I
M1DDELBERGSCHE COlJRAiV
BIJVOEGSEL
VAN DE
van Donderdag 12 Januari 1805.
Staten generaal.
EERSTE KAMER.
Zitting yan Zaturdag 7 Jauuari. Beraadslaging over
de staatsbegrooting voor 1865. (Binnenlaudsclic zaken.
Staatsspoorwegen.)
In eene uitgebreide rede heeft de minister (le verschil
lende sprekers die den vorigen dag het woord voerden
beantwoord. Hij verklaarde onder anderendat de zaak
der militaire inundatiesluis aan het Spoel aan een nieuw
onderzoek zou worden onderworpendat het niet incon
stitutioneel of illiberaal was eene wet op de quarantaine
te weigeren, wanneer zoodanige wet in strijd was met
de overtuiging der regeering; dat eene herziening der
armenwet in verschillende opzichten noodig was, maar
dat de tijd, waarop dit zou geschieden, thans nog niet
bepaald kon worden, daar nog meerdere onderwerpen
dringend voorziening eischten.
Wat de publieke werken aanging, was de minister
van oordeel, dat zooveel mogelijk alles aan particuliere
krachten moest overgelaten worden, eu eerst wanneer
deze te kort schoten de staat te hulp moest komen, en
dat de regeering het volk moest in staat stellen, om, bui
ten de regeering, werken van publiek nut te scheppen.
Wat betreft het plan tot afdamming der Zuiderzee, ver
klaarde de minister, dat de zaak op nieuw onderzocht
zou worden, maar vooralsnog aan bezwaren onderhevig
was, omdat de diepte bij Texel moest behouden blijven;
dat het voorgestelde plan om Ameland met het vaste
land te verbinden vooralsnog niet kon worden aan
genomen, maar aangehouden zou worden.
Ten opzichte der calamiteuse polders autwoordde de
minister, dat het reglement van 1811 niet was een stuk
afkomstig uit de Fransche overheersching, zooals de sta
ten van Zeeland beweeren, maar van deu heer Schorer, die
met de zaak bekend wasdat de calamiteuse polders niet
waren rijkswerken, maar op gelijke lijn gesteld moeten
worden met andere polders; immers, daar de polders zich
vrij verklaren kunnen, kan aan geen rijkswerk gedacht
worden; dat de taxatie is ingesteld om een juisten maat
staf te hebben voor detegenwoordige opbrengst, en dat
de zaak zeer goed geregeld kan worden, mits de staten
afwijken van buu stelsel, dat de staat subsidie moet ver-
leenen. Wat de Amsterdamsche kanaal-maatschappij
betrof, zeide de minister, dat de heer Messehert, burge
meester van Amsterdam, niet noodig bad te verklaren,
dat hij uitvoering der zaak verlangde; dat geen rijks
commissaris nog benoemd is, omdat de maatschappij
eerst dan geformeerd is, wanneer Th van het kapitaal
is gestort; en dat vóór dien tijd ook van een waarborg
kapitaal geen sprake kan zijn; dat de machtiging tot het
uitschrijven der eerste storting thans gevraagd, maar
nog niet verleend is, en niet verleend zal worden dan
onder de voorwaarden, bij de concessie aangewezen,
en dat de zaak tot vele teleurstelling had aanleiding
gegeven, hoofdzakelijk omdat daaromtrent valscke
geruchten werden verspreid en er eene persoonsquaestie
van gemaakt is. Ten opzichte van de benoeming van
een onderwijzer te Haarlemmerliede verklaarde de
minister, dat, zijns inziens, het gemeentebestuur gebon
den was, om de voordracht van den inspecteur te volgen
en hen te benoemen, die op het vergelijkend examen
het best hebben voldaan.
Verschillende sprekers repliceerden. De beer Messehert
van Vollenhoven kwam op de zaak der Amsterdamsche
kanaalmaatschappij terug, en vroeg nogmaals het voor
nemen der regeering, zoo de zaak mislukt; waarop de
ministerantwoordde, dat hij niets daarvan zeggen durfde,
maar dat hij de wet zou uitvoeren, totdat de middelen
ontbraken. Bij die gelegenheid verklaarde de minister
nog, dat de tijd wanneer de wet op den waterstaat
zou inkomen, nog niet opgegeven kon worden, maar dat
in dien tusscbentijd toch eene reorganisatie van het
corps van den waterstaat geëischt werd en eene split
sing noodig was. De minister ontkende, dat de bezwaren,
die tegen dergelijke splitsing waren aangevoerd, zich
zouden voordoen.
De heer van der Lec de Clercq verduidelijkte nog
nader het gevoelen, dat de calamiteuse polders rijkswer
ken waren en dat het onderhoud eene rijksverplicbtiug
was; hij verzocht dat de minister zijn veelverino-
genden invloed zou aanwenden om de zaak te regelen.
Ook de heer Fransen van de Putte verdedigde nog nader
zijne meening: dat het hier eene rijks zaak gold. De
heer Hartsen toonde nog aan, dat zoo een rijks commis
saris bij de kanaalmaatschappij benoemd ware geweest,
de regeering met vele zaken zou zijn bekend geworden,
die baar thans onbekend schijnen gebleven te zijn.
Ten slotte werd het hoofdstuk Binnenlandsehe zaken
aangenomen met 29 tegen 4 stemmen, van de heeren
Messehert van Vollenhoven, Sckiminelpenninck van der
Oije, Taets van Amerongen en van der Heim.
Daarna is beraadslaagd over de wet, houdende vast
stelling der begrooting van uitgaven voor de staats
spoorwegen, dienst 1865. Enkele punten werden daarbij
ter sprake gebracht, alshet belang van de scheepvaart
op de Schelde, in verband met den aanleg van de staats
spoorwegen; de versterking der dijken in verband met
de brug te Kuilenburg; het weglaten van overtollige
werken op sommige lijnen, de noodzakelijkheid tot ver
legging van sommige dijken, en de verbinding van de
residentie aan het Envopecsch spoorwegnet, de aanslui
ting aan de Iianuoversche Westbaan, enz.
Zitting van Maandag 9 Januari. Beraadslaging over
de staatsbegrooting voor 1865. (Staatsspoorwegen.
Marine.)
Nadat de heer Boreel inlichting had gevraagd over de
aangevraagde concessie voor een lijn van Haarlem naar
Uitgeest, heeft de minister van binnenlandsehe zaken
de verschillende sprekers beantwoord, en is ten slotte
het wetsontwerp aangenomen met 29 tegen 2 stemmen,
de heeren Taets van Amerongen en van Pallandt.
De minister verklaarde onder anderen: dat het ver
leggen der dijken in onmiddellijk verband staat met den
bouw van de brug te Kuilenburg; dat die overbrugging
eene verzwaring der dijken niet noodig maakt; dat de
afdamming van de Oostev-Schelde niet alleen geen kwaad
zal doen, maar dat de Wester-Schelde er door zal win
nen, zich daarvoor beroepende op het tractaat van 1839
en op een in 1861 uitgegeven werk van een Belgisch
hoofdingenieur, die speciaal met de zaak belast was
dat de werken aan het kanaal van Zuid-Beveland met
kracht worden voortgezet en dat spoedig een voorstel
met betrekkiug tot het Sloe kan worden te gemoet gezien;
dat Hannover zich thans definitief bereid had verklaard
over de aansluiting te onderhandelen en dat spoedig
voorstellen daartoe kunnen worden ingewacht; dat de
vertraging met den voortgang van de lijn Leeuwarden-
Groningen hoofdzakelijk te zoeken is in de uitgebreid
heid der werken; dat de zaak omtrent de concessie voor
den aanleg van een tak van Haarlem naar Uitgeest be
spoedigd zal worden; dat de lijn Arnhem-Zutphen op
1 Februari zal kunnen geopend worden; de lijn Zutpben
naar Deventer in Augustus; vau Zutpben naar Hengelo
in October; en dat wat de aansluiting van de residentie
aan het Europeesch spoorwegnet betreft, thans nog
slechts twee aanvragen om concessie aanhangig waren,
van de Rijnspoorweg-maatschappij en van de heeren
Swaan en van Heyningen, daar de heeren Schretlen en
Maywils hunne aanvraag hadden ingetrokken.
Ten slotte deelde de minister mede dat, wat de Am
sterdamsche kanaalmaatschappij aangaat, thans door de
regeering machtiging was verleend tot het uitschrijven
der eerste storting.
De heer Fransen van de Putte betuigde nog dank voor
de krachtige voortzetting van de werken aan het kanaal
van Zuid-Beveland, cn voor de verklaring van den minis
ter, dat spoedig een voorstel met betrekking tot bet Sloe
kan worden verwacht, waardoor aan de Zeeuwsche lijn
met kracht zal kunnen worden voortgewerkt en Zeeland
zoodoende geraken uit den toestand van isolement,
waarin dit gewest tot dusver verkeert.
Vervolgens is beraadslaagd over hoofdstuk VI (Depar
tement van marine).
De lieer Schimmelpenninck wees op de te groote uit
breiding, aan den bouw van een soort schepen gegeven,
die niet direct konden strekken tot verdediging van
eigen bodem of van de koloniën.
De heer Fransen van de Putte vroeg of het rapport
der commissie voor de kustverdediging geopenbaard zal
worden en bad een overzicht verlangd van bet door den
minister gekozen stelsel voor den bouw van schepen.
De heer van Swinderen verdedigde den minister tegen
het verwijt van stelselloosheid en beweerde, dat de mi
nister niet afgeweken was van het doel, dat volgens liera,
de marine moet bereiken.
De heer de Kempenaer drong aan op verlichting van
de haven van Harlingen.
Nadat de minister de verschillende sprekers had
beantwoord, is bet hoofdstuk marine met algemeene
stemmen goedgekeurd. De minister van marine ver
klaarde onder anderen, dat ook hij wettelijke regeling
der quarantaine verlaDgde en dat liij het betreurde, dat
de minister van binnenlandsehe zaken daarin van ge
voelen verschilde.
De heer Cremers vroeg of de zaak niet te regelen zou
zijn buiten den minister van binnenlandsehe zaken. De
heer van Swinderen gaf in overweging, de quarantaine
niet bij de wet, maar bij policieinaatregel te regelen. De
minister van marine zou deze bedenkingen aan zijn
ambtgenoot mededeelen.
De vergadering is hierop verdaagd tot des avonds
te 7| uren.
demeenüeraad van Vlfsslngen.
Zitting van 9 Januari. Aanbesteding straatwerk; bevor
dering en benoeming commiezen; ontwerp-verordening
brandwezenbenoeming stembureau; idem leden ver
schillende commission; verkoop onbruikbare goederen;
voorstel zenden commissie dagelijkscb bestuur naar 'sHage;
mededeel in genvoorstel vaststelling traclement directeur
gasfabriek.
Voorzitter de heer Callenfels, Afwezig de heeren
de Kruijff en Thierens.
Nadat de notulen der vorige zitting zijn gearresteerd
is aan de orde de behandeling van het bestek eu de
voorwaarden tot het verleggen en vernieuwen der stra
ten. De heer van der Hij den stelt voor het straatwerk
niet openbaar maar onder de band aan te besteden en
wel aan den straatmaker, die tot dusver met het werk is
belast geweest, voor gelijk bedrag als daarvoor tot dusver
werd betaald. Bij de gedachtenwisseling over dit voor
stel werd o. a. door den heer Ruijsch opgemerkt dat
hij niet tegen dit voorstel is, maar dat toch in herin
nering moet worden gebracht, hoevele onaangename
zittingen door den raad zijn gehouden ter bespreking
van het stelsel van aanbesteding. Men heeft besloten
alles publiek aau te besteden, en daar men niet met de
besluiten van den raad mag spelen, wil hij zich zoo veel
mogelijk aan dat besluit houden. De beer van der
Hijden antwoordt hierop, dat de heer Ruijsch schijnt te
vergeten dat onlangs ook de vernieuwing van een riool
onderhandsch is aanbesteed. Volgens de opmerking
van den voorzitter bad die onderhandsche aanbesteding
alleen plaats omdat die werkzaamheden onder den grond
moesten plaats hebben, hetgeen voor eene pubieke aan-
bestediug moeilijkheden oplevert. De beer Winkel
man zegt dat hij wel eenigszins er voor gestemd is om
het straatwerk voortdurend door den thans gebezigden
straatmaker te laten verrichten, daar er bij publieke aan
besteding van straatwerk steeds weinig concurrentie is.
Volgens ingewonnen inforinatiën is die weinige concur
rentie het gevolg van de onmogelijkheid oin goedkooper
te kunnen aannemen dan nu het straatwerk wordt ver
richt.
Vervolgens is het voorstel van den heer van der Hijden
in omvraag gebracht en met algemeene stemmen
aangenomen.
Geschiedt voorlezing van eene missive van den con
troleur der plaatselijke belastingen, waarin wordt voor
gedragen om den commies Be klasse B. Z. Reus te
bevorderen tot de 2de klasse, en tot commies 3e klasse
te benoemen Leendert Zinnekeveld,gepasporteerd onder
officier der marine. Ten slotte wordt daarin medegedeeld
dat de vroeger aanbevolen zeilmaker J. H. Vergragt
ditmaal verlangt niet in aanmerking te komen, doch
zich aanbeveelt voor het vervolg, 't zij bij uitbreiding
van het personeel der commiezen, 't zij bij eene nieuwe
vacature.
Het eerste voorstel van den controleur is met alge
meene stemmen goedgekeurd.
Nadat nogmaals voorlezing is gedaan van de vroeger
medegedeelde lijst van sollicitanten, vraagt de heer
Hector of bet niet wenschelijk zou zijn den nieuwen
commies slechts tijdelijk te benoemen. Hierop antwoordt
de voorzitter dat die betrekking altijd slechts tijdelijk
is, daar de commiezen steeds kunnen worden ontslagen.
Er bestaat evenwel geen bezwaar om bij de acte van
aanstelling van het tijdelijke der benoeming melding te
maken.
Tot de benoeming overgaande, waarbij de heeren Hec
tor en Pot met den voorzitter het stembureau uitmaken,
is L. Zinnekeveld met algemeene stemmen benoemd,
ouder bepaling dat zijne betrekking wordt gerekend te
zijn ingegaan met 1 dezer.
De voorzitter legt over eene ontwerp-verordening op
bet brandwezen, welke bij de leden zal worden rondge
zonden.
Alvorens wordt overgegaan tot de benoeming van een
stembureau voor de op 17 dezer te houden verkiezing
van een lid voor de tweede kamer der staten generaal,
ter vervulling der vacature ontstaan door het overlijden
van mr. S. baron van Heemstra, vraagt de heer Ruijsch,
welke weg bij de benoeming derlecleii van een stembureau