MIDDELBÜRGSCHE
COURANT.
N°- 20.
Zaturdag
1865.
4 Februari.
Editie van Vrijdag avond 8 ure.
Middelburg 3 Februari.
DE RIJKS HOOGERE BURGERSCHOOL.
I.
Toen in Juli 1863 de wet tot regeling van het middel
baar onderwijs in werking kwam, waren reeds dadelijk
zeer velen overtuigd van het groot belang, hetwelk voor
onze gemeente zou gelegen zijn in het bezit van eene
hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus. Die over
tuiging vestigde zich echter bij niet weinigen eerst
later; sommigen bezitten deze overtuiging nog niet;
enkelen zelfs willen zich niet laten overtuigen.
Tot deze laatsten behooren in de eerste plaats zij, die
aan alle redeneering een einde maken door hun wel wat
wreveligen uitroep: „Het is zoolang goed gegaan zonder
die burgerscholen, dat ook deze nieuwigheden wel ach
terwege hadden kunnen blijven!" Voorts tellen wij daar
onder hen, wier weerzin tegen dergelijke inrichtingen
van onderwijs zijn oorsprong vindt in een gevoel,
hetwelk zij liever niet willen uiten. De grondslag toch
van hunne maatschappelijke positie, reeds zoo zeer
geschokt, wordt door eene toenemende beschaving en
ontwikkeling van het volk, in de ruime beteekenis van
dat woord, nog sterker ondermijnd. Die ontwikkeling
zooveel mogelijk te belemmeren wordt dus bij hen door
zeker eigenbelang voorgeschreven.
Wij zeiden reeds dat dergelijke stelling in onze dagen
slechts fluisterend meer kan worden uitgesproken. Men
wacht zich dan ook wel die openlijk te verkondigen,
maar verschuilt zich achter de eene of andere macht
spreuk en zegt b. v. „dat die hoogere burgerschool weder
een product is van het verderfelijk materialisme onzer
eeuw
Na. het bestaan van hen die zich niet willen laten
overtuigen te hebben geconstateerd, zullen wij ons daar
mede verder hier niet bezig houden. Wij maakten van
hun aanzijn dan ook alleen melding om niet den schijn
op ons te laden dat wij een der oorzaken van een veelal
lijdelijk verzet voorbijzien.
Tot alle overigen richten wij thans het woord.
Om ons dan in de eerste plaats een juist begrip te
vormen omtrent de inrichting van middelbaar onderwijs,
waarvan hier sprake is, willen wij kortelijk aanstippeu
wat men onder de uitdrukking „middelbaar onderwijs"
te verstaan hebbe. Te meer is dit noodzakelijk omdat
gedurende eene reeks van jaren aan dit woord eene zeer
verschillende beteekenis werd gehecht. Nu eens achtte
men het middelbaar onderwijs eene voortzetting van
het lager, en besliste de regeering dat alle zoogenaamde
Fransche scholen en instituten als „middelbare scholen"
moesten worden beschouwd. Dan weder werden alleen
de zoogenaamde industrie-scholen als inrichtingen van
middelbaar onderwijs beschouwd. Later, na de uitbrei
ding in 1835 aan sommige latijDSche scholen door toe
voeging van zoogenaamde tweede afdeelingen gegeven,
wilde men het geheel gymnasiaal onderwijs, met inbegrip
van de studie der klassieke talen, in het middelbaar
onderwijs opnemen. Eerst na de optreding van het
tegenwoordig ministerie in 1862 werd aan eene wette
lijke regeling van het middelbaar onderwijs meer ernstig
gedacht. Het traditioneel „de regeeriug houdt zich met
deze aangelegenheid onledig" bleef hier althans nu,
in tegenstelling met vroeger, niet zonder gevolg, en
een wetsontwerp ter regeling der zaak volgde in Juni
wan datzelfde jaar. Omtrent de uitdrukking: middelbaar
onderwijs, verklaarde de regeering daarbij als hare
meening, dat het gebied van middelbaar onderwijs gele
gen was tusschen het lager onderwijs of volksonderwijs
en het hooger onderwijs. Het moest geacht worden de
vorming van die talrijke leden der burgerij te omvat
ten welke, het lager onderwijs te boven, algemeene
kennis, beschaving en voorbereiding voor de onder
scheidene bedrijven der nijvere maatschappij, in den
meest uitgebreiden zin genomen, tracht te erlangen.
Het zoogenaamd gymnasiaal onderwijs werd dus daarbij
niet opgenomen.
Na deze verklaring der uitdrukking „middelbaar
onderwijs" was het duidelijk dat, nu de zoo lang ver
waarloosde ontwikkeling van de kern der natie eindelqk
een doel was geworden, hetwelk men niet, gelijk weleer,
schijnbaar, maar thans werkelijk wenschte te bereiken,
er niet éene zelfde soort van scholen kon worden op
gericht.
„In de eerste plaats is zeide de regeering te
zorgen voor hen, die van den arbeid hunner handen zul
len moeten leven en na lager onderwijs genoten te hebben
nog slechts korten tijd aan schoolbezoek kunnen wijden.
De scholen voor hen besterad, sluiten zich aan bet zoo
genaamd lager onderwijs onmiddellijk aan: wanneer
aldaar wiskunde, beginselen van natuur- en scheikunde,
van werktuigkunde en technologie en het teekenen
worden geleerd, moet daarbij het practische, het verband
met de toepassing, op den voorgrond staan." Daarbij
moest alzoo het in de lagere school aangevangen onder
wijs met eenige uitbreiding worden voortgezet. De
ambachtstand en de landbouwstand beide vinden op deze
„burgerscholen" gelegenheid tot het verkrijgen der noo-
dige algemeene kundigheden. Dat echter aan velen het
bezoeken dezer school slechts des avonds mogelijk zal
zijn, werd te recht door de regeering ingeziendaarom
moet met de dagschool eene avondschool verbonden
worden. De wet legt dus aan alle gemeenten bovefl de
10,000 zielen de vestiging van dergelijke burger-dag- en
avondschool als verplichting op. In onze gemeente zal
dan nu ook zoodanige school, op kosten der gemeente,
moeten worden ingericht, en de school van den heer
J. van Sluijs is thans (zie het besluit van den gemeente
raad van 18 Januari 11.) daartoe aangewezen.
Eene tweede hoogere klasse van scholen noemt de wet
„hoogere burgerscholen", welke, óf door gemeenten óf
door bijzondere personen opgericht, zoowel wat den duur
van den cursus als de te onderwijzen vakken betreft,
geheel vrij zijn. De wet heeft echter bepaald gelijk
men weetom de vestigingdezer scholen te bevorderen:
dat er minstens vijftien „rijks hoogere burgerscholen."
zullen worden opgericht, vijf met vijfjarigen, tien met
driejarigen cursus.
Zulk een instelling van den ruimsten omvang is thans
alhier verrezen in het uitgebreide gebouw in de St. Pieter
straat, waar de lessen binnen weinige dagen zullen aan
vangen.
Omtrent al deze verschillende scholen kan men als
algemeene beginselen aannemen1. dat wat het lager
onderwijs is voor het kind, het middelbaar onderwijs
moet zijn voor den jongeling: eveneens B£»/4sonderwijs,
maavhooger volksonderwijs; 2. dat in zekere mate dezelfde
vakken of wetenschappen deel moesteu uitmaken van
het middelbaar onderwijs, hetwelk voor verschillende
onderdeelen van den uitgebreiden middelstand bestemd
is. Men wilde dus geen „professioneel onderwijs" op de
inrichtingen van middelbaar onderwijs, geene opleiding
tot een bepaalden tak van handel, nijverheid of staats
dienst, maar algemeene voorbereiding tot eene groote
verscheidenheid van maatschappelijke betrekking,beroep
of dienst; kortom, het doel der inrichtingen van middel
baar onderwijs is: de opheffing van den zoolang partijdig
behandelden burgerstand tot zedelijke en stoffelijke zelf
standigheid.
Wij zeiden daar dat de zoogenaamde burgerstand tot dus
verre door de regeer ing partijdig werd behandeld. Tot dus
verre toch achtte men hetzij gemakkelijkheidshalve,
hetzij in het belang van enkelen het beste,om te berusten
in 'de uitspraak„dat het volk niette knap moest worden."
Het gevolg daarvan is dan ook dat de natie in algemeene
beschaving nietin wetenschappelijke kennis, ouder liet
bereik en dus het deel van weinigen bij Engeland en
Duitschland ten achter staat. „Men legt zich hier te
lande het zijn de woorden van den minister van
binnenlandsche zaken - toe op een bepaald vak of
onderdeel daarvan, maar van hetgeen daar buiten ligt,
daarvan, is men genegen te zeggen, weet ik niet! In
zoover gaat de verdeeling van den arbeid te ver; in de
tegenwoordige wereld moet ieders horizon ruimer zijn
en moeten wij den bijzonderen kring, waarin wij t'huis
zijn, openen, om, in een grooteren omtrek, aan de alge
meene ontwikkeling der maatschappij deel te nemen."
Aan wie de schuld ligt dat dit nog niet het geval is,
behoeven wij wel niet nader te onderzoeken.
De inrichtingen van middelbaar onderwijs nu waarin
minder het zuiver wetenschappelijk onderzoek dan wel
de mededeeling van de resultaten daarvan op den
voorgrond staat bieden thans de gelegenheid aan
om dergelijke zoo noodzakelijke algemeene kennis en
beschaving te erlangen. Zelfstandigheid zal daardoor
aan de natie ten deel vallen in hare handelingen en in
haar onderzoek nopens verschillende gewichtige belan
gen van allerlei aard. Het bewustzijn, thans nog by zoo-
velen slapende, zal verlevendigd worden, dat het geheele
staatsbestuur ten haren behoeve bestaat en zij niet ten
behoeve van het staatsbestuur. Energie zal zij daardoor
verkrijgen, en wel eene zoodanige welke niet doelloos in
de lucht doet schermen en het onmogelijke najagen,
maar op een goeden grondslag steunt. Macht en invloed
zullen daardoor haar deel worden, want: kennis is macht,
en deze is eene grootere dan die van het geld. De mid
delbare scholen zullen alzoo in eene dringende behoefte
voor ons vaderland voorzien.
Is dit nu in het algemeen waar, niet minder voorzeker
ten opzichte van onze gemeente. Ook bier worden er nog
altijd gevonden die van meening zijn dat zelfstandig
denken en handelen geen aanmoediging behoeven,
en die zelfs rusteloos voortgaan in hunne pogingen
om het denkbeeld voort te planten dat elk streven
naar ontwikkeling en beschaving tot een soort van
ongodsdienstigheid moet worden gestempeld. Geluk
kig is het echter met de meerderheid onzer bevolking
niet alzoo en zullen ook zij, die ter goeder trouw
thans nog niet van het hoog belang der inrichtingen
van middelbaar onderwijs overtuigd zijn, daarvan weldra
het nut leeren inzien. Wij willen trachtten hen daartoe
den weg gemakkelijk te maken. De Nederlander wordt
in den vreemde en niet geheel ten onrechte misschien
als uiterst practisch beschouwd. Deze en gene
vraagt zich zeiven dan ook wellicht af: welk dadelijk
practisch nut zullen die burgerscholen opleveren? Wat
zullen de leerlingen kunnen worden, indien zij korteren
of langeren tijd die hoogere burgerschool hebben be
zocht
Met de beautwoording van. deze vragen zullen wij ons
in een volgend artikel bezig houden.
Het eerste concert van het muziekgezelschap Uit
Kunstliefde tevens het eerste concert hetwelk deze
winter voor ous opleverde had gisteren, na lang uit
stel, plaats. Met genoegen woonden wij het bij. Aange
naam toch was liet ons kennis te hebben gemaakt met
het talent van den heer Henri Geul uit Dordrechteen
degelijk musicus en een voortreffelijk violoncellist. Zijn
spel is edel en hij paart aan reinheid van intonatie eene
gevoelvolle voordracht, zonder affectatie. Golterman's
A mol-concert voerde hij op eene voortreffelijke wijze uit.
Vooral het daarin voorkomende adagio met begeleiding
van hoorn-solo maakte een schoon eusemble en werd
door den heer Geijp verdienstelijk voorgedragen. Niet
minder schoon en verheven was het als toegift uitge
voerde Abendlied van Schumann. Is dit juweeltje van
compositie een meesterstuk, de voordracht «n opvatting
van dit werk door den heer Geul gaf ons de sehoone
muziekale gedachte volkomen te genieten.
De heer Kirwald uit Goes, als pianist hier gunstig
bekend, droeg het Concertstuk van Weber en de overige
nos. van het programma met juistheid, bravour en smaak
voor, en het door hem als toegift voorgedragen lied
„Ohne Worte" van Mendelssohn beviel ons wat de waarde
der compositie betreft oneindig beter dan de Cascade
van Pauer en de Galop fantastique van Brassin.
Het orchest hoewel zeer zwak bezet, vooral wat
de blaasinstrumenten betreft voerde de beide ouver
tures van Lachner en van den directeur W. R. Ceulen
zeer verdienstelijk uit. De laatste vooral is een goed