UI I) I) EE 8 IR GS cm: COl HIM BIJVOEGSEL VAN DIS van Donderdag 2 Februari 1SG5. Gemeenteraad van Middelburg. {Vervolg van hel verslag in de eouranl.) Van den deurwaarder bij dc belastingen A. J. Eeke- laert is ingekomen een verzoek naar aanleiding van bet indertijd genomen besluit om hem eene schadever goeding toe te kennen tot zoodanig bedrag als zijn jaar- lijksche inkomsten minder dan 52 zullen bedragen tot het verkrijgen eener tegemoetkoming van f 10.13 over de laatste vier maanden, waarin hij slecbts f 7.20 inkomsten van gemeentewege beeft gehad. Is goedge vonden dit verzoek toe te staan en voor bet bedrag van 10.13 te beschikken over de onvoorziene uitgaven na daartoe bekomen machtiging van gedeputeerde staten. De voorzitter doet modedeeling eener ingekomen missive van de commissie van bestuur over den rijweg MiddelburgVlissingen, begeleidende de begrooting voor 1865, bedragende in ontvang ƒ1,728.29, in uitgaaf 1,551.75, vermoedelijk goed slot 176.54.Deze be-" grooting is voor de leden ter inzage gelegd en dc beraad slaging aangehouden. Vervolgens deelt de voorzitter mede dat de aanbeste ding heeft plaats gehad van het inrichten van de voor malige geschutgieterij op de Groenmarkt tot schoollokaal voor onderwijs in de gymnastiek, met bijlevering van de noodige materialen en gereedschappen, waarvoor de minste inschrijver is geweest de heer A. de Landmeter, voor ƒ2,790; het leveren van 70,000 stuks straatklin kers, minste inschrijver de heer H. Willomsen, voor f 10.97 de 1000 stuks; hot leveren van 64,000 stuks Quenast-straatkeienminste inschrijver de heer T. I. Smits, voor 67..S5 de 1000 stuks; en het leveren en vervoeren van 100 cub. el grind, minste inschrijver de heer W. van Uije J. Jz., voor ƒ354. Hoezeer al de genoemde inschrijvingen de begrooting overtreffen advi seert de voorzitter, namens burgemeester en wethouders in overleg met den gemeentebouwmeester, dc verschil lende aanbestedingen goed te keuren. Nadat ontkennend was geantwoord op eene vraag van den heer Lantsheer, of eene onderhandsche aanbesteding niet voordeeliger zou uitvallen, is overeenkomstig het advies van burge meester en wethouders besloten. Alsnu komt aan de orde de behandeling van het rap port van curatoren over het stedelijk gymnasium, in overleg met burgemeester en wethouders, betreffende de vervulling der vacatures van leeraar in de moderne talen en letterkunde en in de wiskunde. Dat rapport wordt andermaal voorgelezen en strekt zooals wij in het verslag der jongste raadszitting mededeelden om den heer IC. F. L. Weber, die zich daartoe bereid heeft verklaard, op eene jaarwedde van f 1000 te benoemen tot docent in de verschillende bovengenoemde vakken, onder bepaling a. dat de benoemde zijne betrekking zal aanvaarden den 1 Februari 1865; h. dat hij geen huis onderwijs zal mogen geven dan na verkregen machti ging van burgemeester en wethouders, die deze mach tiging steeds zullen kunnen intrekkenen c. dat de gemeenteraad zich de bevoegdheid voorbehoudt de vak ken, welke thans vereenigd den te benoemen docent worden opgedragen, later weder te splitsen. Nadat de beraadslaging hierover is geopend, vraagt de heer van Diggelen in de eerste plaats of, nu weldra de rijks hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus alhier zal geopend worden, de noodzakelijkheid nog bestaat om het gymnasium te houden op den tegen- woordigen voet en of dit niet tot eene eenvoudige lat ij n- sche school kan worden teruggebracht Hij gelooft dat het voor de jongelieden, die de hoogeschool bezoeken moeten, goed zou zijn dat zij eerst drie jaren op de burgerschool en vervolgens drie jaren op de latijnsebe school doorbrengen. Wanneer het gymnasium alzoo een voudig tot eene latijnsche school werd gemaakt, zou men ƒ1000 kunnen bezuinigen. Bovendien acht hij liet opdragen van de verschillende talen benevens de wis kunde aan éen persoon te veel, te meer daar die persoon tevens als hulponderwijzer des avonds les moet geven; is deze ziek, dan ontstaat er ook eene, misschien wel langdurige, stremming in het onderwijs in de verschil lende talen. Op grond van een en ander zal spreker stemmon tegen het beginsel niet tegen den persoon zoolang niet is onderzocht of de noodzakelijkheid bestaat om het gymnasium bij het openen der burgerschool op den bestaan den voet te houden. De heer van Deinse zegt dat hij zich wel met het rap port van curatoren kan veroenigen, mits als tijdelijke maatregel; hij zou verlangen dat burgemeester en wet houders met curatoren een onderzoek instelden of het gymnasium niet met de burgerschool in verband kan worden gebracht, even als dit te Haarlem is gedaan. Tegen het rapport, zooals het daar ligt, heeft ook de heer Fokker bedenking. Iu het belang der gemeente acht hij het wenschelijk dat het gymnasium tot eene latijnsche school worde teruggebracht. Hij stelt mits dien voor den heer Weber voor éen jaar te benoemen; gedurende dat jaar bestaat er ruimschoots gelegenheid om te zien of er kans bestaat op eene vereeniging vau het gymnasium met de burgerschool; hij is bepaald tegen eene definitieve benoeming. De heer Lambrechtsen van Rit them verklaart in beginsel met den heer van Diggelen eens te zijn en ook in het voorstel van den heer van Deinse veel te vindon waarmede hij zich kan vereenigen. Zooals het voorstel nu is gedaan acht hij het gevaarlijk. H j vraagt mitsdien of er geen mogelijkheid bestaat de benoeming aan te houden totdat met den inspecteur van het middelbaar onderwijs, die binnen weinige dagen hier zal zijn, over deze zaak lean worden gesproken, en zoo dit niet mogelijk is, deelt hij het gevoelen van den heer Fokker, die heeft voorgesteld de benoeming voor éen jaar te doen plaats hebben. De heer Lantsheer zou niets tegen het voorstel van den heer Fokker hebben als de heer Weber daar ook niets tegen heeft. De bestrijding van het plan van cura toren geldt evenwel, naar hij meent te hebben opgemerkt, twee zakenvooreerst het niet in verband brengen van het gymnasium met de rijks hoogere burgerschool, en ten tweede het bezwarende van het onderwijs in de vele vakken voor éen persoon. Wat het eerste punt betreft zijn er z.i. drie wij zen waarop dit zou kunnen geschieden. In de eerste plaats namelijk zouden kinderen die komen van de school van den onderwijzer van Sluys drie jaren op de burgerschool en van daar op de latijnsche school kunnen overgaan. Spreker heeft hierbij eene praelimi- naire opmerking, namelijk dat men niet te veel moet hechten aan de benamingen latijnsche school en gymna sium. Het tegenwoordige gymnasium is toch niets anders dan de vroegere latijnschejschool met het daaraan toege voegd onderwijs inde wiskunde en de moderne talen. De vorderingen der wetenschap en de eischenvoorde stude rende jongelieden vorderen het onderricht in die moderne talen, want het is in hetalgemeen onmogelijkdatjongelni die op lSjarigeu leeftijd aan de burgerschool komen het zoover zouden brengen dat ze, na drie jaren op het gymnasium te hebben doorgebracht zonder later onder richt in het vroeger geleerde, daarvan nog iets of althans genoeg zouden weten. Laat men de jongelui eerst drie jaren op de burgerschool en dan op de latijnsche school, dan is er aldaar toch een docent noodig. Doch er is meer, zegt de heer Lantsheerhecht men aan liet klassiek onderwijs en wil men iets meer dan bloot het half leeren verstaan van eenigboek, wil mendejongelieden opleiden tot de keunis der oudheid, dan is een tijdvak van drie jaren daartoe te kort. Behoudens enkele uitzonderingen van vlugheid, is dit in zoodanig tijdsverloop onmogelijk. Ook is het onzeker of de aard cn de methode van het onderwijs dezelfde zullen wezen. Wat het aangevoerde voorbeeld van Haarlem betreft merkt hij op dat daar geen kosten zijn ontzien; daar is eene hoogere burgerschool in vereeniging met een gymnasium opgericht. Na éen jaar op de burgerschool te hebben vertoefd kunnen de leerlingen vijf jaren op het gymnasium doorbrengen, doch daarbij is de bepaling gemaakt dat de leeraren der burgerschool ook zullen doceeren op de latijnsche school, mits afzonderlijk. De slotsom van een en ander is volgens spreker, vooreerst dat een tijdvak van drie jaren op de burgerschool en driejaren op liet gymnasium te kort is; ten andere dat door eene verbinding geen bezuiniging zon worden verkregen, omdat men toch een docent aan het gymnasium zou behoeven en eindelijk dat de methode voor beide vermoedelijk niet dezelfde zou wezen. Eene tweede manier om aan eerstgenoemde bedenking der bestrijders van het rapport tegemoet te komen zou kunnen zijn: dejongelieden gelijktijdig aan beide inrich tingen onderwijs te doen genietendoch zulks acht de heer Lantsheer uit een paedagogisch oogpunt allcr- verderfelijkst.--Een derde wij ze zou mogelijk beter zijn, nl. de verbinding der beide scholen, zoodanig dat de leeraars der burgersehoöl tevens docenten waren aan het gymna sium. Spreker deelt wel niet het gesroelen, door den voorzitter in de vorige zitting uitgedrukt, dat namelijk het voor een rijks ambtenaar bezwarend zou ziju zich te stellen onder het toezicht van den rector van het gym nasium, want een docent als rijks ambtenaar kan door zijne vrijwillige toetreding niet anders dan verplicht zijn zich onder dat toezicht te plaatsen; doch ook hiertegen is een grooter bezwaar: de docenten toch zulleu dc burgerschool als hoofdzaak en het gymnasium als bijwerk beschouwen. In allen gevalle echter heb ben curatoren, zegt spreker, voorgesteld dat de raad de bevoegdheid zal behouden tot eene latere splitsing der vereenigde vakken, zoo dit mocht blijken noodig te zijn. Ten aanzien van de tweede genoemde tegenwerping: het opdragen van te veel vakken aan éen persoon, zegt de heer Lantsheer dat hij in bet collegie van curatoren ook de vraag heeft gedaan, of het mogelijk is dat éen persoon dit alles naar behooren doceeren kan. Thans kan hij mededeelen dat de heer Weber tot dusver wekelijks 4:0 uren les geeft en bij het opdragen der nieuwe betrek king slechts 28 uren zou moeten doceeren. Over het door hem gegeven onderwijs is men ook zeer tevreden. Spreker merkt tevens op dat later altijd eene splitsing der vakken mogelijk blijft en dat de jaarwedde van /T000 zoodanig is dat, al werd den docent slechts éen vak opge dragen, zij toch niet minder zou kunnen worden gesteld. Bedenkt hij ten slotte, dat men zeer tevreden is over het tegenwoordig ouderwijs aan het gymnasium, dan vindt hij vrijheid te waarschuwen om niet dan met de uiterste voorzichtigheid de hand te slaan aan eene reor ganisatie, want hij zegent de maatregelen ten aanzien van het middelbaar onderwijs, maar zou het ten zeerste betreuren als het middelbaar onderwijs afbreuk aan het klassiek onderwijs deed. De heer van Diggelen antwoordt hierop dat juist voor zichtigheid de reden zijner motie is. Hij wil dat niet dan na rijp beraad een besluit worde genomen, en dat rijp beraad heeft te dezen aanzien niet plaats gehad. Hij wil medewerken aan de uitvoering van het voorstel, doch alleen als een tijdelijke maatregel. Het gesprokene door den heer Lantsheer was geheel in den geest van den heer Verbrngge en, naar deze ver trouwt, in den geest van al de leden van het collegie van curatoren. Hij bestrijdt dan ook het gezegde van den heer van Diggelen dat er geen rijp beraad heeft plaats gehad, want herhaaldelijk en omstandig is door curatoren beraadslaagd over de wijze van uitvoering en die beraadslaging heeft het tegenwoordig voorstel, het welk niets anders is dan een provisioneele maatregel, tot eenig resultaat gehad. De heer Sifflé vraagt eene inlichting. De heer Ver- brugge heeft gezegd dat het voorstel slechts een provi sioneele maatregel isals spreker zich evenwel goed her innert dan is hij slechts in zooverre provisioneel dat later wel eene splitsing zal kunnen plaats hebben, maar toch aan den nu te benoemen docent voortdurend ƒ1000 zal worden toegekend. Is deze meening juist, dan is hij voor het voorstel van den heer Fokker, om de benoeming slechts voor éen jaar te doen. Hij gelooft overigens dat de leden van den raad, die geen deel uitmaken van het collegie van curatoren, de zaak niet zoo goed hebben kunnen bezien als noodig was, niet door de schuld van burgemeester en wethouders, maar ten gevolge van de late benoeming der leeraars aan de burgerschool. DehecrDamme verklaart dat, zoo hij bedenkingen heeft tegen het voorstel, deze voortvloeien uit belangstelling- in het gymnasium, 't Grootste bezwaar is de benoeming- van slechts éen docent voor al de gezamenlijke vakken; de grootste aanbeveling van het plan is bezuiniging; doch als de ondervinding later weder eene spitsing mocht noodig maken, dan zou bet tractement van den docent toch niet voor vermindering vatbaar wezen. De benoemde docent kan nimmer iets hebben tegen eene splitsing, maar dan is ook het voordeel voor de gemeente vervallen. Volgens de meening van den heer Caland is er uit het gesprokene slechts éene conclusie te trekken, namelijk dat de benoeming van den heerWeber niet voor een jaar, maar geheel provisioneel behoort te zijn. De heer van Diggelen merkt op dat het „provisioneele" van den heer Caland gelijk staat met het „tijdelijke" van de heeren van Deinse en Fokker. "Wat de heer Yerbrugge gezegd heeft geldt z.i. niet eene provisio neele benoeming, maar eene provisioneele vereeniging der verschillende vakken. Hierop antwoordt de heer Verbrugge dat er geen provisioneele benoeming behoeft plaats te hebben van iemaut die in een provisioneelen toestand wordt benoemd. De heer Caland houdt het wenschelijke eener provi sioneele benoeming staande. Volgens den heer Lantsheer waren curatoren aanvan kelijk voornemens hetzelfde voorstel te doen als door den heer Caland is gedaan. De eenige reden waarom zij het niet hebben gedaan is de vrees dat de heer Weber alsdan de benoeming niet zal aannemen. Persoonlijk is spreker er niet tegen, mits niet voor een jaar. Dc heer Caland merkt op dat, hoezeer de heer Weber hem persoonlijk onbekend is, hij niet gezind is tegen dien heer, maar tegen het onvoorwaardelijk voorstel. De voorzitter zegt dat hij ten aanzien van bet punt zelf beaamt hetgeen door den heer Lantsheer is in het midden gebracht. Het onderscheid tussohen het ver-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1865 | | pagina 5