MIDDELBURGSCHE COURANT. N° 207. Donderdag 1864. 29 December. Editie van woensdag avond S ure. Middelburg 28 december. Bij de behandeling der begrooting voor de staatsspoor wegen in de tweede kamer der staten generaal zijn ook, zoo als wij in ,der tijd aanstipten, de in Zeeland uit te voeren werken ter sprake gebragt. Wij moesten het Bij blad van de Staatscourant afwachten, alvorens daarom trent volledige mededeeling te doen, ongelukkig heeft de heer Thorbecke ditmaal ons, en velen met ons, verrast door zijneredevoeringen veel vroeger dan zijne gewoonte is het licht te doen zien. De diskussie over genoemd onderwerp bepaalde zich tot de vraag om inlichtingen door deu heer van Eek en het antwoord des ministers. Beide laten we hier letterlijk volgen De heer van Eek: „In de zitting van 18 mei jl. heb ik gevraagd, of er geene vertraging kon worden vermoed ten aanzien van deze lijn (Rozendaal-Ylissingen). Ik heb toen niet bedoeld, dat er aan dien weg niet zou gewerkt worden, eene klagt die ik wel eens, doch mijns inziens ten onregte heb gehoord ten aanzien van andere lijnen. Ik geef toe, dat iedere spoorweg op zich zeiven volgens de tegenwoordige wet niet zoo spoedig kan aangelegd worden, als wanneer men lijn voor liju had vastgesteld. Ik erken met den minister van binnenlandsehe zaken, dat dit het gevolg is van de wetsbepaling, dat er op acht punten te gelijk moest worden aangevangen. Intusschen zal ik er die wet niet hard over vallen, want wanneer men nagaat wat er vóór die wet is voorgevallen ten aan zien van het aanleggen van spoorwegen, dan geloof ik dat men in de bepaling, dat moest worden aangevangen op acht punten te gelijk, te regt een waarborg heeft ge zocht dat de minder invloedrijke plaatsen niet aan de meer invloedrijke zonden worden opgeofferd. Ik zal niet herhalen wat daaromtrent vroeger is gebeurd, doch ik zou er uit het Bijblad de bewijzen van kunnen aanhalen. „Ik klaag dus niet over vertraging, maar het is bij mij de vraag, of er genoegzaam gelet is op het verband, dat behoort te bestaan tusscben de verschillende gedeelten van den weg, zoodat men kan zeggen dat hij geleidelijk zal worden afgewerkt, en dat niet het grootste gedeelte zal moeten blijven rusten, omdat men eindelijk stuit op werken, die een tal van jaren vereischeu. „Ik heb nu niet op het oog de werken aan de Ooster- Schelde. Ik geloof dat deze wel in tijds gereed zullen komen. Doch ik heb dezer dagen in de Indépcndance gelezen, dat in de zitting der vertegenwoordigers in België van 8 december een of twee leden zich zeer be zwaard gevoeld hebben, dat misschien door deze regering tolheffing zou plaats hebben op het kanaal door Zuid- Beveland. Ik meen echter dat ik zelfs geene vraag hier over aan den minister behoef te doen, omdat daarvan geene sprake kan zijn. Wanneer aan de zyde Nederland krachtens de traktaten een volkomen onbetwistbaar regt heeft om de rivieren die van België naar den Ilijn voe ren, in liet belang van onze natie, door doelmatige kana len te vervangen, dan mogen wij toch aan de andere zijde die nieuwe waterwegen niet bezwaren door eene tolheffing. „Maar ik wenschte voornamelijk te spreken over de werken die op Walcheren moeten plaats hebben. Als men komt aan de uitmonding van den spoorweg, aan den weg naar zee, dan zal men bevinden dat daar een tal van werken moeten plaats hebben die een geruimen tijd zullen vereischen. Men denke slechts aan de dokwerken aau de havenwerken bij Ylissingen, aan een kanaal van Ylissingen naar Middelburg, aan de afdamming van het Sloe, alle kapitale werken; werken van dien aard, dat de minister in de memorie van beantwoording mededeelde? dat bij geen spoorweg znlke groote werken zullen gevor derd worden als juist daar. „Maar hoe ver is men nu daarmede gevorderd Men wacht nog op het begin. De plans over de voortzetting der werken van het Sloe en op Walcheren zullen nog moeten worden afgewerkt; daarna eerst zal een voorstel omtrent die werken aan de kamer worden onderworpen. Nil is de kamer nog gansch onzeker -wanneer die plans de minister zegt dat ze weldra worden ingewacht zul len zijn afgewerkt, of dit misschien nog niet een gerui men tijd zal eischen. En als zij er eindelijk zullen zijn, dan zal eene wet worden ingediend en eerst daarna zal met die werken een begin kunnen worden gemaakt. Nu vraag ik, of er niet eenige vrees moet bestaan dat, wanneer men de Zuiderlijn zal hebben afgewerkt tot aan Goes, die lijn zeer mogelijk zal moeten blijven rusten, omdat'men dan nog verseÖillentfe 'jaren zal moeten be steden aan het afwerken van wat noodig is om die lijn te voeren tot aan zee? En als die vrees mogt worden bewaarheid, dan zullen wij een van die groote nadeelen zien ontstaan, die de minister, gelijk hij zich zoo even heeft uitgelaten, zeer zou betreuren. Immers die Zuider- lijn heeft natuurlijk veel waarde als lokale lijn, maar hare voornaamste waarde heeft zij als internationale lijn; zij zal eerst dan eene grootere kracht aan het spoor wegnet geven, wanneer zij gevoerd tot aan zee en in verband wordt gebragt met de haven te Vlissingen. „Ik acht het dus hoogst wenschelijk dat daarop bij zonder de aandacht worde gevestigd, dat met het laatste gedeelte zoodanige spoed, zoowel bij aanvang als bij voortzetting, worde gemaakt, dat men later niet een geruimen tijd, misschien verscheidene jaren, zal moeten wachten. Door zulk eene vertraging zon niet alleen èo aan die lijn èn aan Nederland dat groote nadeel worden toegebragt, waarop ik heb gewezen, maar daarvan zou bovendien het gevolg zijn dat de afgewerkte deelen van die lijn in verband zouden gebragt worden met de spoorwegen naar het buitenland. De handel zou dus beginnen zich naar het buitenland te rigten, en zon daardoor welligt ook voor het vervolg aan ons land worden onttrokken. Nu gun ik wel aan het buitenland alle mogelijke konkurrentie, maar ik mag toch vragen, of onze spoorwegen in de eerste plaats moeten strekken om den handel naar het buitenland te brengen „Het zou dus een groot bezwaar voor ons zijn, zoo niet het laatste gedeelte van die lijn met spoed wic-rd afge werkt. Het zou mij alzoo aangenaam zijn, zoo de minister deswege eenige raededeelingen kon doen en de vrees die ik koester kou doen verdwijnen." De minister van binnenlandsehe zaken: „Ik kan zoo min als eenig lid van deze vergadering met juistheid beoordeelen, of zeker spoorwegwerk te lang welligt in voorbereiding is. Ik kan dat niet nagaan, ik weet dat niet. Men spreekt er over, dat het te traag gaat, maar dat kan niemand beoordeelen en nagaan, die niet op het terrein is en eiken dag aanschouwt, of voor het opnemen zooveel meer of minder tijd noodig is, meer tijd dan noodig is gebruikt wordt om een tracó te maken, dan wel of het opmaken van de onteigeningsbescheiden sneller kon geschieden. „Wat mij betreft, ik ben verrast geweest door den spoed waarmede de voorbereidende werkzaamheden voor de lijn van Goes naar Vlissingen verrigt zijn, vergeleken met mijne ondervinding op andere punten, en inzonder heid met de kapitale werken, die daar moeten worden gemaakt, als afdamming van het Sloe, niet alleen een spoorweg van Goes naar Vlissingen, maar ook hetgeen noodig is voor de haven te Vlissingen en het kanaal van Middelburg naar Vlissingen. In een kort bestek komen daar zoo veel groote werken voor, als naauwlijks op eenig punt, behalve te Rotterdam en te Amsterdam, het geval is. „Nu ziju al die plannen gereed voor al die werken, benevens het grootste gedeelte van de onteigeningsbe stekken. De laatste bezending wordt bij het departement binnen korten tijd verwacht. Ik geloof inderdaad niet, dat iemand zich voorstellen kon, dat dit alles binnen zoo korten tijd kon gebeuren. Verder kan ik er niets van zeggen. Ik ben het geheel en al met den geachten spre ker eens, dat bij zulke lijnen vooral de grootste spoed moet gemaakt worden. „Wat de tolheffing op het kanaal van Zuid-Beveland betreft, de geachte spreker heeft dergelijke bedenking zeer te regt ter zijde gelaten. Er is niet aan te denken. „Koncessiën, waardoor het eerste gedeelte van den zeeuwschen spoorweg, van Bergen op Zoom naar Goes met den vreemde in verband zou kunnen worden gebragt, alvorens wij zclven van die lijn partij zouden kunnen trekken. Ik zal niet haastig wezen met het verleenen van dergelijke koncessiën. Sedert twee jaren zijn mij onderscheidene gevraagd; ik heb geweigerd ze in over weging te nemen. Ik heb gezegd: kom later terug; daar voor is het de tijd nog niet; ik weet nog niet, wanneer gij kunt terugkomen." Een paar opmerkingen mogen wij hier niet terug houden. De eerste betreft de raededeelingen omtrent den voortgang der werkzaamheden. Wij vinden daarin namelijk het bewijs dat de afdamming van het Sloe en het graven van een kanaal van Middelburg naar Vlissin gen door den minister thans worden beschouwd als werken die onvermijdelijk zijn en wier uitvoering dan ook boven allen twijfel verheven is. 'tls eene blijde tijding die we hier ontvangen. Wat de minister mededeelde, zoo kort en zakelijk, omtrent de weigering van koncessiën dit is onze tweede opmerking betreft blijkbaar alleen die welke voor een zijtak WoensdrechtAntwerpen zijn aange vraagd. In zoo verre geven wij den minister volkomen gelijk. Maar het zou ons leed doen indien de vrees voor benadeeling van den Zuiderspoorweg bij den minister zich zoo ver uitstrekte dat zij zou kunnen leiden tot weigering van koncessiën voor spoorwegen in Zeeuwscli- Vlaanderen, waaraan meer en meer de behoefte zich doet gevoelen, naar mate de belgisehe spoorwegen steeds digter de grenzen van Zeeland beginnen te naderen. De post is bij het ter perse leggen van dit nomraer liier nog niet aangekomen. Gisteren kwam zij zes uren later dan den gewonen tijd aan. In de heden namiddag gehouden zitting van den gemeenteraad alhier zijn de volgende punten behandeld Een verzoek van den heer E. J. W. Koch en een gelijk van den beer mr. P. Hofstede van Son, tot het verkrijgen van een aarden graf voor vier kisten op de begraafplaats. Beide verzoeken zijn onder de gewone voorwaarden toegestaan. Eene vooidragt tot onderhandsche aanbesteding der verlegging van het straatwerk voor vijf jaren, door den tegenwoordigen aannemer, onder nader omschreven bepalingen. Deze voordragt is goedgekeurd. Mede zijn goedgekeurd een door het burgerlijk arm bestuur ingezonden staat van het maximum van den onderstand voor het dienstjaar 1865, alsmede een staat van onderhandsche verhuring van gemeente-eigen dommen. De beslissing omtrent het verzoek tot erfpacht voor 25 jaren van 366 vierk. ellen gronds langs den ouden liavendijk, voor de daar gevestigde lijnbaan, is aange houden. Een staat van de opneming der gronden van het ge dempte spuikanaal, waarop de grootte is aangeduid van dc aan ieder der zich aaugemeld hebbende personen uit te gevcu perceelen, onder daarbij vastgestelde voorwaar den, is goedgekeurd. Naar aanleiding eener bij burgemeester en wethouders ingekomen missive der plaatselijke schoolkommissie, is besloten tot afstand van het lokaal op de Groenmarkt, vroeger tot geschutgieterij en thans tot bergplaats gebe zigd, om te worden ingerigt tot eene gymnastieschool, daar een geschikt lokaal bij het toenemend getal leerlingen dringend wordt vereisclit. Omtrent de inrig- ting van dat lokaal is de beslissing aangehouden. Ten slotte hebben de volgende benoemingen plaats gehad tot kommissaris van de wisselbank, in de plaats van den heer J. Luteyn, op verzoek eervol ontslagen, de heer mr. W. C. Borsius tot leden van het burgerlijk armbestuur, herkozen de lieeren F. M. Beunke en P. J. Bourdrez tot leden van het bestuur der godshuizen, herkozen de heer J. van der Leyé en benoemd in de plaats van mr. D. A. Berdenis van Berlekom, die verzocht had niet meer in aanmerking te komen, jhr. mr. J. W. M. Schorer tot lid der kommissie van bestuur over de geneeskun dige schoolherkozen dr. II. Ripping;

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1864 | | pagina 1