M1DDELBURGSCHE COURANT. N0- 17. Zondag 1865. 29 Januari. Editie van Zaturdag avond 8 ure. Middelburg 28 Januari. DE HERVORMING DER PLAATSELIJKE BELASTINGEN. ÏL Wij willen thans in algemeene trekken ons trachten voor te stellen van welken invloed de aanneming van het bewuste wetsontwerp zal kunnen zijn met betrekking tot Middelburg. De allereerste vraag die zich daarbij aan ons voordoet, en die wellicht velen voor zich nog niet voldoende be antwoord hebben, is deze: zullen de gezamenlijke inge zetenen van Middelburg meer of minder dan thans aan plaatselijke belastingen moeten betalen Het antwoord kan, naar onze overtuiging, zeer bevre digend luiden. De op te brengen lasten zullen minder zijn. En daar enboven zullen zij meer gelijkmatig verdeeld moeten worden. Door het rijk toch wordt aan de gemeente uitgekeerd de helft van de opbrengst der personeele belasting, alsmede een gedeelte van den rijks accijns op het gedis tilleerd. Volgens een door burgemeester en wethouders in de zitting van den gemeenteraad van 7 December 1864 overgelegden staat (Midd. ct. no. 195), bedroeg de helft der personele belasting over 1863/64 f 32,450. Het bedrag der af te schaften belastingen (na aftrek der kosten van invordering) is bij denzelfden staat uitgetrokken adf 134,660. Hiervan bovengenoemde som van f 32,450 verminderd met de perceptiekosten aftrek kende31,210. verkrijgt menf 103,450, waarvan weder kan afgetrokken worden, de teruggaaf van rijksaccijns op het gedistilleerd, a f 14 per vat, welke ongetwijfeld, ten minste aanvankelijk, zal worden uitgekeerd20,300. Er zal dus moeten worden voorzien in het verschil vanf 83,150. Naar het gevoelen van burgemeester en wethouders zouden daarvoor in aanmerking komen de heffing van 25 opc. op de grondbelasting, de bebouwde eigendommen f 7,600. verhooging van den hoofdelijken omslag met26,325, heffing van 76 opcenten op de per sonele belasting49,325, ~~~f8^2bÖ7 Wij onderzoeken thans niet of de aldus opgegeven verdeeling de verkieselijkstc zij; of de verhooging van den hoofdelijken omslag niet iets meer, die van de op centen op de personeele belasting niet iets minder zou den moeten bedragen, laten wij evenzeer voor alsnog in het midden, later vinden wij wellicht aanleiding dit in bijzonderheden na te gaan maar wij nemen die voor het oogenblik eens als de meest gewenschte aan, en stellen ons dan de vraag of eene dergelijke regeling gewichtige bezwaren zal opleveren. De verhooging der opcenten op de grondbelasting voor de gebouwde eigendommen en op de personeele be lasting, afgescheiden van het later vast te stellen bedrag, zal zeker voor velen een verhooging van uitgaven vorde ren, maar niet in verhouding van hetgeen deze, wilden zij zich hetzelfde genot en gemak verschaffen in andere steden,zouden moeten betalen. Deze verhooging zal dus vermoedelijk geen beduidenden tegenstand ontmoeten. Van meer gewicht daarentegen is de regeling van den hoofdelijken omslag, omdat eene verhooging daarvan soms als een schrikbeeld ons wordt voorgehouden. Aanvankelijk is aangegeven eene verhooging van den hoofdelijken omslag met ƒ36,325, waardoor deze alzoo tot een bedrag van 49,000 zou klimmen. Hij zal dus nog niet het cijfer bereiken van dien welke in Januari 1857 werd in gevoerd doch een paar jaar later weder ten deele werd afgeschaft. En toch leverde de invordering daarvan geen groote bezwaren op. Als men in aanmerking neemt hoeveel weerzin de invoering indertijd bij vele leden vau den gemeenteraad ontoioef heeft, hoe deze zich daarvan steeds afkeerig bctoowren, dan zal het geen verwonde ring wekken dat men spoedig, toen ook het personeel der leden van den raad eenigszins gewijzigd was, tot eene vermindering daarvan en tegelijk tot een weder invoering van den accijns op het gemaal overging. Maar daarmede is het onhoudbare van het na een zoo korte proefneming opgegeven stelsel nog geenszins bewezen. De omstandigheden waren bovendien niet dezelfde. In 1857 en 1858 werd een hoofdelijke omslag van f 51,000 geheven met behoud van een aantal accijnsen; bij de invoering van de ontworpen wet zal van geen gemeente- accijnsen meer sprake zijn. De grieven, die velen tegen het hoog bedrag van een hoofdelijken omslag aanvoeren, zullen buitendien te gereeder verdwijnen naarmate tot het bepalen der aan slagen een meer billijke berekening gevolgd wordt, waarvan een natuurlijk uitvloeisel zal zijn dat bezitters van aanzienlijk vermogen wat meer zullen moeten beta len, en ook van hen wier inkomen door het tegenwoordig tarief niet getroffen wordt, een billijke bijdrage zal worden gevorderd. Het eerste wordt dikwijls als gevaarlijk voorgesteld; het tweede als onuitvoerbaar. Maar is die voorstelling gegrond Men kan de bezitters van een groot vermogen, zoo hoorden we vaak beweeren, geen groote lasten opleggen of ze verlaten deze gemeente om zich elders te gaan ves tigen, en brengen daardoor de welvaart der ingezetenen een gevoeligen schok toe. Wij voor ons houden dit onge motiveerde argument voor niets anders dan een ijdele bedreiging. Laat ons dit van wat naderbij beschouwen en zien of het schrikbeeld, dat men ons voorhoudt, niet verdwijnt naar mate men het nader treedt. Waaruit bestaat over het algemeen zoo al de bevolking van Middelburg'? Uit talrijke familiëu die erals om strijd heentrekken omdat de levenswijze, er goedkoop is? Wij zouden ze niet kunnen aanwijzen. Uit hen die elders fortuin hebben gemaakt en thans in Middelburg- door het bijwonen van openbare vermakelijkheden hun levensgenot willen verhoogen'? We kunnen het niet onderstellen. Uit dezulken die onze stad als een uit muntend gelegen pied a terre beschouwen van wa:ir men zich gemakkelijk in alle richtingen heen verplaat sen kan? Ook naar dezulken zou men te vergeefs zoeken. Neen, de bevolking van Middelburg is uit geheel andere elementen samengesteld. Men woont er omdat men er geboren is en een, hetzij sober of ruim, bestaau vindt, öf wel omdat men er aanzienlijke bezittingen heeft, waaraan men gehecht is, öf wel omdat men er zich door vrienden en bloedverwanten omringd ziet, op welker nabijheid men prijs stelt, öf wel omdat men er openbare betrekkingen bekleedt, waaraan eer en aanzien verbon- zijn. Waarlijk, dat zijn voorrechten die men maar zoo niet voor het besparen van eenige guldens jaarlijks prijs geeft. Op eiken regel bestaan echter uitzonderingen eu we willen eens aannemen dat enkelen, die zich door de zoo even opgenoemde redenen niet gebonden achten, ons zouden verlaten. Maar dan nog hoezeer wij dit ook betreuren zouden moeten wij vragen of men dit zou kunnen verwachten van dezulken die aan de algemeene welvaart aanmerkelijk toebrengen. Wellicht beschouwen sommigen de zaak wel wat veel van éene zijde en wordt wel eens uit het oog verloren dat het niet de uitgaven van weelde zijn die het meeste welvaart verspreiden. Men ziet veelal voorbij dat daar aan zelfs een schaduwzijde onafscheidelijk verbonden is, omdat waar deze, hetgeen zoo lichtelijk geschieden kan, door de eene of andere oorzaak eens ophouden, of tijdelijk gestaakt worden, oogenblikkelijk de gevolgen daarvan door velen gevoeld worden, althans door die nering doenden die van deze verteeringen wat veel afhankelijk zijn. Uf overigens de verteeringen van weelde zoozeer door de ingezetenen onzer gemeente genoten worden en niet grootendeels naar elders vloeien, laten wij in het raidden. Ook wordt niet altijd in de schaal gelegd dat menigeen, die, aan het bedrijvige leven deelnemende, voor zich zei ven betrekkelijk geringe verteeringen maakt, dikwijls de middelen van bestaan voor talrijke huisge zinnen in het leven roept. Maar deze uitweiding zou ons te ver van ons onder werp afleiden, en we hebben nog een tweede grief te bespreken. Ook de mingegoeden, zeiden wij, zullen in den hoofde lijken omslag moeten bijdragen. Maar is het wel billijk, zal men wellicht vragen, daarbij tot een lagen maatstaf af te dalen? Mag men van hen wier inkomen bijv. 300 'sjaars dat is nog geen volle ƒ6 in de week bedraagt eene bijdrage vorderen en zou men daardoor niet tot dezelfde onbillijkheid verval len die thans aan het bestaande stelsel wordt ten laste gelegd. Weet men wel waarvoor door dezulken tegenwoordig zoo al gemeente-belasting betaald wordt? Wij willen het eens opsommen. Brood, van welke hoedanigheid ook, kaas, boter, azijn, vleesch, drooge en gezoute visch, brandhout, turf, steenkolen, olie, kaarsen, dat alles kan men zich niet aanschaffen of onder den koopprijs is reeds een niet onaanzienlijk bedrag voor plaatselijke belasting begrepen. Laat ons nu eens onderzoeken wat voor een huisgezin, bestaande uit man, vrouw en vier kinderen men kan dan gemakkelijk de rekening voor meer of minder talrijke huisgezinnen daarnaar berekenen met een inkomen van J 6 per week, onontbeerlijk is. Onbelaste zaken (behoudens de opcenten op de perso neele- en grondbelasting, voor huishuur), aardappelen mud a1,80 ,60 huishuur,75 onderhoud kleeding enz. ,25 divers als: zoui, zeep, koffie, melk enz,28^ 1,881 Belaste voorwerpen. kropbrood 8 IS a ,13 1,04 a. 2 c. p. g —,16 tarwebrood 6 ,151 ,93 21 n ,15 steenkolen mud 1,40 ,47 24 „md.„,08 hout en turf,10,00J- olie (petrol.) 1 kan ,30 ,30 21 kan ,021 vleesch 1- ft ,80 --,40 4 ft* —,02 vet 1 —,80 —,40 „51 —,02* boter 1,20 —,30 6 —,011 zoete olie en meel,10,00* azijn *kan ,10 ,07* n ,00| 6,00 —,48* Wij verkrijgen alzoo aan plaatselijke belasting ,48} per week of 25,35 per jaar. Wanneer nu het hoofd van zulk een huisgezin van de betaling dezer som van ƒ25,35 bijna geheel ontheven wordt wij zeggen bijna geheel, want door de verhoo ging der personeele en grondbelasting zal hij voor huishuur mogelijk iets meer moeten betalen zou het dan onbillijk kunnen genoemd worden van hem een jaarlijksche bijdrage bijv. van omstreeks 3 te vor deren? Wij gelooven dat men den geest onzer mingegoede volksklasse miskent, zoo men meent dat het innen van een dergelijke som mits op doeltreffende wijze gere geld, waarbij de betaling in gedeelten hen gemakkelijk gemaakt wordt zou blijken onuitvoerbaar te zijn. Om zulk een maatregel echter naar wensch te doen slagen is het van groote beteekenis hoe de ruimer be deelden omtrent de zaak gestemd zijn. Niets is van meer invloed op de geringere volksklasse dan het voorbeeld van de meer aanzienlijken. Wanneer de eenvoudige werkman weet dat ook de

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1865 | | pagina 1