ment, in strijd met sommiger beweren, cle kantonrechter wel degelijk zal kunnen uitzetten, daar deze, ook bij niet-verschijning van den vreemdeling, een met redenen omkleed vonnis zal vellen, waarbij deze wordt uitgezet, terwijl het bevel door het geheele land executoir zal zijn. Verder wijst rar. Fokker op het schadelijke van gedurige invoeging van dezelfde onderwerpen in onderscheidene wetten en werkt daardoor mede tot het doen afstemmen van een amendement, waardoor dat bezwaar zich ook hier zou hebben voorgedaan. In de zitting van 17 Juli, naar aanleiding van een interpellatie van den heer Dommer van Poldersveldt, strekkende om van de regeering te vernemen of de kamer eerlang een ontwerp van wet tot regeling van den afkoop en de aflossing der tienden verwachten kan, dringt rar. Fokker er krachtig op aan dat hierin voor ziening kome, opdat de landbouw ontheven worde van een drukkenden last, op eene wijze die voor den tiend- plichtige tot voordeel en voor den tieudhefter niet tot nadeel zal verstrekken: opdat Nederland ten dien op zichte niet langer achtersta, niet alleen bij Engeland, Oostenrijk en Pruisen, maar ook bij Spanje en Portugal, waar een wetgevende regeling op dat stuk bestaat. Nu het echter uit het antwoord van den minister van binnenland- sche zaken gebleken is dat men zoodanige wet vooreerst niet verwachten kan, komt het hem onnoodig voor dat de kamer volgens het voorstel van den heer Thorbecke een commissie benoeme om te dien aanzien een adres tot den koning te richten, daar hij het nu aan de kamer wil overlaten in deze zaak het initiatief te nemen. Bij de opening der nieuwe zitting, 21 September 1849, doet zich allereerst de quaestie voor of de kamer bepa len kan dat de werkzaamheden, welke in eene vorige zitting niet behandeld zijn geworden, in de tegenwoor dige zullen overgebracht worden. De heer Fokker acht dit aannemelijk, daar de kamer dezelfde is gebleven. Indien zij door ontbinding geheel of door aftreding voor de helft vernieuwd ware geworden zou het een ander geval zijn. Hij doet het gewicht uitkomen dat de kamer geen besluit neme dan na de zaak van alle kan ten onderzocht en ernstig overwogen te hebben. Dit laatste geeft aanleiding aan den heer Thorbecke, die echter het eerste gevoelen niet deelt, tot het doen Yan een voorstel om de beslissing uit te stellen, hetwelk met 40 tegen 7 stemmen wordt aangenomen. In de zitting van 14 November doet de heer Fokker het voorstel om dit punt thans te beslissen. Hij ontwikkelt daarbij na der de redenen waarom hij, in strijd met het gevoelen der regeering, nu door den minister kenbaar gemaakt, bij zijne meening persisteert, doch dringt er in elk geval op aan om deze staatsrechterlijke vraag te beslissen. Daar de gronden, door den heer van Zuylen van Nj'evelt aangevoerd, om de zaak door een bepaling in het regle ment van orde te regelen en daarmede te wachten tot dat ook voor de regeling van het recht van enquête daarvan een aanvulling zal vereischt worden, door den heer Fokker gedeeld worden, trekt deze zijne motie in. Bij de algemeene beraadslaging over de staatsbegroo- ting voor 1850 voert de heer Fokker slechts kort het woord, maar wij vernemen daarvan de reden. "lïr is, zegt hij, zoo ik mij wel herinner, sedert Eehruari van dit jaar gceue openbare vergadering van deze kamer geweest, waarin niet door een der leden op bezuiniging is aangedrongen. Hieruit maak ik op dat deze kamer bezuinigen wildat bijna ieder lid dezer kamer bezuiniging als hoogst noodzakelijk acht. Omtrent de betee- kenis van dat woord zelf bestaat tusschen de verschillende leden van deze kamer groot verschil van gevoelenmaar ik zal mij te dien aanzien in geene bijzonderheden verdiepen, en ook niet in eene ont wikkeling van mijne eigen denkbeelden daaromtrent tredenik meen alleen te moeten opmerken, dat, naar ik vrees, de vergadering aan haar beginsel ontrouw zal worden indien zij goedvindt bare discus- siën over de staatsbegrootingvoor 1850 op deze wijze voort te zetten. Besparing van tijd is in mijn oog hesparing van geld. "Wij zijn nu reeds vier dagen bezig met onze algemeene beschouwingen over de begrooting mede te deeleneen vijf en twintigtal sprekers hebben reeds het woord gevoerd, er zijn dus nog een veertigtal leden over die hun gevoelen niet in het openbaar hebben medegedeeld, en nu vraag ik u, mijne heeren, wanneer die veertig leden van him regt gebruik maakten en in algemeene beschouwingenderstaatsbegroolingtraden, zouden wij dan aan bet einde der volgende week wel aan het einde der behandeling dezer wetsontwerpen zijn? Ik betwijfel dit zeer, en te meer wanneer ik bedenk dat er niet alleen nog veertig leden zijn, die liet woord kunnen voeren, maar dat zij, even als verschil lende van de vijf en t wintig overige leden die reeds gesproken heb ben, dit twee ja drie malen kunnen doen. Ik meen dat er thans alle redenen bestaan om deze algemeene beraadslagingen te eindigen, en heb dus de eer voor te stellen om deze te sluiten, nadat aan de heeren ministers de gelegenheid zal gegeven zijn het woord te voeren." Geheel in overeenstemming hiermede is hetgeen de heer Fokker later naar aanleiding van een aangenomen amendement en bij de behandeling van een ander in het midden brengt. We lezen daaromtrent in het Bijblad: "Spreker meent, dat het bij het vorig amendement misschieu eenigzins bevreemd zal hebben, dat alleen hij zich daartegen ver klaarde. Hij verwachtte niet dat hij alleen zou staan. Hij zal thans de reden opgeven, waarom hij tegen dat amendement stemde; eene reden die hem ook aan het nu voorgedragene zijne stem zal doen weigeren. Het is, omdat de kamer zich, naar hij meent, op een ver keerden weg begeeft. Indien men de begrooting wil veranderen door amendementen, indien ieder vau hetgeen bij ten aauzien van dezen of genen post wcnschen zou een amendement maakt, waar zal dan, bij zoovele artikelen die nog behandeld moeten worden, het einde zijn De spreker wenschte ook, dat men zich meer hield aan hetgeen bij het reglement van orde omtrent het voordragen van amendemen ten bepaald is, dat men ze namelijk vooraf ter griffie deponeerde. Er was voor den voorsteller van dit amendement geen bezwaar om zulks te doen, te minder omdat deze, als lid der huishoudelijke commissie, zeker reeds laug op een voorstel als het tegenwoordige bedacht was Indien telkens rauwelijks amendementen ingebracht worden, dan zullen er, vreest de spreker, wellicht aangenomen wordeu die schade lijk zijn. Hij heeft zich in het algemeen voorgenomen om, zoolang het reglement van orde niet herzien is, tegen elk zelfstandig amen dement te stemmen, dat niet het gevolg is van een ander reeds aangenomen amendement. Er is nog eene reden, die den spreker noopt zijne stem te weigeren. De kamer heeft bij het verslag omtrent de hegrootingswetten het beginsel aangenomen, dat zij zich tegen over de regeering in eene exspectativc houding zou plaatsen, dat zij in niets het initiatief zou nemen en aan de vcgeering den tijd zon laten om zich over de inrichting onzer staatshuishouding te beraden. De resultaten van dat beraad hoopt de kamer spoedig te ontdekken, en die zullen dan alle opgenomen worden in de begrooting, die men in September 1850 te wachten heeft. Eerst dan zal het de tijd zijn, dat ieder zijne denkbeelden, voor zoover die nog niet verwezenlijkt mochten zijn, trachte te doen gelihjn. Zoo nu ieder zijne wenscbeu bevredigd wil zien, dan zullen er misschien een duizendtal amen dementen voorgedragen worden, on de kamer zal met het einde van dit jaar hare discussie nog niet geëindigd hebben." Bij het wetsontwerp tot vaststelling van het briefport en de regeling van de aangelegenheden der brieven- posterij, stelt mr. Fokker als amendement de bijvoeging voor, dat de wet vóór 31 December 1854 zal worden her zien. Hij zegt bij die gelegenheid vertrouwen te stellen inden minister vanfiuanciën, waarin hij versterkt wordt door een maatregel, door den minister op verzoek van de kamer van koophandel te Middelburg genomen, waar door een tijdelijk geschorste postroute naar Engeland weder hersteld is. Zijn vertrouwen is echter niet onbe paald. Hij is een voorstander van het uniformport in beginsel, maar oordeelt tevens dat men er nu (1850) nog niet toe kan overgaan. Met den minister van finan ciën is hij het eens dat een tijdruimte van 4 jaren vol doende zal zijn om het postwezen te hervormen; daarom wil hij de verplichting tot herziening in de wet doen opnemen. In de zitting van 16 Maart vroeg de heer Hasselt ver lof om den minister van marine te mogen interpelleeren over het voornemen der regeering om het koninklijk instituut van marine, uithoofde van ongezondheid van Medemblik naar elders te verplaatsen. De heer Fokker verklaart zich tegen het verleenen van dit ver lof, omdat het daartoe te neqien besluit niet tot de be voegdheid der wetgevende maar tot die der uitvoerende macht behoort, die zeker deskundigen zal hebben ge raadpleegd. Bij het wetsontwerp omtrent het toezicht en de zorg over de zaken van de Munt behandelt mr. Fokker menige recht3quaestie, hoofdzakelijk ter ontwikkeling van zijn bezwaar omtent.de vraag of aan het munt- collegie, als een op openbaar gezag ingesteld lichaam, de beslissing van zeker materiëele feiten betrekkelijk de munt en gouden en zilveren werken bij uitsluiting zal worden opgedragen. Hij erkent wel, dat men, zoo doende, zou afwijken van de gewone regelen die in het wetboek van burgerlijke rechtsvordering voorkomen, en dat men in deze en vele andere zaken den rechter vrij moet laten altijd deskun digen aan te nemen, waarin hij vertrouwen stelt, maar hij ziet bij strafzaken er geen gevaar in, om aan een lichaam, dat op openbaar gezag aangesteld en met het opmaken van rapporten als deskundigen belast is, ook over te laten de uitspraak over zekere materiëele feiten te doen. Hij zou het verkeerd achten, wanneer aan die beslissing van het munt-collegie zoodanige kracht moest worden toegekend, dat de rechtbank zich daaraan gebonden achten moest, dat van die beslissing in het vonnis dat gewezen is, niet mocht worden afgeweken, want in dat geval zou dat vonnis door afzetbare ambte naren geveld zijn. Nu echter de berichten slechts zullen gelden als berichten van deskundigen, waarop art. 236 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering toegepast is, vreest hij dat het in crimineele zaken onmogelijk zijn zal iemand te veroordcelen. Hij zou daarom wenschen dat de regeering had voor gedragen dat in crimineele zaken zoodanige uitspraken van het munt-collegie zouden gelden als berichten van deskundigen, en in strafzaken als schriftelijke beschei den, en dat wel omdat de rechter anders in de onmoge lijkheid zal zijn om valsche munters te condemneeren. Hij stelt in dien geest een amendement voor, dat echter later wordt ingetrokken. De heer Fokker werkte ook mede om bij de wet tot regeling van het kiesrecht het beginsel van geheime stemming ongeschonden te bewaren (zitting van 13 Juni). Wij vinden hem ook onder de ij veraars voor het tot stand komen van de wet tot regeling der belangen van de Nederlandsche scheepvaart. Bij de behandeling van een der onderdeelen van het ontwerp zeide hij o. a. het volgende. "Ik geloof dat Nederland een gelukkig tijdperk te gemoct gaat. "Te gelijk met de hervorming onzer staatsinstellingen, waarbij de staatsburgerlijke rechten der natie op eene voor velen bevredigende en gewenschte wijze worden geregeld, en die strekken moeten om aan de ingezetenen niet langer te ontbonden die mate van invloed op den gang van bet staatsbestunr welke hun rechtmatig schijnt toe te komen en tot welker uitoefening zij rijp scbijneu, zal een stap wor den gedaan op het veld vau regeling barer stoffelijke belangen op eene wijze die mij voorkomt de eenige goede, de ecnige ware te zijn. «Vrijheid toch, zoo wij die te recht in het staatkundige op prijs stellen en hoogachten, niet minder waardeereu wij haar als middel tot bevordering van onze stoffelijke welvaart, door uit den weg rui ming van dc beletselen, die de ontwikkeling der volkskrachten in den weg staanEener natie die, zoo als de Nederlandsche, sedert eeuweu, tot op hare vereeniging met België, den roem van groote vrijzin nigheid en van wijze handelsstaatkunde bezat, past het, bij de zucht die Europa steeds meer en meer naar grootcrc vrijheid van den arbeid bezielt, niet achterlijk te blijven daar waar het aankomt op j de toepassing van beginselen die niet steunen op loutere bespiege ling en ijdele theorie, maar die liet resultaat zijn van dc aandachtige beschouwing der feiten die zich in de maatschappij voordoeu en van de wetten waardoor deze, blijkens de ondervinding van eeuwen, worden beheerscht. «Deze regeering, mijne heeren, stelt ons voor op dien weg eenen allergewichtigsten stap te doen, en ik voor mij, ik acht mij zeiven gelukkig dat ik een dergeneu ben die geroepen zijn om tot het doen van dien stap, tot het regelen van dat overwichtig nationaal belang mede te werken." Dat hij ook hier gematigdheid wilde betrachten blijkt uit het volgende, in de zitting van 4 Juli gezegd: «Gij allen, mijne heeren, weet dat ik geen vriend beu van bescher ming; ik heb integendeel immer de vrijheid van alle takken van nijverheid voorgestaan. Nu moet ik evenwel opmerken, dat tot nog toe in ons land geene industrie zoozeer beschermd is geweest als sedert 1819 de scheepsbouw. Geen industrie is zoo zeer beschermd dat het volstrekt verboden is zich de voorwerpen van die industrie in den vreemde aan te schaffen. Dat is met den scheepsbouw het geval. Nu stelt men voor dat verbod op te heffen, men stelt voor- toe te laten schepen in den vreemde te kunnen doen bouwen, en dat dan voor den eersten zeebrief een recht van een percent zal worden betaald. Maar nu vraag ik, mijne heeren, het is eene vraag, die ik met de meeste bescheidenheid aan uw oordeel onderwerp, - is het raadzaam in eens van een volstrekt verbod, en dus van de hoogst mogelijke bescherming, te komen tot eene volledige opheffing van bescherming Ik zeg eene volledige opheffing van bescherming, want niemand zal beweeren dat het recht van een percent, hetwelk men op die zeebrieven zal heffen, slechts cenigermatc zou kunnen worden genoemd een recht van bescherming. Eu dat wil ik ook niet, maar zoolang ons tarief van 1S45 bestaat, zoolang dat niet wordt veranderd en geheel herzien, en zoolang we in dat tarief vinden, dat van de fabriekwaren meer invoerrechten moeten worden betaald hij den invoer, dan van de grondstoffen, zoolang, dunkt mij, mijue heeren, is het consequent om ook bij deze materie datzelfde beginsel I toe te passen. De Groninger scheepsbouwmeesters, en bij deze materie heb ik meest altijd hij voorkeur geraadpleegd diegenen die tegen dc wetten gestemd waren, die een adres aau deze kamer hebben inge diend, hebben beweerd dat een schip dat buitenslands gebouwd en aldaar geheel voltooid wordt, 1 a 2 percent minder zal betalen, indien het voorstel aangenomen wordt, dan wanneer dc grondstoffen bewerkt in Nederland worden ingevoerd, en aldaar het schip daaruit wordt gebouwd, liet gevolg daarvan is, dunkt mij, dat wanneer dit wetsoutwerp, zoo als het hier ligt, wierd aangenomen, de vreemde scheepsbouwmeesters inderdaad van voordeeligcr conditie zullen zijn dan onze inlandsche scheepsbouwmeesters. Ik kan het niet genoeg herhalen, ik hen geen vriend van bescherming, ik wensch dus niet dat de inlandsche scheepsbouwmeesters van veel beter con ditie zullen zijn dan de vreemde, maarikwcnsch ten minste dat zij zullen zijn gelijkgesteld "VVelnu, mijue heeren, ik vrees dat dit het geval nu niet zijn zal; daargelaten dan nog dat, ik schroom bijna daarvan te spreken, de wetenschap, die vrijheid predikt, evenzeer leert dat men van eene zoo hooge bescherming, die met een verbod gelijk staat, niet in eens tot eeue volledige outheffing moet komen." In de laatste zitting die de heer Fokker bijwoonde deed hij nog een poging om de regeling van de zaak der tienden te bevorderen. Door zijne niet-herkiezing is hij in zijne verdere voornemens ten opzichte van deze aan gelegenheid gestuit. De zaak wacht nog altijd op afdoening. Wij hebben getracht een gedeelte der parlementaire werkzaamheden van den heer Fokker in korte trekken voor te stellen. Dat onze schets mogelijk is dit nog een te weidsche naam verre van volledig is, willen wij gaarne erkennen. Maar wij mogen aan het geduld onzer lezers geene te groote eischen doen. Ook op andere punten hebben wij buitendien nog hunne aandacht te vestigen. Wij mogen hier echter niet verzuimen te doen opmerken dat zich de taak van den volksvertegenwoor diger niet tot hot openbaar debat bepaalt. Het voorbe reidend onderzoek in de afdeeliugen vereischt niet minder ijver en nauwgezetheid, en dat de heer Fokker ook daaraan getrouw heeft deelgenomen blijkt telkens uit hetgeen hij in de openbare zitting gesproken heeft. Door denN storm en het hooge water is het ijs voor Rotterdam opgebroken en doorgedreven. Bij aanhou dend dooiweer bestaat er uitzicht dat de stoomboot- dienst spoedig zal kunnen worden hervat.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1865 | | pagina 2