ellende heerschen. Eenige der meest beschaafden onder de Parijsche werklieden hebben zich vereenigd met het doel om een weekblad uit te geven, getiteld la Tribune ouvrière; het zal de strekking hebben wetenschappelijke kennis bij de arbeidènde klasse te bevorderen, opdat allen die van handenarbeid leven waarlijk vrij mogen worden door verstandelijke ontwikkeling. Volgens een telegram uit Rome zouden de onderhan delingen met den pauselijken stoel op het punt zijn een nieuw tijdperk in te treden, waarbij de graaf Revel het werk, door den heer Vigczzi aangevangen, voltooien zou. De regeering te Washington heeft zich gewend tot de regeering van Canada, om de uitlevering te eischen van al de personen, die, zich op haar grondgebied bevin dende, medeplichtig zijn geweest aan de moordaanslagen te Washington gepleegd. De president der Vereenigde Staten Johnson heeft de volgende proclamatie uitgevaardigd: „Overwegende dat het uit stukken, welke in het bezit zijn van het departement van oorlog, resulteert dat de moord op den heer Lincoln en de moordaanslag op den heer Seward zijn beraamd en uitgelokt door Jefferson Davis, Jacob ThompsonClement C. Clay, Be v.erly,Tucker, George N. Sanders, H. C. Clcary en andere rebellen, ver raders van de regeering der Vereenigde Staten, waarvan eenige naar Canada zijn gevlucht, worden de volgende ho- looniugen uitgeloofd voor de arrestatie van meergemelde personen binnen de grenzen der Vereenigde Staten: 100,000 dollars voor die van Davis; 100,000 voor die van. Clcary en 25,000 voor die van ieder der overigen."

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1865 | | pagina 2