f
atand keerde hij den volgenden morgen naar Haamstede
terug. De volgende week verzocht en verkreeg hij voor acht
dagen verlof; vóór zijn vertrek naar Brouwershaven
kocht hij voor een geschenk aan zijn meisje de stot voor
een kleedje, benevens op een vroeger door haar gedaan
verzoek eenige appelen en peren. Met- die twee pakken
begaf hij zich naar Brouwershaven, 2^ uur afstauds, op
weg. Aldaar aangekomen begaf hij zich onmiddellijk
naar het logement, waar hij door zijn meisje en hare
moeder werd ontvangen, terwijl zijn groet op terugstoo-
tende wijze werd beantwoord. Toen de moeder de kamer
verlaten had vroeg de beschuldigde aan zijn meisje
opheldering over deze handelwijze. Zij zeide dat zij eene
woordenwisseling had gehad met hare moeder, waarmede
hij niets te maken had. Hij bood haar toen de medege-
bragte geschenken aan, doch het pak goed werd door
haar in een hoek geworpeu, en de appelen en peren in
een mand gedaan, zonder de minste dankbetuiging. De
smart over zulk eene ontvangst vermeerderde nog toen
Kaatje Lokker na de thuiskomst der machinisten allerlei
gekheid met hen begon te maken. Dit alles bragt een
ligchaamslijden bij hem te weeg; na een slapeloozen
nacht van woensdag 7 september gevoelde hij zich des
donderdags niet wel en stond hij eerst ten twee uur op.
Hij begeeft zich naar de gelagkamer, waar Kaatje Lokker
zich bevindt, maar ontvangt op zijn groet geen antwoord.
Dien zelfden dag kwam Charles Smulders, diezich eenige
dagen te Tilburg had opgehouden, thuis. Hij bragt een
koek voor Kaatje Lokker mede, en nu moest de beschuldig
de zien dat dit geschenk met blijdschap en onder allerlei
dankbetuigingen door baar werd aangenomen, terwijl
zijne geschenken zondereen enkele dankbetuiging door
haar in een hoek werden geworpen. Alleen met haar zij nde,
bragt de beschuldigde het grievende hiervan haar onder
het oog, doch zij antwoordde weder barschen toen zij het
later aan hare moeder mededeelde, gaf deze haarden raad
,0m dien gekken, waanzinnigen vent te laten Ioopen."
Des avonds begaf Kaatje Lokker zich naar hare kamer
zonder hem te groefen. Des morgens sprak hij weder het
eerst tot haar en wel om naar Zierikzee te rijden en
kermis te houden. Dit plan werd ten slotte volvoerd zoo
wel op zaturdag als dingsdag 10 en 13 september. Was
de houding van zijne beminde al niet geweest zoo als
vroeger vóór de komst der machinisten en was er op het
bal een en ander voorgevallen, toch had zij bij het terug
rijden, naar hij meende, hem weder meer genegenheid
betoond. Des woensdags evenwel gaat de beschuldigde,
volgens zijne opgave, toevallig, zonder laarzen aan de
voeten, naar boven, en op zijn kamer ziet hij Kaatje
Lokker in de armen van Hubert Smulders. Deze heeft als
getuige erkend dat dit wel mogelijk is en ook niet ontkend
dat hij het haar van Kaatje Lokker wel een3 met een stuk
cosmétique opstreek. Andere zouden nu, zeide spreker,
in zijne plaats getracht hebben óf Hubert .Smulders de
hersens in te slaan, óf onmiddellijk het verkeer met Kaatje
Lokker hebben afgebroken, ófmisschienbeide hebben ge
daan, doch de woede van den beschuldigde, hoezeer gren
zeloos, was ook hier weder geheel overeenkomstig zijn bij
zonder karakter. Zonder een woord te uiten, stil, peinzend,
waanzinnig van droefheid verliet hij de kamer. In de
gelagkamer vond hij vrouw Lokker, die hem verweet
wat op het bal te Zierikzee was voorgevallendoch hij
sloeg geen acht op haar. Vervolgens komt stuurman van
der Halen binnen, voor wien hij zijn hart uitstortte.
Deze ried hem aan het verkeer af te breken, maar dit is
voor den beschuldigde onmogelijk: het bestaan van dit
meisje is met het zijne als zaamgeweven. Hij hoopte het
gebeurde met Hubert Smulders te kunnen vergeten en
vergeven. Hij wil de eerste zijn om eene verzoening te
vragen, ja zelfs haar smeeken de tusschen hen bestaande
band niet te verbreken. Dat tijdstip wilde hij echter
verschuiven. Na een slapeloozen nacht bevindt hij zich
des donderdags morgens met haar alleen, en op zijn
vraag aan haar die hem zoo diep gegriefd had, om alles
te vergeten en te vergeven, was een ruwe weigering het
antwoord.
NC^^iK-te hebben stilgestaan bij het drinken van
eenige 'glazen genever door den beschuldigde, die anders
nooit stéyk'eri drank gebruikte; bij de minachting van
Kaatje Lokkerbij de ruwe bejegening harer moeder;
bij het verlangen van den beschuldigde om naar Haam
stede tér^'%. keeren, hetgeen hij te voet thans onmo-
£ei|jk|d^:Wenbij het ter leen vragen van 5 aan
Charles "Smulders, die hem naar zijn broeder Hubert
verwijst, aan wien hij echter na het gebeurde natuurlijk
geen diensten vragen kon; bij het leenen van ƒ10 van
zijn ambtgenoot Lambregts, om daarvan ook de laatste
acht dagen kostgeld aan vrouw Lokker te betalen, wees
de verdediger weder op de terugkomst van den beschul
digde in het logement. Wezenloos wachtte deze in de
gelagkamer de komst van vrouw Lokker, toen Kaatje
plotseling tegen hem zeide: „Gekke, waanzinnige vent,
ik wou datje maar weg was!" Hierdoor buiten zich zei
ven gebragt ontstonden volgens spreker allerlei verwarde
denkbeelden in het brein van den beschuldigde. In hare
tegenwoordigheid wilde hij zich zclven het leven bene
men; hij wilde haar doodschieten; er moest aan zijn
lijden een eind komen. In dien toestand nu ijlt hij naar
Zierikzee en kocht het pistool met dubbelen loop.
Spreker bestreed hierbij de zienswijze van het openbaar
ministerie dat die dubbele loop een bewijs zou zijn dat
de beschuldigde èn zich zeiven èn Kaatje Lokker wilde
doodschieten, want hij had eerst naar een revolver ge
vraagd, gewoonlijk met zes schoten, zoo dat, als hij dien
revolver gekocht had, het openbaar ministerie dan ook
zou moeten aannemen dat hij nog meer personen had
willen doodschieten.
In het logement teruggekomen dwaalde de beschul
digde, volgens pleiter, waanzinnig rond, en de personen
die hem zien maken tegen elkaar de opmerking dat hij
krankzinnig, dat hij gek is. In dergelijken toestand bragt
de nacht geen kalmte aan en des morgens nam hij het
pistool en toebehooren nfet zich. Hij wilde nog een laat
ste poging tot verzoening bij Kaatje Lokker doen, en
alleen als die mislukt zich in hare tegenwoordigheid
doodschieten. En op zijn vraag, of zij bij haar voorne
men blijft om het verkeer af te breken, daar hij zich dan
in bare tegenwoordigheid zal doodschieten, zeide die
vrouw, na hem schier waanzinnig te hebben gemaakt
„Indien gij dat doet, dan zal ik er nog om lagchen!" Nu
bespol en als het ware geprovoceerd, gaf hij Kaatje Lok
ker de van baar ontvangen brieven en haar portret, die
hij altijd hij zich droeg, terug en vroeg de zijne. Zij ging
naar boven om ze te halen. Eenige oogenblikken later
volgt hij haar om zich in hare tegenwoordigheid dood te
schieten. Zij stond op een stoel, en gaf hem een brief
over met de woorden: „hier is een van die prutsen, de
andere kan ik niet vindenDat was zeide de verde
diger te veel, en met afgewend hoofd loste hij nu een
schot op haar, zoo dat zij levenloos ineenzakte. Hij zette
nu het pistool voor zijn eigen hoofd, maar het weigerde.
Toen kwam vrouw Lokker, en hij liep het huis uit, vlugt
in een steeg, waar hij wederom maar te vergeefs met
het pistool een einde aan zijn leven tracht te maken, en
springt daarna in een sloot, waaruit hij welda door het
volk wordt gehaald.
De bewering van het openbaar ministerie in de akte
van beschuldiging dat niet van pogingen tot zelfmoord
zou blijken, werd voorts door den verdediger ten sterk
ste ontkend, terwijl z. i. bepaald moet worden aangeno
men dat de beschuldigde een suicidiura beoogde zoo als
uit verschillende feiten en opgaven blijkt.
Na deze uitvoerige uiteenzetting der feiten ging de
verdediger over tot de juridische beschouwing over de
door het openbaar ministerie gegeven kwalifikatie aan
het feitdoodslag met voorbedachten rade. Hij stelde
alzoo in het tweede gedeelte zijner rede de vraag wat
is voorbedachte raad of premeditatie. Na deze vraag o. a.
met eene aanhaling uit de Algemeene beginselen van
strafregt door mr. A. J. van Deinse, bl. 154, te heb
ben beantwoord, betoogde pleiter dat bij den beschul
digde geen „voor-overleg" in koelen bloede aanwezig
kan zijn geweest, en hier alleen sprake kon zijn van een
„onberaden" opzet, van welk laatste hij achtereenvol
gens de drie kenmerkende eigenschappen naging, welke
hier z. i. bestaan. Dit gevoelen werd vervolgens uitvoerig
verdedigd met een beroep op verschillende schrijvers
hieromtrent en met aanhaling der feiten.
In de laatste plaats ging de spreker de feiten na tot
staving zijner meening dat de beschuldigde van donder
dag middag tot vrijdag morgen, vóór en tijdens het vol
voeren der daad, tijdelijk waanzinnig was. Reeds bij
eene eerste inzage der stukken hebben de verdedigers,
zoo als spreker opmerkte, zich verbaasd en bedroefd
over de verregaande onvolledigheid der instruktie. De
beschuldigde is iemand, die door allen die hem kennen
geacht wordt, die altijd gunstig bij zijne superieuren he
kend en zeer zachtaardig van karakter was, waarvan nog
getuigenis wordt gegeven in een voorgelezen brief van
H. Viergever en vrouw, oom en tante van Kaatje Lokker,
een maand na het gepleegde feit geschreven en waarin
met den meesten lof van den beschuldigde gesproken
wordt. Nu zulk een man beschuldigd wordt van een feit
als dit, betuigen de verdedigers hunne verbazing clat
men geen geneeskundigen over hem raadpleegt en
geen geneeskundig onderzoek naar zijn toestand als
individu instelt. Spreker verklaarde dat hij zich van
dergelijke achteloosheid geen denkbeeld kan vormen.
Het kan toch het leven gelden van een mensch, van een
nederlandsch burger, en heeft d.e maatschappij, zoo als
het openbaar ministerie gezegd heeft, hare regten, zij
heeft, volgens pleiter, ook regt op eene goede instruktie.
Bevreemdend bovenal achtte hij het dat een zwelling of
uitwas aan het hoofd van den beschuldigde door nie
mand is opgemerkt en dat de verdediging het eerst
daardoor op het spoor is gebragt van belangrijke medico-
legale waarnemingen. In plaats van het aantal passen in
de instruktie te doen meten van Lokkers woning naar de
haven en naar de sloot, had men z. i. de mate van toere
kenbaarheid van den beschuldigde moeten meten. Dit
was de taak der instruktie. De verdediging heeft die taak
op zich genomen en zoo veel mogelijk van een geneeskun
dig standpunt een onderzoek omtrent den beschuldigde in
gesteld. Hoezeer ou volledig, heeft dat onderzoek toch reeds
tot zulke resultaten geleid, dat de verdedigers alle onpar
tijdigheid aan het openbaar ministerie zouden ontzeggen,
indien het, na de mededeeling dier resultaten, nog hij
zijn genomen rekwisitoir zou durven volharden.
Tot de mededeeling overgaande, zeide spreker dat,
volgens een door hem overgelegden brief van een oom
des beschuldigden, den heer Kuhr te Amsterdam, geble
ken is1. dat de grootvader van den beschuldigde aan
de tering is overleden2. dat de grootmoeder van den
beschuldigde, na altijd lijdende te zijn geweest aan
hoofdpijnen, duizelingen en aanvallen van zwaarmoedig
heid insgelijks aan de tering is overleden; 3. dat een oom
van den beschuldigde in 1827 krankzinnig is geworden
4. dat eene tante van den beschuldigde aan vlagen van
krankzinnigheid leed; 5. dat de vader van den beschul
digde aan eene hersenziekte is gestorven6. dat een
broeder van den beschuldigde, na te hebben geleden aan
duizelingen en bedwelmingen, aan de tering is overleden
7. dat twee zusters van den beschuldigde steeds lijdende
zijn aan die zelfde duizelingen en bedwelmingen.
Ten aanzien van den beschuldigde zelf is gebleken
dat hij van zijn vroegste jeugd een peinzend melancho
lisch karakter heeft gehad. Op zeer jeugdigen leeftijd
leed hij reeds aan de bedwelmingen en duizelingen,
waaraan zoo vele zijner famieljeleden lijden; in zijne
jeugd heeft hij een ontsteking aan de long gehad; in Indië
vermeerderden die duizelingen en bedwelmingen zoo
hevig, dat hij soms als waanzinnig was; de expeditie naar
Boni en de daarop gevolgde bonische koorts, waarvoor
hij acht maanden in het hospitaal te Batavia doorbragt,
gingen van die zelfde duizelingen vergezeld, tot dat hij
eindelijk wegens „buiklijden" uit de militaire dienst
ontslagen werd. In het vaderland teruggekeerd, ontdekte
hij op zekeren morgen te Haamstede eene dikte op het
voorhoofd, welke langzamerhand grooter werd, Hij raad
pleegde een medicus, den heer Zuurdeeg te Zierikzee,
die daaromtrent een brief heeft medegedeeld, welke is
overgelegd en waarin, benevens andere bijzonderheden
wordt gezegd, dat z. i. de beschuldigde op het oogenblik
dat hij de daad volvoerde, leed aan „erotomanie". Vol
gens de opgave van den beschuldigde was, en hierop
vestigde pleiter ook de aandacht, de inwendige pijn van
het hoofd van dien aard dat hij voor korteren of langeren
tijd het geheugen verloor.
Op medico-legaal gebied is het volgens den verdediger,
met verwijzing naar schrijvers te dien aanzien, buiten
alle tegenspraak, dat er bij den beschuldigde zekere
predispositie bestond tot tijdelijke verstandsverbijstering,
welke een bepaalden vorm zou aannemen, naarmate lig-
chamelijke toestanden en aandoeningen des geestes daar
toe medewerkten. Dit is bij den beschuldigde het geval
geweest: men heeft hier te denken aan de zoogenaamde
melancholia amatoria. Volgens de schrijvers over gereg-
telijke geneeskunde is een der kenmerkende eigenschap
pen van deze zielsziekte dat zij voert tot doodslag, en
vooral tot zelfmoord. Hier kan dus niet gedacht worden
aan toerekenbaarheid, daar de daad slechts het gevolg is
geweest van zielsziekte.
Ten slotte verklaarde de verdediger zich overtuigd
te houden dat de regters tot hunne voldoening zullen
hebben gezien dat er eene oorzaak voor het plegen der
daad bij den beschuldigde heeft bestaan, welke geen men-
schelijke hand mag straffen. Volkomen waar is het dan
ook wat het openbaar ministerie gezegd heeft, dat de
beschuldigde spoken zijner verbeelding en hersenschim
men zag: hij was tijdelijk waanzinnig. Met het opge
slagen geschiedboek van den ongelukkigen Koer, kan z.i.
geen veroordeelend arrest volgen. Pleiter wenschte wel
sprekend te zijn om de overtuiging te schenken dat de
beschuldigde buiten het bereik der strafwet moet blijven,
doch de feiten zelve zijn welsprekend. Hij konkludeerde
mitsdien tot vrijspraak van den beschuldigde en subsi
diair dat het den hove moge behagen alsnog een gereg-
telijk-geneeskundig onderzoek te bevelen, voor zoo ver
dit in de tegenwoordige omstandigheden na zoo langdurig
tijdsverloop nog mogelijk is en met gewenscht gevolg
mogt kunnen geschieden.
De zitting werd hierop geschorst tot dingsdag voor
middag ten 10 ure.
Zie zitting van dingsdag in de courant.)
SNELPERSDRUKKERIJ VAN HE GEBROEDERS ABRAHAMS-