MIDDELBURGSCHE
COURANT.
N°- 7.
Donderdag
1865.
12 Januari.
wÊÈBÊÈÈÊÊ
Bij deze courant behoort een bijvoegsel,
(bevattende
1. do verslagen van het verhandelde in de zittingen
der eerste kamer van Zaturdag 7 en Maandag 9 dezer;
2. het verslag van het verhandelde in de zitting van
'den gemeenteraad van Vlissingen van Maandag 9 dezer.
Editie van Woensdag avond 8 ure.
Mü<l<leit>!ir£ 11 Januari.
VERKIEZING
VAN EEN
LID VOOR DE TWEEDE KAMER OER STATEN GENERAAL
IN IIET HOOFDKIESDISTRICT MIDDELBURG
op 17 Januari 1865.
IV.
We meenen in onzen kandidaat te hebben gevonden
en practised man.
In bespiegelingen omtrent een idealen toestand ver-
iept de heer Fokker zich nimmer. Afgetrokken theo-
iën behooren niet tot het onderwerp zijner redeneringen,
ziichtkasteelen liggen buiten het terrein waarop hij
rbcidt. Niet naar hetgeen alleen wenschelljk, maar naar
etgeen tevens mogelijk is, zien wij zijn streven gericht.
Dat de landbouw van wat nog zijne ontwikkeling be-
;minert worde bevrijd; dat de nijverheid haar levensbe
ginsel, vrije beweging, erkend zie; dat vrijheid van
rbeid worde gehuldigd; dat de rechten der min gegoede
lassen geen krenking ondergaan; dat de wet in hare
are beteelcenis worde opgevat en toegepast. Zietdaar
Aan gen waar zich de redevoeringen van den heer
pkker veelal rondom groepeeren.
Koestert hij alzoopractischeofonpractische wenschen
ilieve! neem nog eens ons nomraer van Zondag in
inden, en zie dan wat de heer Fokker toen bet adres
in antwoord, de qtiaestie der tienden, de scheepvaart-
etten, de ontvreemdbaar-verklaring der militaire pen-
enen, de toelating en uitzetting van vreemdelingen
n de orde waren, zooal gesproken heeft, en zegt het
is zoo ge daarin niet even zoo vele bewijzen vindt
lor hetgeen we zoo even aanvoerden. Het zal u bij de
zing daarvan dan bovendien nog duidelijk worden dat
v. Fokker juist de man was om tot de oprichting der
ïlpbank alhier mede te werken; ge bevreemdt er u dan
enmin over dat hij ook gedurende eenigen tijd als
esident van de Zeeuwsche maatschappij van landbouw
toe bijdroeg die instelling te doen bloeien; velen
ver herinneren zich dan mogelijk evenzeer nog met
nocgen dat de lezingen, die in vorige jaren door
r. Fokker in de vergaderingen van het Middelburgsch
itsdeparteraent werden gehouden, geen anderen geest
emden en dat de redevoering bij do opening dernijver-
idstentoonstelling in 1858 uitgesproken, met zijnprac-
ichen zin mede in volkomen overeenstemming was.
,Een mail van vrijzinnige maar gematigde beginselen noemen
j verder den heer Fokker.
En hebben wij ook daartoe geen recht? Maar waar
lat dat met ronde woorden te lezen? zal ons wellicht
i wedervraag worden toegeworpen. Ons antwoord
bben we gereed. Naar onze meening getuigt het juist
or de vrijzinnigheid zijner beginselen dat hij zich
rnmer daarop opzettelijk beroept. Het vermeerdert de
ite van vertrouwen dat wij in hein stellen, dat hij niet
n de daken verkondigt wat, helaas! in den mond van
o velen een ijdele leus is geworden. Maar in plaats
n op holle klanken kunnen wij op daden wijzen die,
per dan woorden zouden vermogen, onze meening
ven.
Df blijkt van die vrijzinnige beginselen niet uit de
mming over bijna elk wetsontwerp aan welker onder-
;k de heer Fokker deelnam Of is het geen afspiege-
van den geest die hem bezielt dat hij, zonder van
en liberaliteit te gewagen, zich voorde afschaffing van
kunstmatige bescherming onzer scheepvaart in de
bres stelt en bij die gelegenheid getuigt hetgeen we reeds
vroeger aanhaalden maar ter herinnering hier nog eens
afschrijven
„Ik geloof dat Nederland een gelukkig tijdperk te
gemoet gaat
„Te gelijk met de hervorming onzer staatsinstellingen,
waarbij de staatsburgerlijke rechten der natie op eene
voor velen bevredigende en gewenschte wijze worden
geregeld, en die strekken moeten om aan de ingezetenen
niet langer te onthouden die mate van invloed op den
gang van het staatsbestuur welke hun rechtmatig schijnt
toe te komen en tot welker uitoefening zij rijp schijnen,
zal een stap worden gedaan op het veld van regeling
harer stoffelijke belangen op eene wijze die mij voorkomt
de eenige goede, de eenige ware te zijn. Vrijheid toch,
zoo wij die te recht in het staatkundige op prijs stellen
en hoogachten, niet minder waardeeren wij haar als mid
del tot bevordering van onze stoffelijke welvaart, door
uit den weg ruiming van de beletselen, die de ontwikke
ling der volkskrachten in den weg staan."
Ook de liberale Kiesvereeuiging te Arnhem was van
de vrijzinnigheid des heeren Fokker's gevoelens over
tuigd, toen zij hem in Mei 1853, na de ontbinding dei-
kamer, op hare kandidaatlij st plaatste.
Maar is hij liberaal, hij is tevens gematigd. Naast, zoo
niet boven vrij heid stelt hij steeds orde en gehoorzaamheid
aan de wet; naast vooruitgang trapsgewijze ontwikke
ling.
Hij dringt aan op ontheffing van den tiendplichtige;
ja, maar zonder benadeeling van den tiendheffer.
Hij verlangt vrijheiden veiligheid voor individuën;
ja, maarniet minder onschendbaarheid der rechten
van de maatschappij. -
Hij is een voorstander van de invoering van het uni
form-port voor brieven; ja, maar.... wil slechts
trapsgewijze daartoe overgaan.
Hij begeert opheffing van de bescherming door de
scheepvaart genoten; ja, maar niet in eens.
Is dit een streven hetwelk doet denken aan het woest
voortsnellen van den orkaan, die alles wat zijn vaart be
lemmert medesleept of omverwerpt Of brengt het ons
het beeld van den noesten landman voor den geest, die
vertrouwend afwacht dat het zaad hetwelk bij uitstrooit
zich tot kiemen zal zetten? Wij laten het antwoord aan
den lezer over.
De heer Fokker, zeiden wij, is een man van vaste over
tuiging en consequente handelwijze.
We kunnen dit zonder eenige vrees voor tegenspraak
aannemen, daar geen enkele daad, geen enkel woord van
een zoozeer voor beoordeeling vatbaren levensloop ons,
waar het beginselen geldt, op tegenstrijdigheden wijst.
Wij althans zochten naar bewijzen van beginselloosheid
of wankelmoedigheid te vergeefs.
Ligt niet hierin genoegzame waarborg voor de toe
komst? Maar er is meer; en we werden dezer dagen
daaraan te recht herinnerd in een geschrift, tot welker
verspreiding wij medewerkten de heer Fokker was
liberaal vóór de invoering der tegenwoordige grondwet.
Van hem ging in mei 18-18 een adres uit aan den koning,
door een aantal ingezetenen der gemeente mede onder
teekend, waarin de overtuiging wordt uitgedrukt: „dat
eene in hare grondslagen aanmerkelijk verbeterde staats
regeling, mits gepaard met eene eenvoudige en zuinige
huishouding, als waarop de verklaring des tijdelijken
ministers van justitie uitzicht geeft, met vermeerderde
vrijheid van onbelemmerden handel en bedrijf,met
inkorting van sommige belastingen en overbrenging
daarvan op hen die in staat zijn ze te dragen, het vader
land niet alleen zal redden van den ondergang waarmede
een streng volgehouden tegenovergesteld regeering-
stelsel het bedreigdemaar ook dat de daardoor alleen
mogelijke vrije ontwikkeling van alle zedelijke en stoffe
lijke volkskrachten, Nederland zal in staat stellen den
rang onder de beschaafde natiën te hernemen, dien het
zich in vroegere dageu zoo roemvol heeft weten te ver
werven, doch waarvan het door meer dan eene oorzaak,
reeds lang helaasscheen afgedwaald." En als wij hem
nu ook na de invoering dier grondwet, toen door hem
verlangd, steeds gereed vinden de nauwgezette en milde
toepassing er van te bevorderen, hebben wij dan ook in
dit opzicht geen reden tot tevredenheid?
Niemant zal, naar we vertrouwen, nu nog beweeren
dat Liet noodig is in een wijdloopig onderzoek te treden
naar de juistheid onzer stelling, dat de heer Fokker is
een man van grondige kennis. We zouden anders in bijzon
derheden kunnen wijzen op eenige zijner geschriften,
waarvan we de titels in een vorig nommer opsomden.
We zouden anders gereed zijn menig citaat over te leg
gen uit gunstig bekende tijdschriften, als de Bijdragen
tot de kennis van bet staats-, provinciaal- en gemeente
bestuur in Nederland, Themis, de Economist en derge
lijke, waarin hij velerlei doorwrochte bijdragen over
administratieve, rechtsgeleerde en staathuishoudkundige
onderwerpen leverde. Wij zouden tevens herinneren aan
de waardeering zijner bekwaamheden als statisticus, ook
door de regeering, die hem in 1858 benoemde tot lid dei-
rijkscommissie voor statistiek. Maar dat alles achten wij
overbodig, lezer, daar ge zelf reeds sinds lang de reke
ning hebt opgemaakt, en het zeker niet gemis aan
vertrouwen op zijne bekwaamheid zijn zal, zoo deze of
gene kiezer op den 17 dezer nog aarzelt om ten gunste
van onzen kandidaat uitspraak te doen. Want ge hebt
gezien o. a. bij de behandeling van de Pharmacopoea, dat
waar kennis over een speciaal punt bij hem faalt, hij dat
zelf gevoelt en hij zich niet vermeet te spreken als gold
het een onderwerp zijner bijzondere studie, maar veeleer
zich te beroepen en te schikken naar het oordeel van
deskundigen. Maar mocht ge soms meenen dat de heer
Fokker wel eens wat veel op èene zijde van ons maat
schappelijk bestaan het oog gevestigd houdt, dat hij
misschien wat te sterke voorliefde voor de" stellingen der
staathuishoudkunde of voor wetsbepalingen aan den dag
legt, dan zult ge hem daar toch niet een zoo gewichtige
grief van maken, dat ge hem daarom de geschiktheid
ontzeggen zult voor volksvertegenwoordiger, wiens taak
het is, met volkomen bekendheid van de huishouding
van den staat, de wetten te beoordeelen welke in die
huishouding voegen zullen.
Nog een enkel woord, en wel over den laatstgenoemden
grond onzer aanbeveling, die daarom echter niet de
geringste is.
De heer Fokker, zeiden we, is geen redenaarGij
begrijpt, geachte lezers, wat we hiermede bedoeleD. Wie
uwer toch de beraadslaging van de laatste maanden
gevolgd heeft, zij bet ook van verre, heeft zich niet ver
wonderd dat b. v. een spreker zich vermeidt met het
citeeren van Baco van Yerulam wanneer de vaststelling
der staatsbegrooting aan de orde is, of berijmde overzet
tingen van Plutarchtis opzegt als er van de benoeming
van ambtenaren sprake is, of langwijlige pamfletten over
liberaliteit improviseert zoo lang er nog slechts een
enkel lid gevonden wordt om naar hem te luisteren.
Bij wie uwer ksvam dan niet het vermoeden op dat
deze of gene zich van het woord meester maakte hoofd
zakelijk om de gaven zijner welsprekendheid of vonken
van zijn vernuft te doen schitteren, zonder dat over het
onderwérp in quaestie daardoor eenig licht werd ver
spreid.Neen onder die sprekers, die vragende den blik
door de vergaderzaal laten weiden alsof zij op de aange
zichten der leden lezen willen of zij verveling dan wel
belangstelling wekken, om daarnaar hun oratie te bekor
ten of te rekken,tot die sprekers, „redenaars" bij uitne
mendheid, behoort de heer Fokker zeker niet. Niet onder
dezulken van wie men zegt„dat is mooi, dat is zeer mooi,
maar ik zal dat later wel eens in het bijblad lezenkan
men hem rangschikken. Naar hem is men genoodzaakt
te luisteren omdat hij zich niet in bespiegelingen begeeft
maar zaken behandelt. Met oratorische wendingen, met
verrassende beeldspraak houdt hij zich niet op. Wat hij
op het hart heeft zegt bij, maar hij zegt het duidelijk en
beknopt. Van hem zal de schipper uit den Spectator niet
getuigen, wat bij van het jeugdig aristocraatje zeide:
dat „de Jongeheer om een praatje verlegen is" en even
min loopen wij gevaar dat hij even als een afgevaardigde
van Noord-Holland in een onderzoek zal treden of hij
I aardig of niet aardig is. Neen, veeleer zou men ook den