MIDDELBURGSCHE
C 0 U R A N T.
r 62.
Dinsdag
1865.
18 April.
i 1
Editie ran Maandag avond 4 uren.
Middelburg 1? April.
HE NIEUWE GENEESKUNDIGE STAATSREGELING.
I.
Langdtfrig, volgens velen vermoeiend, volgens enke
len zelfs kamer en natie afmattend, waren de jongste
beraadslagingen in de tweede kamer der staten generaal
over de thans aangenomen wetsontwerpen tot regeling
van het geneeskundig staatstoezicht enz. en, niettegen
staande al dien arbeid, mag de vrees van velen, dat de
eerste kamer de zoo sterk geamendeerde en met zoo
kleine meerderheid aangenomen wetsontwerpen nog
afkeuren zal, niet zonder grond genoemd worden. Wij
willen in geen opzettelijke beoordeeling treden der
voorgedragen ontwerpen, maar gaarne eene poging
aanwenden, om de bij velen onzer lezers mogelijk gerezen
vraag: „Wat hebben tnij van die nieuwe geneeskundige
«taatsregeling te wachten voor ons gewest, voor onze
gemeente, ja vooronze huisgezinnen?" te beantwoorden.
Een beslissend antwoord op deze vraag te leveren schijnt
niet gemakkelijk, waar zoovele deskundigen zelve om
trent de gevolgen dor wet zulke uiteenloopende gevoe
lens zijn toegedaan, maar men bedenke, dat vermoedelijk
vele tegenstanders, die om een of andere reden zich
tegen bet ontwerp verklaard hebben of het hier en daar
liever gewijzigd zagen, er toch voor de toekomst oneindig
meer heil van verwachten dan van den thans bestaanden
toestand. Wij voor ons meenen althans bovengestelde
vraag in gunstigen zin te moeten beantwoorden, en daar
om willen wij 1. trachten het wellicht bij velen ge
schokt vertrouwen in eene zaak, die met zoo gering
overwicht van stemmen en schijnbaar tegen den zin van
vele bevoegde beoordeelaars haar beslag schijnt te erlan
gen, te verlevendigen; 2. den mogelijken invloed van
het eerste ontwerp, zoo het althans tot wet wordt ver
heven, op ons gewest en de gemeente onzer inwoning
nagaan, om ten slotte naar aanleiding van ontwerp II,
III en IV een blik te werpen op de bij de nieuwe wet te
verwachten verhouding van de geneeskundigen tot de
maatschappij.
Om ons eerste doel te bereiken hebben wij slechts te
letten op de verschillende meeniugen der deskundigen
over deze wetsontwerpen.
De thans nog vigeerende wet van 1818 moet en
dit is wellicht het eenige punt, waaromtrent volkomen
overeenstemming bestaat als ten eenemale afkeurens
waardig beschouwd worden: enkele artikelen zijn
nimmer ten uitvoer gebracht om de eenvoudige reden,
dat zij onuitvoerbaar waren, andere gaven tot de schro-
melijkste verwarring aanleiding, en terwijl de wetenschap
met ieder jaar meer het denkbeeld: eenheid van stand
en eenheid van bevoegdheid, naderde, trachtte de wets
interpretatie steeds nieuwe standen, steeds anders be
voegden te scheppen.
Algemeen was dus het verlangen naar eene betere
■wet, maar omtrent de beginselen, waarvan de verande
ring moest uitgaan, heerschte en heerscht nog steeds
sterk verschil van gevoelen. Van daar dat de arbeid der
staatscommissiën van 1841 en 1848 betrekkelijk vruch
teloos was, dat de ontwerpen van 1857, '59 en'62slechts
ontwerpen gebleven zijn, van daar de krachtige opposi
tie ook tegen deze ontwerpen, die wellicht een minder
vastberaden minister dan onze tegenwoordige minis
ter van binnenlandsche zaken aan het wankelen zou
gebracht hebben.
In België, waar eveneens de wet van 1818 nog geldende j werking of miskenning baar ontmoedigd beeft, of dat zij
is, hoewel in een harer hoofdbeginsels gewijzigd door haar arbeid steeds in portefeuille bewaart, is ons onbe-
het opdragen der voorwaarden tot verkrijging van kend. Hoe dan ook, hier voldoet de bestaande toestand
bevoegdheid tot uitoefening der geneeskunst en der niet aan de eischeo der nieuwere wetenschap. En ten
pbarraacie aan eene staatscommissie, heerscht niet i platten lande? hocvele gemeentebesturen zouden daar
minder verschil van gevoelen. Daar wil de regeering in de gezondheidsleer naar waarde schatten?
de onlangs op nieuw ingediende wetsontwerpen, dit I Deze toestand kan door de nieuwe regeling niet
bezwaar overwinnen door une solution qui concilie dans I onmiddellijk gewijzigd worden: de geneeskundige amb-
vne juste mesure les opinions opposées"eene poging, die j tenaren en raden zullen evenmin als de thans bestaande
vermoedelijk het allerminst kans van slagen beeft. j commissiën „iets te besturen hebben, maar alleen voor
i De hoofdgrieven tegen de ontwerpen van de zijde der
medici hier te lande vloeien voort uit den wensch van
zeer velen naar slechts een enkelen stand van genees-
I kundigen, wier opleiding eene universitaire moet zijn,
en in verband hiermede verbetering en uitbreiding van
het onderwijs in de geneeskunde^an de hoogescholen,
of eerst regeling van het hooger onderwijs en intusschen
partiëele wijziging der bestaande geneeskundige wetten.
Anderen wachten meer heil van gereorganiseerde pro
vinciale en plaatselijke commissiën dan van het thans
voorgestelde stelsel van inspecteurs en raden, terwijl
weder anderen krachtdadig en met goed gevolg zijn op
gekomen tegen het voorgestelde toezicht van gesalari
eerde ambtenaren als stuitend en vernederend voor
eene vrije kunst beoefenende mannen. Neemt men bierbij
nog in aanmerking, dat geen wetsontwerp kan worden
voorgesteld zonder eenigermate de bevoegdheid uit te
breiden van een der beide thans bestaande genees
kundige standen, natuurlijk ten koste van den anderen,
dan kan men lichtelijk nagaan, dat bij welk ontwerp ook
door den billijken strijd pro aris et focis niet slechts
verschil van meening, maar een ware twistappel tus-
schen de geneeskunstoefenaren wordt geworpen.
Maar genoeg. Wij willen de gronden der oppositie
niet nader ontwikkelenbet aangevoerde zij voldoende
om te doen zien dat geen wetsontwerp onverdeelden
bijval kan erlangen, en bij de staatkundige redenen, die
natuurlijk ook hier in het spel zijn, wel nimmer op eene
groote meerderheid van onze kamers rekenen kan.
Het is vooral het eerste ontwerp, regelende het ge
neeskundig staatstoezicht, dat voor de maatschappij,
bijzonder ook voor onze stad, belangrijk moet geacht
worden, voornamelijk wegens het beginsel, waarvan het
uitgaat: „Verbetering der volksgezondheid, die tot nu
toe van staatswege te weinig, in zeer vele opzichten in
het geheel niet behartigd werd."
Ook bij de wet van 1818 was hetbevorderen der volks
gezondheid een hoofddoel, maar de gezoudheidsleer was
toen eene te weinig ontwikkelde wetenschap, om krach-
tigen invloed op de maatschappij te kunnen uitoefenen.
Eerst in de laatste jaren hebben vele ervaren en kundige
mannen in tijdschriften als anderszins de grondstellin
gen dezer leer meer ingang doen vinden; ijveriger
referendarissen bij het ministerie dan voor dezen, tracht
ten haar invloed te doen krijgen bij gemeentebesturen;
alom werden gezondheidscommissiën opgericht en even
zoo trachtten provinciale en plaatselijke commissiën in
denzelfden geest werkzaam te zijn, getuige o. a. de statis
tieke tabellen, die van onze provinciale zijn uitgegaan,
de verslagen van onze plaatselijke commissie, enz.
Maar al te dikwerf stuitten al deze pogingen op de
eigenzinnigheid of bekrompenheid der gemeentebestu
ren. „De commissiën, zegt de memorie van toelichting,
waren overladen met tijdroovende en waarlijk niet op
wekkende werkzaamheden en werkten onder eene wet
telijke regeling, welke tot nu toe weinig goede vruchten
opleverde."
Ook in deze gemeente valt nog heel wat te verbeteren.
De hygiënist, die onze overigens ruim gebouwde stad
doorwandelt, zal in harestraten en grachten toch menige
zonde tegen zijne wetenschap kunnen opmerken, die
even licht vermeden had kunnen worden. Of het bestaan
van dergelijke fouten wellicht tnoet worden toegeschreven
aan geringe samenwerking der bevoegde autoriteiten,
kunnen wij niet beoordeelen. Wel is ook hier indertijd
eene gezondheidscommissie opgericht, maar teeken van
leven heeft zij althans in de laatste jaren niet gegeven,
Of zij haren arbeid gestaakt heeft omdat wellicht tegen
te lichten hen, die te best uren hebben. Deschromelijkste
verwarring, zegt de minister, zou het gevolg kunnen zijn
van het scheppen eener nieuwe macht in den staat, waar
aan de middelen in handen gegeven worden om op eigen
gezag de gemeentebesturen tot bet nemen van gezond
heidsmaatregelen te noodzaken. De macht, die het ge
neeskundig staatstoezicht zal uitoefenen,kan geen andere
zijn dan overtuiging."
Maar een oneindig nauwkeuriger onderzoek naar den
staat der volksgezondheid, dan thans door de met bezig
heden overladen commissiën geschiedt, zal door de
daarvoor bezoldigde ambtenaren kunnen ingesteld wor
den, die hierin worden bijgestaan door den geneeskun
digen raad met zijne plaatsvervangende en correspon-
deerende leden, een stelsel, waardoor men dit onderzoek
volkomener dan thans tot de kleinste gemeenten des
rijks kan uitstrekken. Te dien einde ook hebben de
geneeskundige ambtenaven toegang tot alle openbare
gebouwen, komen de inspecteurs jaarlijks onder voor
zitting van den minister van binnenlandsche zaken
bijeen, dienen zij jaarlijkse lie verslagen in bij gedepu
teerde staten enz. Uit dit onderzoek zal tevens de aan
wijzing van de middelen ter verbetering voortvloeien
het zal de bouwstoffen leveren tot eene regeling der
openbare gezondheidspolicie door de wet, zooals tbans
b. v. in Engeland bestaat. De handhaving dezer te maken
wetten zullen weder tot het forum van het geneeskundig
staatstoezicht behooren, evenzeer als onmiddellijk bij
het in werking treden dezer staatsregeling de gemeente
lijke verordeningen, voor zoover die betrekking hebben
op de volksgezondheid.
Wij zien dus: Ouderzoek en studie van den toestand
der volksgezondheid (b. v. van de reden der grootere
sterfte in sommige plaatsen) zal de hoofdwerkzaamheid
der inspecteurs zijn en eene daarop gegronde medische
policie het resultaat, en op grond hiervan meenen wij
dat het eerste wetsontwerp ook voor ons gewest en onze
gemeente, zoo al niet onmiddellijk, toch met der tijd
verbetering zal aanbrengen.
Ook de overige bepalingen van het ontwerp, de open
baarheid der vergaderingen van de geneeskundige raden,
de periodieke aftreding van hunne leden, enz. kunnen
niet anders dan heilzame uitwerking hebben.
Men verneemt, dat de tweede kamer overdefinan-
cieele voorstellen der regeering, die na de daarin ge
brachte wijzigingen op nieuw in de afdeelingen onder
zocht zijn, dadelijk een eindverslag zal uitbrengen, ten
einde die wetten nog in den loop van het tegenwoordig
zittingjaar te kunnen afdoen. Wkbl.burg.adm
Naar wij vernemen zijn dezer dagen door den commis
saris des konings in deze provincie bevorderd, om in te
gaan 1 Mei e. k., de navolgende werkbazen bij de cala-
miteuse polders, te weten
tot den len rangPieter Jobannis Visser, dienstdoende
bij de watering Walzoordenen Blaas Blok, bij den pol
der Oud en Jong Breskens;
tot den 2en raug: Jilles Koozemau Jolis.%., bij den
Hoofdplaatpolder
tot den 3den rangArchibald Wright, bij den polder
Bommenede; Cornelis de Zeeuw, bij den polder Deurloo;
Hcndericus Daams, bij den polder Ellewoutsdijk; Jan
Krijger, bij de polders Vliete en Nieuw-Noord-Beveland
Anthooie Bolier, met verplaatsing van den polder Een
dracht naar den polder Borsselen, en Jilles Kooze
man Jansz. bij de polders Margaretha en Kleine
Iluisens;
tot den 4en rang: Pieter de Munck, bij den polder Elle
woutsdijk; Abraham van Oosdorp Louwers, met verplaat
sing van den polder Muije naar den Eendrachtpolder;
Johannes de Vriend, bij de polders Tien Honderd en
Zwarte en Adornis; en Kristiaan van Rooïjen Wz., bij
den polder Anna.
Uit Goes schrijft men ons heden:
„Gisteren namiddag is alhier gevankelijk overgebracht
de persoon van B., te Brussel gearresteerd, vroeger alhier