zou plaats nemen aan den maaltijd, liet de burgemeester
liet wildbraad in beslag nemen, omdat niet behoorlijk
bewezen was, dat de reebok vóór de sluiting van den
jachttijd geschoten was. De magistraat liet het inbcslag-
genomene vervolgens in het openbaar verkoopen.
Een Duitsch scheikundige in Cincinnati, prof. Goes-
ling, heeft eene bewerking uitgevonden tot de bereiding
van suiker uit maïs. Uit een bushel maïs verkrijgt hij
Bi gallons goede siroop. De bewerking is zoo eenvoudig,
dat men daartoe slechts het gewone gereedschap eener
boerenkeuken noodig heeft. Naar men zegt, heeft eene
maatschappij te New-York de uitvinding voor 400,000
dollars van hem overgenomen, om daarmede op ruime
schaal zaken te doen.
De maand December is voor de Parijsche handels
wereld niet gelukkig geweest; er hebben i21 faillietver
klaringen plaats gehad. Het einde des jaars was voor
sommige beursspeculanten nog noodlottiger, daar zij als
door den bliksem getroffen werden bij het vernemen der
nota in den Moniteur, waarbij drie dagen vóór den laat-
sten December de geruchten eener leening werden tegen
gesproken. Men verhaalt dat onder de groote crediet-
inrichtingen eene paniek heerscht, veroorzaakt door het
bericht, dat eene commissie van enquête is benoemd
om de organisatie van al die instellingen te onderzoeken.
Er zijn er onder, die op deze weegschaal wel wat licht
zullen worden bevonden.
De heer Jacobsen heeft de gedwongen staking dei-
hem toebehoorende Abend Zeitung, verschijnende te
Pesth, op zeer zonderlinge wijze gevierd. Het blad over
leed op 31 December jl. aan verlies van krachten, niet
tegenstaande de eigenaar, de heer Jacobsen, zijn blad
zooveel mogelijk, maar te vergeefs, had gekoesterd. Hij
gaf last tot het vervaardigen van een sierlijk doodkistje,
legde daarin het nomraer van de Abend Zeitung, ver
schenen op 31 December 1864, en deed eene zilveren
plaat bevestigen op het deksel, waarop deze woorden
waren gegraveerd: „Hier rusten 130,000 florijnen."
Verkoopingen en aanbestedingen.
Gisteren werd aan het departement van binnenland-
sche zaken, afdeeling staatsspoorwegen, aanbesteed: het
maken van den onderbouw van eene brug over het kanaal
door Zuid-Beveland in den Bonzijweg, en van drie
dubbele wachterswoningen aan dat kanaal. Deze aanbe
steding had bij inschrijving en opbod plaats. Daarvoor
waren 18 billetten ingekomen; het werk werd ingezet
voor ƒ40,000, met opbod van ƒ1000, en gemijnd door de
firma Gebr. Tool Wognum voor 88,000.
Thernjometerstand.
HJan.'s av. 11 u. 42 gr.
12 's morg. 7 u. 40 gr. 's midd. 1 u. 46 gr. 's av. 11 u. 41 gr.
13 's morg. 7 u. 44 's midd. 1 u. 42 gr.
Staten generaal.
eerste kamer.
Avondzitting van Maandag 9 Januari. Beraadslaging
over de staatsbegrootiug voor 1865. (NationaleSchuld;
Financier. en Oorlog.)
Bij de beraadslaging over hoofdstuk VIIa (Nationale
schuld) kwamen de heeren Fransen van de Putte en van
Swinderen terug op het huns inziens verkeerd beginsel
om het batig slot van 1865 op deze begrooting te brengen.
De laatste uitte den wensch, dat de tweede kamer door
discussiën van ondergeschikt belang, zoo als ten vorigen
jarehad plaatsgehad, de eerste kamer niet zou verhinderen
nog in dit jaar de begrootiug voor 1866 te onderzoeken.
De heer G'remers had geen bezwaar tegen cle twee batige
sloten en wensehte ook cle tweede kamer vrij te laten in
bare discussiën over de begrooting. De heer de Kempenaer
wees er op dat er 41 millioen buitengewone ontvangsten
waren, en dat er maar 11 millioen geamortiseerd werd,
zoodat hij den firianciëelen toestand in dit opzicht niet
gunstig achtte.
Nadat de minister vanfinanciënkortelijk de verschillende
sprekers had beantwoord, is het hoofdstuk met algemeene
stemmen aangenomen.
Daarna is beraadslaagd over hoofdstuk VII b (Depar
tement van financiën). De heer Tonckens drong aan op
afschaffing der bestelbonenDe heer Fransen van de
Putte wees op verschillende gebreken in de postdienst
van Zeeland [Wij komen hierop terug als het verslag
dezer zitting in het Bijblad zal zijn opgenomen.], terwijl
de heer de Kempenaer verschillende verbeteringen in het
postwezen noodzakelijk achtte. De heer van Eysinga
verlangde eene belasting op de goederen in de doodc
hand.
Na eeu kort woord van den minister van financiën is
dit hoofdstuk goedgekeurd met 2S tegen 2 stemmen, van
de heeren Taets van Amerongen en de Kempenaer. De
minister verklaarde onder anderen dat in 1865 de bestel
bonen zullen afgeschaft worden; dat zooveel mogelijk
zal voorzien worden in de bezwaren, die voor cle postdienst
in Zeeland bestaan, maar dat dit niet altijd mogelijk is,
daar waar door verandering in de spoorwegdienst ongerief
voor eenige localiteit bestaat en dat hij zou overwegen
den wensch naar eene belasting op goederen in de doode
hand.
Eindelijk is beraadslaagd over hoofdstuk VIII (Depar
tement van oorlog).
De heer Schimmelpenninck van der Oije besprak het
eindcijfer der begrooting, en hoopte dat de minister niet
zou toegeven aan den drang tot vermindering van het
leger en tot slechting van verschillende vestingen. Hij
drong echter aan om deHollandsche linie in goeden staat
van verdediging te brengen.
i De beer Fransen van de Putte ontwikkelde de bekende
bezwaren tegen het hooge eindcijfer dezer begrooting
j en vroeg voorts inlichting over de defensie van Amsterdam
en de Zuiderzee, en of de sloping van Bergen op Zoom
j en van het fort Bath niet aanleiding zou kunnen geven,
i dat-Zeeland in oorlogstijd aan strooptochten van den
vijand zou blootstaan. De heer Cremers wees op cle te
i groote uitgebreidheid onzer verdedigingswerken en
betoogde dat vele vestingen konden worden gesloopt. De
I heer Huydecoper vroeg of de drooggemaakte gronden
nabij de linie van de Vecht in tijden van oorlog niet
1 onschadelijk konden gemaakt worden voor cle verdediging
I van liet land
I De heer Hengst wees op vele geïsoleerde vestingen,
die geslecht konden worden, en waarvan het behoud
voor hem eene reden was om deze begrooting niet goed
te keuren.
De minister van oorlog gaf iii de eerste plaats inlich
tingen over de werken tot de defensie van Amsterdam
en de Zuiderzee. Daaruit bleek dat in de laatste jaren
voor Amsterdam niets gedaan was, maar de minister
verklaarde dat, na de voltooiing der buitenliniën, met
1 de defensie van Amsterdam een aanvang gemaakt zal
worden. De minister betoogde voorts dat de verdediging
der IJssellinie en der Noord-Brabandsche linie nooclig
was en dat de verdediging niet uitsluitend geconcen-
treerd moest worden in de Utrechtsche linie. Ten slotte
j verklaarde de minister dat hij geen enkele vesting zou
slopen, behalve die welke hij had genoemd, te weten
i Bergen op Zoom en Bath.
Het hoofdstuk is daarna aaugeuomen met 27 tegen 2
I stemmen, ven de heeren Cremers en Hengst.
Zitting vau Dinsdag 10 Januari. Beraadslaging over
dc staatsbegrootiug voor 1865. (Koloniën. Interpellatie
doorgraving Holland.)
i Alvorens tot de beraadslaging over te gaan is rapport
uitgebracht op liet adres van P. Vreede Bik en andere
J oud-residenten,betrekkelijk de bedenkelijke richting der
regeering op koloniaal gebied. De debatten waren leven-
dig. Al de bekende grieven, verwijten en beschuldigingen
I der oppositie werden opgerakeld en ter sprake gebracht.
De heer Hartsen begon met de verklaring, dat de
I koloniale quaestie reecis dien omvang heeft bekomen, dat
thans het geheele regeringsstelsel op Java vicieus wordt
I genoemd. Eene politiek treedt thans meer en meer op
j den voorgrond, die afbreken en hervormen wil zonder
te formuleeren wat daarvoor in de plaats te stellen, maar
I daarom juist onvoorzichtig en onstaatkundig, omdat ze
alles ondermijnt en op losse schroeven stelt en tot de
j tegenwoordige malaise op Java aanleiding geeft. Hij wees
op de intrekking van het besluit van 1838, op cle regc-
I ling tot opleiding van Indische ambtenaren, op het getnis
i der cultuurwet en van een tlrulcpersverordening, op het
i ontslag van vele leden' vin den raad van Indië en de
I benoeming van den heer van Kees. Hij wensehte behoud
i van het bestaande met de noodige verbeteringen en eene
1 bepaalde verklaring van het stelsel der regeering, om het
I wantrouwen en de bestaande malaise zoo mogelijk te
I doen ophouden. Bij do laatste uitbesteding van suiker-
contraeten toch was geen enkele inschrijver gekomen.
I Zijns inziens bad de minster nog niets gedaan, maar wel
veel gepraejudiciëerd en het gezag doen verslappen. Hij
i vreesde cle richting des ministers uit de richting zijner
vrienden, die het cultuurstelsel allerelendigst noemen en
de koffietuinen aan particulieren willen verhuren. Aan
conciliatie viel niet te denken want het was een parti
1 pris om het cultuurstelsel te vernietigen en vol te houden
dat het in geen enkel opzicht nuttig heeft gewerkt. Hij
was tegen eene politiek van verandering, niet tegen eene
die hervorming en verbetering voor oogen houdt. De
liberale vlag toch uit Nederland naar Java overgebracht,
is daar een valsche vlag. Indien de tegenwoordige rich-
ting niet wordt gestuit, zouden de gevolgen, naar zijne
overtuiging, voor Nederland en koloniën bitter zijn.
De heer Boreel behandelde hetzelfde thema. Hij kan
niet meêwerken tot bestendiging van het tegenwoordig
bestuur, gevaarlijk voor Nederland en Indië, leidende tot
j ondermijning en sloping van het cultuurstelsel en het
j regeeringsgezag. Na de aftreding van den heer Uhlcn-
beck, had deze minister zoo spoedig mogelijk de cultuur-
1 wet behooren in te dienen, om een einde te maken aan de
1 onzekerheid omtrent het stelsel der regeering. De ricb-
1 ting des ministers was echter niet te miskennen wanneer
I men lette op zijne vrienden en op zijne verklaring, dat
het cultuurstelsel een noodzakelijk kwaad en het regee-
j ringsstelsel vicieus is. Daardoor wordt dat stelsel niet
alleen, maar het gansche regeeringsgezag ondermijnd.
I Alleen dan wanneer in de cultuurwet een ander stelsel
J zal zijn aangenomen, zou hij den minister steunen. Ten
I slotte vestigde hij cle aandacht op het adres van de
oud-residenten, die eene waarschuwende stem hadden
doen hooren over de bedenkelijke richting die thans op
1 koloniaal gebied bestond.
De heer Schimmelpenninck van der Oije sprak in
denzelfden geest en verklaarde niet gezind te zijn de
1 cultuurwet af te wachten. De lieer van Kheraen daaren-
tegen verklaarde die wet te zullen afwachten, maar
j hoopte op eene spoedige indiening, ten einde alsdan het
i stelsel te kunnen beoordcelen. Hij was bovendien huive-
rig om met den val van den minister het geheelekabinet
te doen vallen, hetgeen hij thans onraadzaam achtte
J omdat hij reactie vreesde. Hij nam niet aan dat de minis
ter willens en wetens moederland en koloniën zou te
I gronde richten en achtte de meeste beschuldigingen
onverdiend en ongegrond, want hij hechtte niet aan losse
in van ministers, die meestal als stormram tegen
ieder kabinet gebezigd worden, en aan verklaringen van
vrienden des ministers, want bij hem gold het spreek
woord: „raieux vanfc un sage ennemi, qu'un imprudent
ami." Hij verklaarde echter niet zonder ongerustheid
te zijn eu hoopte daarom door den minister gerustgesteld
te worden.
De heer van Nispen tot Pannerden beweerde, dat de
discussie moeilijk was zoolang de cultuurwet niet was
ingediend, en clat de grondslag van bet debat thans
alleen kou zijn de schrifturen van de regeering en de
vertegenwoordiging uitgegaan, en daaruit alleen de
richting des ministers kon worden opgemaakt. Hij trad
voorts in uitvoerige beschouwingen van de stelsels dei-
twee voorgangers van dezen minister, om te doen uitko
men, dat het stelsel van den tegenwoordigen hem in
geen enkel opzicht duidelijk was, want dat cle minister
een bepaald antwoord op daartoe strekkende vragen
telkens ontweek, en zich bepaalde tot algemeenheden
die iedere discussie onmogelijk maken. Ook hij wees op
liet oordeel des ministers over het cultuur-en het geheele
regeeringsstelsel en verklaarde daarom bezorgd te zijn,
omdat het regeeringsstelsel, door den minister vicieus
genoemd, steunde op het regeeringsregleraent. Ook
andere punten gaven stof tot ongerustheid: de benoe
mingen van ambtenaren, in liet bijzonder van de heeren
--es, van Hoevcll, eu Cornets de Groot, alle mannen
van eene richting, die het bestaande in Indië afkeuren;
het gebeurde op Sirabang, een bewijs van de verslapping
van liet gezag en van eene onvoorzichtige voorliefde
voor particuliere ondernemingen; de bandeloosheid der
drukpers en de niet-toepassing van bestaande verorde
ningen; de onzekerheid der bedoelingen van den minis
ter met betrekking tot het consignatiestolsel enz. Zijne
conclusie was, dat ook hij hervorming en verbetering
wilde, maar niet geheele verandering van het bestaande,
zooals de minister scheen te willen; ten minste wensehte
hij te weten tot hoever die hervorming zou gaan. Bij de
in te dienen wet op de cultures moest door den minister
gelet worden op de belangen van moederland en koloniën
en van den Javaan, niet om dezen laatste tot, een zelf
standig volk op te leiden.
Na de schorsing interpelleerde cle beer Hartsen den
minister van binnenlandsche zaken over de zaak der
doorgraving van Holland op zijn smalst, in verband met
cle door de regeering verleende machtiging tot liet uit
schrijven der eerste storting. Hij vroeg, of de aannemer
thans 10 pet. der tien millioen had gestort en welke
daarvoor de waarborgen waren, in verband met de bepa
ling, dat cle borg in Nederland moet wonen.
De minister antwoordde, dat er voor 15 millioen moet
ingeschreven zijn eu van die 15 millioen 10 pet. gestort,
doch met den aannemer heeft het gouvernement niets
te maken, evenmin als met de soliditeit der borgen, het
geen eveneens de zaak van den aannemer is, doch geene
beschikking over de gelden zou, 'buiten machtiging van
het gouvernement, plaats hebben.
Daarna is de beraadslaging overliet hoofdstuk „Kolo
niën" hervat. De heer Joost van Vollenhoven geloofde,
dat het debat eerst met grond zou kunnen gevoerd
worden na cle cultuurwet, waarin het stelsel der regeering
zou zijn geformuleerd en waarover clan eene bepaalde
beslissing genomen kan worden, en dat er geen enkele
reden was om den minister te wantrouwen, daar uit niets
bleek dat hij eene slopiugsrichting toegedaan was.
Eene verwerping der begrooting zou bovendien tot groote
nadeelen aanleiding geven: cle tegenwoordige toestand
in Indië zon verlengd worden; eene beslissing over het
groote vraagstuk zou verdaagd worden en er zou een
conflict ontstaan tusschen de vertegenwoordiging en de
regeer in g.
De heer van Beeck Vollenhoven zou eene afwachtende
houding bewaren, maar wensehte het tijdstip van de
indiening der cultuurwet te kennen. De heer Messchert
van Vollenhoven daarentegen verklaarde eene afkeu
rende stem te zullen uitbrengen. Hij zon wel cle cul
tuurwet afwachten, om een oordeel te vellen over het
stelsel van cultures, maar hij kon niet wachten, waar
het geldt het regeeringsbeleid in het algemeen en waar
dat wachten tot onberekenbare schade zou aanleiding
geven, omdat in dien tusschentijcl de eenheid van het
gezag wordt verlamd en het prestige te loor gaat. Zoo
lang toch geen nieuw stelsel door de wet is bekrachtigd,
moest het bestaande naar zijne meening roet kracht ge
handhaafd worden.
De heer Sassen schetste den ge voerden strijd op kolo
niaal gebied cn spoorde tot kalmte, beradenheid en wijs
beraad aan. Het was z. i. niet te ontkennen dat er over-
drijving heerschte, omdat iedere verandering van stelsel
tot verdeeldheid aanleiding moest geven. Overigens
drong hij ook aan op de cultuurwet, maar geloofde dat
ze geen apaisement zou veroorzaken.
De heer Huydecoper besprak in de eerste plaats de
kolonie Suriname, betoogde het belang om die kolonie,
zoowel moreel als materieel te ontwikkelen, en verlangde
daarom handhaving van den invloed der Moravische
broeders. Wat overigens het algemeen regeeringsbeleid
betrof, verklaarde hij de bezwaren van vele sprekers te
deelen, en wel zoo, dat hij de cultuurwet niet zou af
wachten, maar deze begrooting afstemmen.
De heer de Kempenaer behandelde de verplaatsing
van den resident Netscher van Pecalongan naar Rembang,
en betoogde dat de vertegenwoordiging over die ver
plaatsing een oordeel mag vellen en de regeering daar
voor verantwoordelijk blijft.
De heer Verschoor verklaarde eene afwachtende hou
ding te zullen aannemen.
De vergadering werd hierop verdaagd tot den vol
genden dag, te 11 uren.