opgemaakt door den heer G. J. Will, zon de inrichting
van bedoeld gebouw, overeenkomstig nader uiteengezet
plan, 3400 a 3600 kosten.
Vervolgens doet de voorzitter mededeeling van een
brief van den inspecteur van het middelbaar onderwijs,
-die inlichtingen vraagt of er door het gemeentebestuur
reeds maatregelen genomen zijn ter voorziening in het
gymnastisch onderwijs, of er reeds een onderwijzer is
benoemd of aanwezig is, en zoo ja wie, en of er bij de
opening der hoogere burgerschool, zoo die in Februari
a. mocht plaats hebben, reeds gebruik van dat onderwijs
zou kunnen gemaakt worden.
Nog geschiedt mededeeling van liet door den gemeente
bouwmeester uitgebracht rapport op het in zijne handen
gestelde stuk betreffende de inrichting van genoemd
lokaal. In dat rapport wordt vooreerst de wijze van ont
ruiming van het gebouw op de Groenmarkt aangegeven,
nl. door verplaatsing van de daar aanwezige goederen
naar het waaggebouw, den bovenzolder van liet raadhuis
en den gewezen watermolen. Voorts wordt het plan der
inrichting van het lokaal uiteengezet, en eindelijk de
kosten voor eene behoorlijke inrichting tot schoolgebouw
geraamd op ƒ2500.
Gebruik makende van de hem toegekende bevoegd
heid, sluit de voorzitter voor eenigen tijd de openbare
zitting om die in eene geslotenc te doen overgaan. Na
de heropening is op zijn voorstel besloten bet lokaal af
te staan, doch de deliberation over de wijze van iurich-
ting aan te houden, daarover nader met de commissie
van fabricage te onderhandelen, en inmiddels de stuk
ken voor de leden ter inzage te leggen.
Ten slotte hebben de volgende benoemingen plaats
gehad, waarbij de heeren Lambrecbtsen van Ritthem
en vau Visvliet met den voorzitter het stembureau uit
maakten. De verschillende voordrachten deelden wij
reeds vroeger medo.
Tot commissaris van de wisselbank, in do plaats van
den op verzoek eervol ontslagen heer Joh. Luteijn, is
benoemd de heer mr. W. C. Borsius, met 10 steramen.
Op den heer J. 0. Luteijn werden 3 stemmen, op den
beer P. van de Graft 1 stem uitgebracht; een billet werd
in blanco ingeleverd.
Tot leden van het burgerlijk armbestuur zijn achter
eenvolgens herkozen de heeren F. M. Beunke met 14 en
1'. J. Bourdrez met 12 stemmen. De heer J. P. Sprenger
verkreeg 1, de heer J. van der Leijé 2 stemmen, terwijl
1 billet oningevuld was ingekomen.
Tot leden van het bestuur der godshuizenherkozen
de heer J. van der Leijé met 13 stemmen; de heeren
J. Fak Brouwer en W. L. Wouterscn kregen elk 1 stem.
In de plaats van den heer mr. D. A. Berdenis van Berle-
kom, die verzocht had niet meer in aanmerking te komen,
is benoemd jhr. mr. J. W. M. Scliorer met 13 stemmen;
de heeren dr. H. Ripping en jhr. mr. A. van Reigersberg
Versluijs bekwamen ieder 1 stem.
Tot lid der commissie van bestuur van de geneeskun
dige school is herkozen dr. II. Ripping met 13 stemmen.
Jhr. mr. A. van Reigersberg Versluijs en de heer Pinto
kregen ieder 1 stem.
Tot lid der commissie van bestuur over de bank van
leening is herkozen de heer J. P. W. Boddaert. Op de
heeren mr. A. J. van Deinsc jr. en D. J. J. Marinissen
waren de beide overige stemmen uitgebracht.
Tot gemeente geneesheer is herkozen dr.J.P. Berdenis
van Berlekom met 14 stemmen. Een billet was uitge
bracht op den heer Pervoost en mitsdien van onwaarde.
Totgemeente heel- en verloskundige is herkozen de heer
J. B. Haringman met 12 stemmen. Op den heer J. G. de
"Waal hadden zich 3 stemmen vereenigd.
Tot leden der commissie tot het examineren van
varenslieden is benoemd als voorzitter jhr. W. II. de
Jonge met algemeene stemmen, zijnde 1 billet in blanco
geleverd. Tot leden der zelfde commissie zijn herkozen
de hoeren C. J. Boogaert met 12 en J. Lutcyn met 14
stemmen. Op den heer B. A. Fokker waren 2 steramen, op
de heeren Vcrbrugge cn Rekker ieder 1 stem uitgebracht.
Voorts zijn benoemd:
tot leden der commissie om met burgemeester en wet
houders bet kohier van den hoofdelijken omslag op te
makendc heeren H. Rekker, H. J. van Dcinse en mr.
N. C. Lambrechtsen van Ritthem, cn als plaatsvervan
gers: de heeren J. P. van Visvliet, J. J. van Uije en jhr.
mr. A. W. Snouck Hurgronje.
tot leden van het stembureau voor de op den 17
Januari a. te houden verkiezing van een lid voor de
tweede kamer der staten generaal in hetlioofdkiesdistrict
Middelburg, in do plaats van wijlen den heermr.S. baron
van Heemstra: de heeren II. Rekker, A. Galand en II. J.
van Deinse; en als plaatvervangers de heeren mr. A. F.
Sifflé cn dr. M. H. Dnmme.
Hierna is de openbare zitting gesloten.
Ouitnücmü.
Algemeen overzielit.
18G4.
I.
Als onwillekeurig is men gewoon in do eerste dagen
des jaars een blik achterwaarts te werpen om zich te
herinneren aan welke gebeurtenissen de toestand van
liet oogenblik zijne geboorte is verschuldigd en alzoo,
uit liet verleden het heden beoordeelende, een blik te
slaan in de toekomst. Het zal dan ook wel eeuwig waar
blijven dat in het heden het verleden ligt, in het nu wat
worden zal.
Even als bij het begin der beide vorige jaren willen
wij dan ook weder eene ruwe schets geven van den loop
der gebeurtenissen, voorzoo verre zij een ingrijpenden
invloed uitoefenden op den algemeenen politieleen toe
stand der wereld, begrensd binnen den cirkel, welken wij
ouder deze rubriek steeds tot het onderwerp maakten
onzer beschouwingen,
Wilde men het hoofdkarakter van dien stroom der
gebeurtenissen aangeven wat Europa betreft, dan ge-
looven wij dat hieraan het kenmerk van vernietigend
moest worden toegekend. Twee scheppingen uit het
verleden, de eene uit vroegere eeuwen, de andere uit
vroegere jaren, werden beide gedurende de twaalf laatste
maanden door dien stroom een belangrijken stap nader
gebracht tot eene vernietiging. De schepping uit vroe
gere eeuwenhet wereldlijk gezag des pausdoms, en de
schepping uit vroegere jarende Duitsche bond, bestaan
nog wel beide en bezitten beide zelfs nog iets ontzag-
verwekkends; het is echter van beide de majesteit der
reeds half in puin gevallen overblijfselen uit de middel
eeuwen. De tijd, welke dezo sloopte, heeft hen ook, als
ware het uit medelijden, met een kleed van mos ge
tooid, hetwelk nog een wijl voor geheele ineenstorting
behoedt. Bedriegen wij ons niet, dan bevinden boven
bedoelde politieke scheppingen uit het verleden zich ge
heel in dezen toestand van denhouw val,waarvan de steenen
nog slechts door een mossen kleed worden bijeengehou
den. De tegenwoordige toestand van den Duitschenbond
werd in bet leven geroepen door de omstandigheden,
welke in Duitschland zelf het gevolg waren van den
Deensch-Duitschen oorlog daar buiten. De September-
conventie tusschen Italië en Frankrijk deed den hoofd
toren in puin storten van den bouwval der wereldlijke
macht van het vatieaan.
Is thans alzoo de Duitsche bond even als de wereld
lijke macht van paus Pius den geheelen ondergang zeer
nabijgekomen, de Deensch-Duitsche oorlog heeft nog
andere belangrijke gevolgen gehad even als de Septem-
ber-conventie, daargelaten nog die, welke eerst in het
volgende jaar zullen zijn waar te nemen.
De Deensch-Duitsciie oorlog dan, welke aan zoovele
duizenden het leven kostte, heeft in de eerste plaats het
dadelijk gevolg gehad dat drie welvarende en bloeiende
gewesten aan de Deensche kroon werden ontrukt en in
de Deensche hoofdstad een behoudend kabinet de plaats
der vroegere zeer vrijzinnige regeering innam. Aan par
tijschappen ten prooi, geslingerd tusschen den wensch
van velen naar eene Scandinavische unie en dien van
anderen naar een zelfstandig voortbestaan, zal 1865 aan
Denemarken waarschijnlijk weinig rozen opleveren. Het
is in allen deele de prooi geworden van den Pruisischen
minister von Bismarck-Schönhausen. In de eerste plaats
verkoos deze gelijk hp Teeds meermalen voor den
aanvang des oorlogs had betuigd eene zoo „demo
cratische" regering als de Deensche niet langer in zijne
nabijheid te hebben; in de tweede plaats wilde bij door
een buitenlandschen oorlog geheel in navolging van
zijn leermeester Napoleon III zichzelven lauweren
verwerven om aan de oppositie den kop te verraorselen
in de derde plaats wenschte hij de havens van Holstein
dienstbaar te maken aan de organisatie eener Pruisische
zeemacht. Alles wat de vrijheer von Bismarck zich voor
stelde van den oorlog, heeft hij alzoo verkregen en zelfs
de eens zoo iiere oppositie in het Pruisisch huis van
afgevaardigden schijnt, in de aanstaande zitting zich
gedwee te zullen onderwerpen aan dezen man, die de
leer van Loyola ten volle schijnt toegedaan, al is hij
minister onder koning Wilhelm van Pruisen. Door welke
middelen de heer von Bismarek zijn doel bereikt, is hem
yrij onverschillig; inoet hij daarbij beginselen verlooche
nen, beloften schenden, daarover bekommert bij zich
niet het allerminste. Macht gaat boven recht is immers
zijne leuze.
Als bondgenoot van Pruisen in den Deensch-Duitschen
oorlog zagen wij Oostenrijk optreden. Welke middelen
de regeeriug te Berlijn heeft aangewend om dit resultaat
te erlangen bleef ons tot dusverre nog altijd een raadsel.
Wel heeft men gesproken van een geheim traetaat,
waarbij Pruisen aan Oostenrijk zijne Italiaanscbe bezit
tingen waarborgde, doch dit is geenszins nader gebleken.
Moet men van Oostenrijk's handelwijze alleen de schuld
wijten aan den minister von Rechberg, onlangs afgetre
den, maar voortlevende in zijn opvolger den lieer von
Mensdorff-Pouilly, dan heeft die minister van buïten-
landscbe zaken zijn vaderland in een poel van jammeren
gestort. Wat is thans toch de positie van Oostenrijk?
Nadat zoovele zijner zonen gedurende den winterveld-
tockt in Jutland, aldaar bun graf hebben gevonden, heeft
Oostenrijk tot dusverre niet het allerminste voordeel
daaruit gotrokken. De heer von Bismarek behandelt de
Oostenrijksehc regering geheel als zijn werktuig*, hij is
beleefd als hij weder de eene of andere concessie te
Weenen wil afdwingen en overigens zoo insolent mo
gelijk. In den vreemde verklaart ieder de positie van
Oostenrijk al zeer weinig eervol. In Duitschland overi
gens bij de kleine boven, alwaar men den heer von Bis
marek verfoeit, maar machteloos zich moet onderwerpen,
vertrouwt men Oostenrijk niet. Zoo heeft dan de Slees-
wijk-Holsteinsche quaestie tot dusverre voor keizer
Frans Jozef niets dan wrange vruchten opgeleverd. Is
de toestand van Oostenrjjk in Europa even ongunstig
als in den reeds half uitecugespatten Duitschen bond, ook
de binnenlandsche aangelegenheden en vooral met name
het financiewezen zijn in een allerrampzaligsten toestand.
Nog in de laatste troonrede, waarmede de zittingen van
de beide buizen werden geopend, maakte men daarvan
volstrekt geen geheim. Men deed beloften van maatre
gelen te „zullen" nemen om in dien treurigen binnen-
landsclien toestand verbetering te zullen brengen, maar
dit alles zijn slechts beloften, welke bij de bekende wei
felende staatkunde der regeering, ook waar het binnen
landsche aangelegenheden betreft, weinig kans opleveren
van verwezenlijking.
Deze binnenlandsche toestand van Oostenrijk zal
waarschijnlijk ook wel niet zonder invloed wezen op de
houding welke Pruisen zal aannemen als er eindelijk
eens antwoord moet gegeven worden op de vraag der
geallieerde Duitsche mogendheden aan zichzelven: Wat
zullen wij met Sleeswijk-Holstein doen? De beer von
Bismarek heeft dat antwoord thans reeds gereed en dit
luidt: het bij Pruisen inlijven! Op welke wijze men daar
bij te werk zal gaan moet de toekomst leerenintusschen
is het reeds voor ieder duidelijk dat de inlijving der
hertogdommen thans reeds in stilte zooveel mogelijk
wordt voorbereid, alles op Napoleontische wijze. Reeds
heeft de heer vonBismarek het bovendien zoover gebracht
dat men uit eeuwen-oude documenten en geschriften
heeft opgemaakt dat het Pruisisch vorstenhuis nog
rechten en aanspraken bezit op de kroon van Sleeswijk-
Holstein. Aan de Pruisische rechtsgeleerden der kroon
is thans opgedragen om omtrent deze aanspraken even
als die der overige pretendenten uitspraak te doen.
Pruisen is hier dus rechter in eigen zaak, maar te mid
den van de groote politieke knoeierijen en intriges des
heeren von Bismarek, kan men op zulke kleine niet veel
acht slaan. Intusschen hebben de bevolkingen der hertog
dommen hare vrijheid „herkregen". Zij zijn thans bevrijd
van de „tyrannie" der Deensche regering. Toch hebben
zij geen vreugdegejuich aangeheven toen zij zich bij het
sluiten van het vredestractaat door Denemarken aan
Oostenrijk en Pruisen zagen afgestaan. En de reden hier
van? Men heeft gezien in Sleeswijk-Holsteinen
dit „men" is de kern der natie dat men het slachtoffer
is geworden van de specnlatiën vol eigenbelang van de
aristocratische en feodale partij, welke zeer gaarne de
hertogdommen zou zien inlijven bij Pruisen, om daarbij
tevens aan het resultaat dier „afschuwelijke moderne
politieke denkbeelden" te ontkomen, welke, wat gruwel!
te velde-durven trekken tegen hare „onvervreemdbare"
rechten en privilegiën. Onder de hoede van den heer
von Bismarek zouden zij veilig zijn voor het oogenblik,
maar hoelang? Wanneer zal de Pruisische natie eindelijk
eens een einde maken aan haar geduld? Moge het
in 1865 zijn
Het nieuws van den dag laat zich heden weder in
weinige woorden samenvatten.
Over de reeds meermalen besprokene pogingen der
Duitsche staten van den tweeden rang, om een nauwere
onderlinge aaneensluiting te bevorderen, zal vermoede
lijk binnen kort een nieuw licht opgaan. De Dresdener
Zeitung beeft althans de toezegging gedaan van de
diplomatieke stukken, welke met het oog op een in het
leven te roepen verbond door de kabinetten gewisseld
zijn, binnen weinige dagen openbaar te maken. Deze
belofte verdient te meer opmerking nu in correspon
denties uit Berlijn de verzekering wordt gegeven, dat er
tot verwezenlijking eener alliantie nog geen enkele stap
gedaan is.
Berichten uit St. Petersburg gewagen van een wijzi
ging van het ministerio, welke in zooverre van belang
zon kunnen geacht worden dat prins Gortschakoff, die
gedurende de laatste twaalf jaren, welke voor Rusland
zoo rijk aan staatkundige bewegingen geweest zijn, de
leiding der buitenlandsche aangelegenheden in handen
had, door den heer von Budberg, den tegenwoordlgen
gezant te Parijs, zou vervangen worden.
Een correspondent van de Indépendanee beweert op
nieuw dat Spanje thans weldra tot eene erkenning van
het koninkrijk Italië zal overgaan. Als grond daarvoor
wordt aangevoerd dat de heer Duro, de eerste secretaris
van legatie te Napels, met verlof huiswaarts is gekeerd
en zeer waarschijnlijk eene andere betrekking zal erlan
gen. De regering zou dus een anderen gezant moeten
benoemen, doch deze zou door bet ministerie van bui
tenlandsche zaken niet erkend worden. Met den lieer
Duro had zich deze zwarigheid niet voorgedaan, daar
deze reeds voor de vestiging van het koninkrijk Italië
zijne betrekking te Napels bekleedde.
Te Parijs verwacht men dat de pauselijke enc.yclica
een wijziging in de houding der Fransche geestelijkheid
tegenover de regeeriug moet ten gevolge hebben, en dat
de geestelijkheid op de een of andere wijze aan hare
dubbelzinnige positie een einde zal inoefen maken. Zij
is thans gedwongen óf zich geheel onder bet juk van bet
meest absolute ultraraontanisme te bukken, óf wel de
bekende verklaring van 1862 te vernieuwen en daaraan
meerdere kracht bijzetten. Net oogenblik is thans voor
haar gekomen om óf als de verklaarde vijandin van de
moderne maatschappij en ook van het tegenwoordige
regeeringsstelsel openlijk op te treden, óf zicli te onder
werpen aan al de gevolgen die een verzet tegen de ver
vloekingen, welke de paus tegen den vooruitgang en de
vrijheid op nieuw heeft uitgesproken, zullen na zich
slepen. Men brengt met deze onderstelling zoowel de
feiten in verband, dat de aartsbisschop van Parijs in de
laatste dagen bij herhaling op het keizerlijk palcis ia
ontvangen cn ook'een ouderhoud met den minister van
openbaar OD.dgi'wijs gehad heeft, als het gerucht dat in de
eerste dagan van Januari te Parijs bijeenkomst der voor
naamste Frnnschojkelaten zal worden gehouden, waar
aan,o. a. de.hisscfiopp^n Dnpaulonp, deBonnechose en de
la Tour' d'Auvergne';?;lillen deelnemen.
Net onderzoek yafiErankrijk's budget voor 1866 is door
den senaat 'téh;.eig'ffè/gebracht, en als eene geruststel-^