Want ik was op dien oogenblik in't bezit van een groot
geheim, dat zeer weinigen met mij deelden. Ik wist dat
er op dat kasteel iets plaats greep, dat men zorgvuldig
voor stad en land verborgen hield; ik wist dat er weer
een deel van een oud drama werd afgespeeld, dat ge
woonlijk slechts weinig toeschouwers telt, maar welks
ontknooping toch eenmaal degeheele beschaafde wereld
zal bezighouden; ik wist dat er weer zoo bitter weinig
harmonie was tusschen het uiterlijk van dat rustige, van
weelde en geluk sprekende gebouw en wat plaats greep
achter die witte muren.
Want ik wist dat koning Leopold weer krank, ter dood
toe krank was, dat weer de dood waarde om zijne sponde
en de edelste priesters der geneeskunst daar weer twij
felden aan 't mogelijk behoud van eep leven, dat wel
gebogen onder 't wicht van vijf en zeventig jaren, toch
nog te krachtig was om niet een wanhopigen strijd to
kunnen wagen met denbleeken koning der verschrikking.
Van dat. alles wist het volk niets. Die krankheid en
die worsteling om het leven moest, als immer te voren,
weer een geheim blijven voor de natie. De koning wil
het niet anders.
Eerst gisteren avond hebben de dagbladen medegedeeld
„dat in de afgeloopen week Z. M. door eene verkoudheid
was aangetast geworden, die echter van weinig beteeke-
nis was geweest, terwijl uien Z. M. nu als hersteld kan
beschouwen."
't „Premier" Brussel was zoo eenvoudig en zoo kort
en laat ik er bijvoegen zoo logenaehtig mogelijk.
De waarheid is geheel anders, en wel in korte woorden
als volgt:
Z. M. is in 't raidden der vorige week weer zeer onver
wacht, en ditmaal in hevige mate door zijne oude kwaal,
het graveel aangetast geworden. De geueesheeren van
het hof durfden de verantwoordelijkheid niet op zich
neuien en er is onmiddellijk naar Londen getelegrapheerd
naar dr. Thompson, de beroemde chirnrgicus, die ten
vorigen jare door zijne uitstekende behandeling koning
Leopold voor België wist te behouden. Twee dagen later
aangekomen, zag ook deze den toestand van den hoogen
lijder zeer zorgelijk in en adviseerde onmiddellijk tot
eene operatie, waaraan Z. M. zich heeft onderworpen.
Deze is met een gelukkigen uitslag bekroond geworden
en voor den oogenblik het gevaar geweken.
Zr.Ms. toestand was aan zeer weinigen en alleen in de
hoogere en politieke kringen bekend. Vraagt gij mij de
oorzaak waarom de koning voor zijn volk niet weten
wil dat hij, als een gewoon menschenkind, ziek worden
kan en ziek is, dan zeg ik u eerlijk dat ik die niet weet,
maar ik acht ze in verband te staan met Zr. Ms. meening
omtrent de kwaal waaraan hij lijdt. In plat Hollandsch
uitgedrukt kan men gerustelijk zeggen dat koning
Leopold „gruwelijk 'tland" aan die kwaal heeft en mis
schien liever elke week een zenuwzinkingkoorts had,
als om 't half jaar een aanval van 't graveel. Daarom
hoort hij er liever nooit van spreken, Dit schrijvende
herinnerde ik mij wat er op't kasteel te Laeken plaats
greep toen drie jaren geleden de geueesheeren tot de
ondekking van die rampvolle kwaal kwamen. De hof
artsen Wimmer en Koeppel spraken van eene dadelijke
operatie. Zoodra de koning dit hoorde draaide hij lain
den rug toe en zei nijdig: „vous étes des an.es". 't Compli
ment was niet lijn, maar 't was welgemeend. De koning
Kilde 't graveel niet hebben en nam 't hoogst kwalijk toen
men ter zijner kennisse bracht, dat hij 't wel degelijk
bad. Er echter, in weerwil van zijn ongeloof, niet zoo
geheel gerust op zijnde, schreef hij naar dr. Thompsom
te Londen, die dadelijk overkwam.
Deze was van 't zelfde gevoelen als de Brusselsche
geueesheeren en drong nog sterker op eene operatie aan
dan zij. 't Viel Z. M. niet mee en zonder dadelijk humeur
te toonen, was 'them toch wel aan tc zien dat hij een
geheel anderen uitslag van 't onderzoek gewacht had.
„'k Zal er mij nog eens op bedenken," zei Z. i\r. koeltjes
cn hij wenkte dr. Thompson en zijne lijfartsen met de
hand het afscheid toe.
De Engelschinan en 't bleek een echte groette
heel beleefd, ging naar zijn hotel, nam een luncheon en
zat een uur later op den trein naar Ostencle, met het
plan om zich dadelijk weer op de vertrekkende paket-
boot in tc schepen. Aan boord komende werd hem
echter eene depêche ter hand gesteld met uituoodigiug
om onmiddellijk naar Brussel terug te koeren. Maar
John Bull was gcfroisséerd. ITij nam zijn notebook,
scheurde cr een blad papier uit, krabbelde er eenige
■woorden op, haalde geld uit zijn zak, wenkte een com
missionair en stelde dezen een en ander ter hand met
de woorden: „Breng me dat dadelijk naar't telegraaf
kantoor." Een minuut later vertrok de stoomboot met
dr. Thompsou. Een half uur later ontving koning, Leo
pold een telegram van den volgenden inhoud:
„Dr. Thompson is naar Brussel gekomen om een zieke
en niet om een koning te zien. Waar de zieke 't niet
noodig achtte om zich te laten opereeren, cn do koning
dit aan dr. Thompson zeidc, is deze naar Londeu terug
gekeerd."
Te Londen aangekomen vond echter de geneesheer
weder een telegram, houdende eenvoudig de woorden:
„de zieke Leopold van Coburg onderwerpt zich aan eene
onmiddellijke operatic."
Dr. Thompson was overwonnen. Zonder zich zelfs den
tijd te gunnen zich te verldeedcn, vertrok hij onmiddellijk
weer naar Brussel en twee dagen later had'Z. M. twee
opcratie's met den besten uitslag doorgestaan. Elf stee-
nen had de behendige chirnrgicus uit het lichaam te
voorschijn gehaald. Dr. Thompson werd met 100,000 fr.
en het kruis van de Leopoldsorde betaald.
Ik zou u zooveel over den koning niet hebben kunnen
schrijven, had ik deze week iets omtrent de kamers u
mede te deelen gehad. Daarover is echter letterlijk niets
te zeggen. Alle onderwerpen die behandeld werden zijn
geheel van lokaal belangen leveren geen enkel incidentop.
Op voorstel van den afgevaardigde Coomans is de
petitie van den advocaat van de Kerckhoven, aangaande
de vorming van het België-Mexicaansch legioen, waar
over ik in mijn vorigen u schreef, bepaald op Vrijdag 24
dezer aan de orde gesteld. liet ministerie is met het
vooruitzicht van een debat over deze quaestie gansch
niet gecoiffeerd en ik geloof dat het den jongen advocaat
wel in Mexico wenschte. Gij leunt u overtuigd houden
dat het er warm zal toegaan, daar bij deze discussie de
beide onderdeden der ministeriëele partij, doctrinaires
en geavanceerde liberalen, lijnrecht tegen over elkaar
zullen staan. Enkele clericalen, zoo als de heer Coomans
en de Laet, zullen er zich ook niet buiten bonden. De
meerderheid van dezen zal echter haar krachten bewaren
tot de behandeling van het wetsontwerp op de kerk
fabrieken, 'twelk op koogepriesterlijk bevel uit Luik
door hen op 't felst zal moeten worden bestreden, om
zoo mogelijk het kabinet onder 't zwaard der bedreigde
kerk te doen vallen.- De bisschop van Luik heeft ten
deze eene encyclica uitgevaardigdwelker mededeeling
gij mij met syllabus en al wel scheuken zult. 't Is een
prachtexemplaar van hoogepriesterlijken stijl
De terugkomst van den hertog van Braband uit
Engolseh-Indië moet, naar men mij zoo even mededeelt,
zeer aaustaandezijn. Onze bevallige hertogin, een pronlc-
juweeltje van een jong vrouwtje, ment eiken dag hare
Hongaarsche poneys, voor een allerfraaiste narreslede
over de sneeuw, die 't asphalt der Brusselsche boulevards
dekt.
't Brusselsche gemeentebestuur houdt zich tegen
woordig met niets dan met plannen ter verfraaiing en
uitbouwing dezer hoofdstad bezig. De burgerij daaren
tegen bespreekt op meetings zonder getale, de vraag
waar of burgemeester Anspach 't geld zal halen om al
dat moois te betalen. Burgemeester Anspach is een
jong, ondernemend man, die dezelfde bouw-manie heett
van den Parijschen prefect, den heer Ilaussmauu. Mocht
deze eens komen te sterven dan is hij met 't volste ver
trouwen aan den keizer der Franschen als opvolger van
den baron-architect aan te bevelen.
Op kunstgebied kan ik u mededeelen dat naar alle waar
schijnlijkheid het door de Parijscbe censuur getroffene
nieuwe drama van Legouvé, getiteld Les deux Reines, zoo
spoedig mogelijk hier zal worden opgevoerd. Waar de
hoofdrol voor de beroemde Kistori geschreven is en deze
die, naar het schijnt, even gaarne te Brussel als te Parijs
wil creëëren, kunnen wij eenige avonden vol degelijk
kunstgenot te gemoet zien.
j In de boekenwereld is hier dezer dagen een kind ge-
j boren geworden dat belooft een teeken te zullen zijn,
dat zoo al niet weersproken, dan toch stellig druk
J besproken zal worden, 't Is het eerste deel van de
Memoires Historiques van. den graaf Goblet d'Alviella,
den Belgischen gevolmachtigde bij de Londensche con
ferentie van 183233. De verdere titel van dit vooral
voor Nederland zoo hoogst merkwaardige geschrift is:
Dix-lmit rnois de politique et de negotiations se ratta-
chant a la premiere alieinte portee uux traités de 1815,"
en 't zag het licht bij Lacroïx en Cie. te dezer stede.
Geheel op offiöiëele bescheiden berustende, is het geschre
ven door den eenigen Belg, die den wil en dc kracht
had ons tegenover de dusgenaamde stijfhoofdigheid van
koning Willem I, eene stijfhoofdigheid van gelijk ge
halte over te stellen. Na de lezing is het mij duidelijk
gebleken dat, waren België's belangen op de conferentie
aan min vasthoudende handen als aau die van graaf
Goblet toevertrouwd geweest, do stijfhoofdigheid van
koning Willem vrij wat meer kans had gehad om te
bereiken wat daarmede beoogd werd. Allerjuist wordt
het karakter der beide partijen Holland en België
op de conferentie door g^aaf'Goblet geschetst met dc
volgende woorden i
„Bij de debatten vertegenwoordigden en verdedigden
Holland en België geheel tegenovergestelde beginselen.
Zij beroerdën quaestiën, die vrij wat verder gingen dan
de uitgestrektheid van het grondgebied der beide kleine
staten. De groote mogendheden, die 't overig Europa
onder baar juk hielden, zagen dat wel in en zij haastten
zich om zich onderling tc verstaan, om zoo mogelijk eene
beweging te neutralisceren, wier consequentiën zij allo
recht hadden te duchten; zij stelden zich daarom als de
bemiddelaars tusschen twee volken, waarvan het een
even ijverig was om zijne eens verkregene, door de hei
ligste traktaten bezegelde rechten te verdedigen, als het
andere zich inspande om aan do bepalingen van die
zelfde traktaten zich te onttrekken. Niet verlangende
dat de algemeene vrede zou verstoord worden,namen de
mogendheden de ondankbare taak op zich om twee
onverzoenbare dingen te verzoenen en eene transactie
tusschen het zuiver revolution:»'re België en het sterk
conservatieve Holland te bewerken."
De volharding van koning Willem wordt door zijn
felsten tegenstander op de Londensche conferentie in dit
zijn geschrift volkomen gerechtvaardigd. Volgens hem
kon de koning niet anders handelen eD hij had een
laagheid begaan, wanneer hij had toegegeven voor hij
zag dat hij toegeven moest. Volgens Goblet bestoud voor
Willem I een zeker non possumus, (lat zelfs zijn eigen
volk, 'twelk aan zijne nagedachtenis niet altijd dankbaar
was, niet genoeg heeft erkend. Deze verklaring is te
merkwaardiger waar ze uit zulk eene pen komt.
De baron van Zuylen van Nijevelt, na Falcks aftreden
de eenige Nederlandsche vertegenwoordiger op de con
ferentie, schetst graaf Goblet aldus: „Baron van Zuylen'a
stijfhoofdigheid was spreekwoordelijk en hij was iemant
die aan koning Willem bij uitstek bevallen moest, maar
wiens karakter weinig geschikt was om de verzoenende
pogingen van de conferentie te helpen bevorderen.
Daarom was lord Palmerstou dan ook in't minst niet
met hem ingenomen."
Nu ik des graven boek gelezen lieb, ben ik overtuigd
dat hij ook iemant is, die- in der tijd aan koning Willem
bij uitstek bevallen moest. Zijne stijfhoofdigheid woog
toch die van van Zuylen op. Alleen heeft de zijne baar
doel bereikt en die van den Hollandschen gevolmachtigde
het onderspit gedolven. Dit is het eenige onderscheid.
I-Iij had dan ook de sterke partij, Engeland en Frankrijk,
op zijne zijde, maar 't moet erkend worden, hij heeft
met talent die kracht weten te exploiteeren. België is
hem veel verschuldigd.
De ruimte ontbreekt mij om een meer breede beschou
wing over dit hoogst merkwaardig geschrift te leveren.
Ik kan er echter niet genoeg de aandacht van Nederland's
politieke mannen op vestigen. In jaren is er geen boek
verschenen dat zoo zeer verdient door hen gelezen en
bestudeerd te worden. Ik durf zelfs stellen dat de ken
nisneming daarvan voor hen onmisbaar is.
Nog eene anecdote ten slotte, ter kenschetsing van
dc eenzijdigheid aan de opvoeding, die de jeugd hier in
de jesuiten pensionaten ontvangt, eigen. Ik keu hier een
zeer vluggen, goed ontwikkelden jongen, die gedurende
zeven jaren het lager en middelbaar onderwijs bij de
vaders jesuiten genoot en eenigen tijd geleden als pri
muszijn eervol ontslag kreeg. Hij kent Xavicr deMaistre,
Fenelon, Massellon etc. van buiten, debiteert u heele
stukken uit Bossuet op dien zalvenden toon, eigen aan
alle door geestelijken bestuurde instituten, redeneert
met u over Pascal en waagt zich zelfs «aan Montesquieu.
Verbeeldt u dat dit „lichtje" een dezer dagen bij mij
opliep en op mijn schvyftafel Guizot's Shakespeare et
son temps liggen zag. Hij nam 't boek op en vroeg mij
dadelijk heel goedtrouwig: „Ah, monsieurveuillez me dire,
ce Shakespeare, quel individu était ce?v Ik dacht dat ik het
te Keulen hoorde donderen en zei grimmig „een poëet."
Een paar minuten later gaf ik mij toch de moeite hem
eens te peilen. Waarachtig, Shakespeare was voor den
primus eene nog onbekende grootheid. Kardinaal
Wiseman was de eer.igeEngelsche auteur dien hij kende.
Ook van Lessing noch Göthe had hij ooit gehoord. Van
von Bamscher, een katholiek Duitsch historieschrijver,
ja, daar had hij wel eens iets van gelezen. Van de Hol
landers kende hij alleen Vondel, en dan nog alleen zijn
Lucifer. Gijsbrecht van Amstel had men hem nooit
genoemd. Ook de Franschë schrijvers tijdeus en na de
eerste revolutie had men dood eenvoudig voor hem ge
negeerd. Hij wist letterlijk van niemant noch iets, als
van wie kerkelijk en geestelijk waven gestempeld met
het „imprimatur" van den heiligen Loyala.
Acht ge dat sjrsteern van negeeren van wat niet in
iemants kraam te pas komt, toch niet wat ver getrokken
En op instituten waar men zóo doceert, ontvangen de
zonen der aanzienlijke clerieaie Belgen hunne opvoe
ding, om van daar als primus beeugestuurd te worden
naar de akademie van Leuven, waar men ze waarachtig
ook niet veel wijzer zal maken.
Is het nu nog te verwonderen dat onze jonge de
Woëlwort's, onze jonge de Borchgrave's, onze jonge
d'Anethan's om dc uitdrukking van koning Leopold
tegenover zijne doctoren te bezigen, zulke „ezels" zijn,
en, waar de priesterpartij hen naar de kamer zendt,
daar tegenover de jonge liberalen zoo'n allerongelukkigst
figuur maken
(0n;e Crestafel.
Een zomer in
Met platen.
Arnhem.
het Zuiden, door gehard Kt.li.er.
Uitgegeven bij D. A. Thieme te
Er zijn boeken en geschriften, welke men d.agbloemen
zou kunnen noemen. Nauw verschenen, moet men da«ir-
van zeer spoedig melding makeu of men kan op geen
gunstig gehoor bij den lezer meer hopen. Niet alzoo met
het werk, hetwelk nog altijd op onze leestafel ligt, niet
alzoo met „Een zomer in het Zuiden."
Spanje bezit nog altijd de eigenschap om velen hier
te lande aan niets «anders te doen denken dan aan roo-
vers en jezuïten. Niet weinigen meenen uog steeds dat
een reiziger in het land van koniu- in Isabella, zoo hij
al het nauw denkbaar geluk beeft aan de dolken der
roovers te ontkomen, noodwendig te recht moet komen
op de folterbanken van Loyola's volgelingen. Kortom,
men meent dat Spanje nog altijd in den toestand ver
keert van vele jaren geleden. Daarin nu vergist men
zich ten zeerste. Moge Spanje nog geen Dorado van den
vooruitgang wezen, de zoo even bedoelde sombere voor
stelling omtrent dat rijk mist allen grond. De guardias
civiles, een uitmuntend georganiseerd corps gendarme
rie, tien duizend man sterk, bewaart uw persoon en goe
deren thans in de bewoonde streken voor «aanrandingen
van roovers; de hoofdstad van Spanje is bovendien sedert
eenigen tijd aan het groote spoorwegnet der beschaving
verbonden en plukt ook daarvan reeds de vruchten.
Op uwe reis naar Spanje, lezer, hebt ge alzóo uwe
schrikbeelden uit de verhalen uwer kinderjaren en later
uit romans en romantische geschriften geput, of aan «aan-
doenl^kb'roma^es van hidalgo's en donna's ontleend,
sleqhtste vergë&^Gij zult, te Madrid komende, evenmin.