MIDDELBURGSCHE
COURANT.
Zondag
1865.
8 Januari.
N°- 3.
Sk *|p
Editie van Zaturdag avond 8 ure.
Middelburg 7 .famiari.
VERKIEZING
VAN EEN
LID VOOR DE TWEEDE KAMER DER STATEN GENERAAL
INS HET HOOFDKIESDISTRICT MIDDELBURG
op 1? .Famiari 1§65.
II.
Weinige personen hebben zoo vroeg aan het maat
schappelijk leven deel genomen als de heer Fokker.
Toen den 4en October van het jaar 1830 de schutterij ter
verdediging van het noordelijk deel van ons toenmalig
vaderland werd mobiel verklaard, behoorde hij tot de
jongelingen die zich ter deelneming daaraan vrijwillig
op;het raadhuis alhier lieten inschrijven. Bij hetlebatail-
lon der' Zeeuwsclie mobiele schutterij ingedeeld, nam hij
daarmede deel aan de garnizoensdienst te Zierikzee en
die der kantonnementen in Staats-Vlaanderen.
Hij volbracht later zijne studiën in de rechtsgeleerd
heid aan de hoogeschool te Leiden, waar hij in Juni 1836
promoveerde met een desertatieDe futura potestatis
judiciariae ordinatione, ex legibus 18 Apr. 1827 et
18 Apr. 1835, en zette zich vervolgens te Middelburg,
zijne geboorteplaats, neder, waar hij van 1836 tot 1849
het eerst als advocaat en later als procureur bij het pro
vinciaal gerechtshof in Zeeland de rechtspractijk uit
oefende. "Werkzaam, gematigd en nauwgezet, verwierf
hij zich als zoodanig spoedig een goeden naam, die
weldra verder dan deze gemeente doordrong en de aanlei
ding was dat, toen na de invoering van de grondwet eene
eerste directe verkiezing voor het lidmaatschap van de
tweede kamer der staten generaal moest plaats hebben,dc
aandacht der kiezers iu het kiesdistrict Zierikzee op hem
gevestigd werd. Onderscheidene omstandigheden hadden
echter medegewerkt om die keuze te bevorderen; ook
door eenige geschriften 1) had de heer Fokker zich gun
stige bekendheid verworven en door zijne bemoeiingen
tot oprichting van een hulpbank alhier, welke nog steeds
voor den arbeidenden stand een weldaad kan genoemd
worden, had hij getoond een geopend oog te hebben voor
debehoeften der mingegoede volksklasse.
Met groote meerderheid werd de heer Fokker den
2 December 1848 bij eerste stemming gekozen en den
24 Februari daaraanvolgende nam hij als lid der tweede
kamer zitting. Zijn parlementaire loopbaan was niet
langdurig, maar toch heeft hij in den korten tijd van
zijn lidmaatschap overvloedige bewijzen geleverd dat
de kiezers van Zeeland's 2e kiesdistrict geen reden
1) Van tie hand van den heer Fokker zijn voor zooveel ons
hekend is, behalve een aantal bijdragen in onderscheidene tijdschrif
ten, dc volgende geschriften uitgegeven
Bedenkingen tegen de zich vestigende jurisprudentie van den
hoogen raad der Nederlanden, aangaande overtredingen door
notarissen in de uitoefening hunner bediening te begaan en dc
straffen daarop gesteld. Middelburg, J. C. W. Altorffer, 1842.
Bijdrage tot verklaring der wet op het notarisambt, of art. 50 dier
wet toegelicht. Als boven, 1843.
Brief van een Zeeuwsch advokaat over het ontwerp van wet hou
dende uadcre hepaliugen omtrent de regterlijke organisatie
Als hoven, (anonym) 1S43.
De grondwetsherziening en dc belastingen. Een woord aan mijne
stadgenooten die van haudenarbeid leven. Als boven, 1848.
Proeve van een reglement van orde voor de vergadering der
provinciale staten. Middelburg, 11e Gebroeders Abrahams,
(anonym) 1850.
Proeve van een reglement van orde voor de vergadering der
gemeenteraden. Middelburg, J. C. W. Altorffer, 1851.
Het spaarbankwezen in Europa, in t bijzonder met het oog op
Nederland. Middelburg, De Gebroeders Abrahams, 1853.
Het grondwettig toezigt der provinciale staten ook op de calarai-
teuse polders, verdedigd naar de beginselen van het Neder -
landsch staatsregt. Bedenkingen tegen het geschrift van jonk
heer mr. de Jonge. Middelburg, J. C. Ss W. Altorffer, 1856.
Betoog dat de staten van Zeelaud bevoegd zijn het keizerlijk
decreet van 16 December 1811, door een provinciaal reglement
tevervangen. Als boven, 1861.
Geschiedenis der loterijen in de Nederlanden. Eene bijdrage tot
dekennis van de zeden en gewoonten der Nederlanders in de
15e, 16e en 17e eeuw. Amsterdam, Frederik Muller, 1862.
Dc Nederlandsche staatsloterij. Middelburg, de Gebroeders
Abrahams, 1864.
hadden om zich in hunne verwachtingen teleurgesteld
te vinden. Zijne niet-herkiezing in 1850 was dan oak—door de hecren van Eek en Rosenthal voorgestelde amen-
alleen het gevolg van de invoering der kieswet, waar»
de indeeling der kiesdistricten was gewijzigd. Bij
toevoeging van het eiland Overflakkee bij Schouwen^ohtwerp zon de weg zijn afgesneden voor militairen.
was het niet te verwonderen dat de heer Anemaet, die
reeds zoovele jaren lid der tweede kamer geweest was,
de meerderheid der stemem erlangde.
Hoedanig de houding was van mr. Fokker als lid der
kamer, is iedereen in staat te beoordeelen. Maar van
onze lezers zullen wellicht slechts weinigen zich opge
wekt gevoelen de bijbladen der Staatscourant op te
slaan en, even als wij, de 63 kortere of langere redevoe
ringen door den heer Fokker gehouden, na te lezen en
ze met de aan de orde zijnde quaestiën in verband te
brengen. Wij willen trachten hun dat werk te besparen
door in het kort daaruit het een en ander op te
teekenen.
Dadelijk na de opening der kamer kwam het onder
zoek van de geloofsbrieven der leden aan de orde,
waarbij o. a. de toelating van den heer Bachiene bestre
den werd. De heer Fokker drong er op aan dat, in strijd
met het gevoelen van anderen, over de al dan niet toe
lating dadelijk, in elk geval vóór het opmaken der nomi
natie voor het voorzitterschap, zou beslist worden. En
toen de vergadering zich hiermede vereenigd had, kwam
de quaestie der toelating zelve ter sprake. Gedeputeerde
agementen (Bb. bl. 401) hadden, zoowel door hem «als
dementen ten gevolge, dat in dit ontwerp eene zeer
$venschelijke wijziging werd gebracht. Volgens het
wier pensioen minder dan 200 bedra«agt, daarop bij
instellingen van liefdadigheid of dergel ij ken aard voor
schotten te bekomen. De heer Fokker werkte tot ophef
fing van dit bezwaar krachtig mede.
Over het algemeen doet de heer Fokker zich kennen
als een voorstander van het ministerie, maar toch aarzelt
hij niet bij de behandeling van het wetsontwerp, hou
dende bepalingen betrekkelijk de rechterlijke eollegiën,
(Bb. bl. 452) voor een amendement te stemmen, van welks
aanneming de minister van justitie een kabinetsquaestie
maakt.
Ook over het wetsontwerp op de invoering van de
Pharmacopoea Neerlandica en Nederlandsche apotheek
voert de heer Fokker meermalen het woord. Na (Bb. bl.595)
zijn twijfel te hebben te kennen gegeven of de invoering
der Pharmacopoea wel bij de toet behoort te geschieden,
erkent hij de behoefte dat zij spoedig tot stand kome, en
alzoo de Pharmacopoea Belgica vervallo. Hij richt voorts
de vra«ag tot den minister van binnenlandsche zaken
waarom het verslag der kamer omtrent dit onderwerp
zoo laat beantwoord is, ten einde men, bij de kl.ncht dat
de kamer zoo weinig uitvoert, buiten de kamer uit het
staten van Zeeland hadden alleen de kiezers die aan de I antwoord zon kunnen vernemen dat de schuld daarvan
eerste stemming hadden deelgenomen tot de herstemming
opgeroepen, op grond der bepaling van het voorloopig
kiesreglement: „Tot de op de dubbeltallen gebrachte
personen bepaalt zich de keuze der aanicezige stemge
rechtigden." Zoo omtrent het hier onderschrapte woord,
niet aan haar ligt. Een tweede vraag, die door hem uit
voeriger behandeld wordt, is deze: waarom de regeering
niet beantwoord heeft aan het verlangen dat alle vroe
gere bepalingen, die van kracht mochten blijven, in deze
wet werden opgenomen. Het nadeelige dezer weglating
als omtrent de beslissing van gedeputeerde staten was i toont hij met voorbeelden aan, waarop hij eindigt met
nu groot verschil van gevoelen. Dc heer Fokker be- j volgende woorden, die wij hier atschrijven om er
weerde dat, ook indien gedeputeerde staten niet over- 'ater meer bepaald op te kunnen wijzen
eenkomstg hunne bevoegdheid gehandeld hadden, de
verkiezing toch wettig was, en verklaarde zich vóór de
toelating. Hoewel zijne argumentatie (Bijbl. der Staats
courant 1849, bl. 17 en vervolgens) ons niet in allen deele
juist voorkomt, gelooven wij toch dat hij in de hoofd
zaak gelijk had. In dien zin werd ook door de vergade
ring besloten.
Bij de behandeling van het adres van antwoord op de
troonrede verklaarde de heer Fokker zich tegen een
tweetal voorgestelde amendementen. Ook hier zijn wij
het met de door hem aangevoerde gronden niet volko
men eens. Het slot zijner rede mag echter nog wel eens
in herinnering gebracht worden.
«Maar bovendien zeide hij zie ik er groot bezwaar in, om
in de 3, die thans in beraadslaging is, eenige bijvoeging of veran
dering in te willigen. Daarin wordt toch de wenscli geuit, dien ik
zoo levendig deel, dat aan de nijverheid haar levensbeginsel, vrije
beweging, worde verzekerd, waaruit voortvloeit, dat de beletselen
en belemmeringen moeten worden opgeheven, die deze vrije bewe
gingen tot hiertoe verhinderen eu die de geheele ontwikkeling van
alle de volkskrachten in den weg staan. Reeds twintig jaren geleden
heeft dc groote Gijsbert Karei graaf van Hogendorp het verlangen
te kennen gegeven, dat in de grondwet als beginsel zou worden opge
nomen de vrijheid van arbeid. .En welke weerklank heeft die wcnsch
in bet land gevonden? Men heeft ten verleden j'are maanden aan
maanden geschreven, gesproken en beraadslaagd over allerlei vrij
heden als beginsel in de grondwet op te nemen, maar om de vrijheid
van den arbeid als beginsel daarin te doen opnemen, is, voor zoo
verre ik mij herinner, zelfs geene poging aangewend. Eenmaal,
vroeg of laat, zal dc vrijheid van den arbeid worden gehuldigd. Het
is nuttig en noodzakelijk, dat de wenscli daartoe aan de regeering
worde keubaar gemaakt. Door het voorgedragen amendement zon
die wensch, de hoofdzaak, als het ware geheel en al verdwijnen,
geheel op den achtergrond worden geplaatst. Het is juist om het
oorspronkelijke denkbeeld zuiver en ongeschonden te bewaren, dat
ik mij verklaren moet tegen elke bijvoeging in deze paragraaf, boe
nuttig die ook op zicli zelve zoude mogen wezen."
In de zitting v.an 19 Februari wordt de heer Fokker
benoemd als lid der commissie tot het voorstellen van
wijzigingen in het reglement van orde. Als zoodanig
voerde hij ook bij de behandeling daarvan in April meer-
Wat nu de Pharmacopoea zelve aaugaat, is de meerderheid
der vergadering buiten staat, om met volkomene kennis van
zaken daarover een oordeel uit te brengen. Onze taak behoort
zich te bepalen, vertrouwen te stellen iu het door kundige
mannen vervaardigd werk, aan den staat het recht te verleenen
bet de doen drukken en uit te geven, het verplichtend te maken
voor alle de apothekers in bet rijk, en strafbepalingen vast te
stellen tegen alle overtreding daarvan. Wat nu de verdiensten
van bet werk aangaat, wanneer ik daarvan gewaag, dan denk ik
onwillekeurig aan het adres van de Maatschappij tot bevordering
der pharmacie. Het doet mij inderdaad leed, dat de vorige
spreker in zijne verontwaardiging over den inhoud van dat adres
uitdrukkingen beeft gebezigd, die inderdaad bard zijn. Ik wil
niet onderzoeken, of daartoe grond heeft bestaan; ik wil de
maatschappij niet van kwade trouw beschuldigen. Uit hetgeen
ten aanzien van dat adres is voorgevallen, kan echter dit gevolg
worden, getrokken, dat zoowel de maatschappij, als ieder ander
die zich tot dc kamer wendt, voorzichtig behoort te wezen,
liet bleek toch wel uit dat adres, dat de maatschappij, immers
hare bestuurders, of de steller vau bet adres, met deu inhoud
van de Pharmacopoea op eene oliicieuse wijze bekend waren
maar tevens, dat zij dc waarde van bet artsenijbereidkundig
formulierboek niet konden onderzoeken, omdat de gelegenheid
daartoe voor hen niet heeft bestaan. Maar is het dan geene
roekclooze handeling, om bij ons op de verwerping aan te drin
gen vau een boek, waarvan men buiten staat geweest is op eene
behoorlijke wijze uit ceu wetenschappelijk of een praktisch oog
punt de waarde te beoordeelen. Het gebeurde kan èn aan de
maatschappij, èu aan elk ander, die zich tot ons wendt, tot
voorzichtigheid nopen.
«Gaarne had ik verlangd, dat dc regeering had toegegeven
aan den geuiteu wenscli, om alle verordeningen, die vau kracht
blijven, in de wet zelve op te nemen, doch het niet voldoen
aan dat verlangen komt mij minder bezwarend voor, dan de
verwerping der wet cu de vertraging, die daaruit ontstaan zou,
van de zoo noodzakelijke invoering van de Pharmacopoea Neer
landica."
Bij de behandeling van het wetsontwerp tot regeling
der toelatingen uitzetting van vreemdelingen (Bb.bl.660)
zien we den heer Fokker opkomen tegen een opvatting
van den lieer van Hall dat men aan een policie-agent de
macht zou kunnen toekennen om iemant bij aantasting
aan den lijve voor den kantonrechter te slepen. Hij
merkt op dat in al onze wetten w.narborgeu voorhanden
malen het woord. Het door hem bij die gelegenheid j zijn dat niemant zal worden gearresteerd dan ia Jado illi-
gesprokene is evenwel van minder politiek belang, zoodat cilo, waarbij arrestatie gewettigd is. Volgens bet ver
wij daarbij niet behoeven stil te staan. I langen van den heer van Hall zou Nederland het onvrij-
Bij de behandeling van het wetsontwerp tot het onver-zinnigste land der wereld worden. Hij toont verder aan
vreemdbaar verklaren van milit.aire pensioenen en dat bij aanname van een in behandeling zijnd amende-