te Brouwershaven. Deze heeft, na op den 16 september des morgens van het gebeurde ten huize van J. Lokker kennis te hebben gekregen, toen de beschuldigde reeds was gearresteerd, proces-verbaal opgemaakt. De beschul digde, die in den sloot had gelegen en alzoo bemorst en ook bebloed was, heeft op de vragen van den kantonregter dadelijk zijn naam opgegeven en bekend zich te hebben schuldig gemaakt aan het doodschieten van Kaatje Lok ker. Daarna in de woning van Lokker teruggekeerd heeft de getuige met vrouw Lokker gesproken, die echter sufferig was en verwarde antwoorden gaf. Yan deze laat ste verklaring is op verzoek der verdedigers aanteeke- ning geschied. Voorts gaf deze getuige eene beschrij ving der kamer waar het feit was voorgevallen en van den toestand waarin het lijk gevonden is, nl. op een stoel ineengezakt, zijnde het echter door de moeder van dien stoel afgenomen en op den grond gelegd. Onder het ligchaam der verslagene werd eene met bloed bevlekte oorbel en op eene secretaire een van een gespleten, vol gens den getuige gebruikt, slaghoedje gevonden. Deze getuige verklaarde ook dat hij nooit iets ten nadeele van Koer had gehoord. De verklaringen' van den volgenden getuige, den her bergier J. Lokker, kwamen in het kort hierop neder. De beschuldigde had, tijdeus hij te Haamstede gestationeerd was, bij hem gelogeerd; het kostgeld dat de jongeling betalen wilde, werd na het openlijk verkeer met zijne dochter, nimmer aangenomen, hoe dikwijls hij ook bij Lokker zijn intrek nam. Deze laatste was hem genegen en ofschoon zijne vrouw tegen het verkeer van Koer met hare dochter was omdat hij, volgens hare meeuing, zoo erg jaloerscli was, was zij, volgens de verklaring van haar man, niet tegen den persoon des beschuldigden. Tijdens het verblijf van laatstgenoemde ten huize van Lokker waren daar ook gelogeerd vijf machinisten, waar onder de gebroeders Smulders en zekeren van Iersel. Een der Smulders had de jaloerschheid van den beschul digde opgemerkt en voorts, met het oog op de mogelijke gevolgen, geweigerd langer met hem op de zelfde kamer te slapen. Het tijdstip waarop het verkeer van den beschuldigde met de dochter van den getuige is aange vangen, kon deze niet met juistheid opgeven. Wel wist hij dat het verkeer van junij tot september heeft geduurd en dat zij voor het eerst met Brouwershavensche kermis zamen zijn uit geweest, na daartoe permissie gevraagd en verkregen te hebben. De beschuldigde, die met zijn meisje twee malen naar de Zierikzeesche kermis was geweest, wilde ten derden male die kermis met haar bezoeken op donderdag 15 september en was boos geweest toen hem te kennen werd gegeven dat dit niet werd toegestaan omdat Lokker zijn dochter niet missen kon. De stoel met gebroken leuning uit het kamertje waar de moord heeft plaats gehad en die ter teregtzitting als stuk van overtuiging aanwezig was, werd door den getuige herkend. Hij verklaarde nog dat hij Koer nooit anders had gekend dan als een fatsoenlijke, opregte en brave kerel, die algemeen bemind was en alty deen stil ka rakter bezat. Dit was ook de reden dat de getuige niet bepaald kon antwoorden op de vraag namens de verde digers gedaan, of hij niet had opgemerkt dat de beschul- digde in den laatsten tijd in zich zeiven was gekeerd. Wel had hij opgemerkt dat Koer, die anders nooit ster- keu drank gebruikte, in den uamiddag van donderdag 1 een paar borrels gedronken heeft en hij dien dag niet goed gehumeurd was. Overigens deelde Lokker eenige bijzonderheden mede omtrent het vinden van brieven van zijne dochter aan Koer, die hij onmiddellijk verbrand heeft, alsmede van een zakje met kruid in eene ongeslo- tene lade op het kamertje van den beschuldigde, waarin, volgens den getuige, goederen van Koer, maar ookgoede- ren van de broeders Smulders geborgen waren. De getuige Charles Smulders zeide evenwel daarvan niet te weten. Ook zou de beschuldigde aan zijn meisje geld ter leen hebben gevraagd, zoo als zij aan haar vader heeft mede gedeeld, doch zij had het niet. Op dit laatste vestigde de prokureur-generaal de aandacht als eene bijzonderheid dat de beschuldigde ten derden male kermis wilde hou den en aan zijn beminde zelve geld ter leen vroeg. De derde getuige W. van den Broeke, werkster, was deu 16 september des morgens precies ten 9 ure ten huize van Lokker gekomen, om als naar gewoonte te werken. Zij merkte zoo als zij onder anderen verklaarde, dat Koer en de moeder van zijn meisje toen hevige woor den hadden: de oude vrouw was niet voor het verkeer barer dochter en zeide óp dien morgen tot de getuige, na genoemde woordenwisseling met Koer, dat zij niet dacht noch hoopte dat het verkeer tusschen Kaatje en haar minnaar tot trouwen zou komen. Toen korten tijd later het schot viel, dacht vrouw Lokker niet dat dit een schot was, maar meende zij dat er boven iets brak. Beide zij n daarop naar boven gegaan en zagen het voorgevallene. Yolgens deze getuige heeft Kaatje wel eens tegen haar geklaagd over de jaloezij van Koer, doch de laatste even zeer wel eens over de houding van Kaatje. Er was, zoo als de getuige op een vraag, namens de verdedigers ge daan, antwoordde, verschil in de bejegening die de be schuldigde ondervond van Lokker en van diens vrouw, doch de laatste was tegen niemand bijzonder vriendelijk cn in het algemeen niet goed gehumeurd. Uit de getuigenis van C. Gort, winkelierster te Brou wershaven, bleek alleen dat volgens hare meeniug,Kaatje Lokker eenigzins onverschillig van aard en niet zoo opge wonden als de beschuldigde was. De getuige W. C. Smulders verklaarde onder anderen dat hij, toen hij in augustus eu september, gedurende een zevental wekeu in de herberg van Lokker gelogeerd had, op zaturdag 10 september met Koer en zijn meisje en een drietal anderen naar de kermis te Zierikzee gere den is, waarvan hij en Koer de verteringen zamen hebben betaald, doch zich niet meer met Kaatje dan met anderen te hebben opgehouden en niets te hebben gedaan ora Koer te plagen. Kaatje Lokker was vriendelijk tegen allen en allen waren vriendelijk tegen Kaatje. Deze getuige, deelde ook mede dat de beschuldigde hem geld ter leen had gevraagd om iets bijzonderste koopen, doch hij hem naar zijn broeder verwezen had," die den sleutel had van den koffer waarin het geld lag. Na een bezoek aan de kermis te Tilburg heeft Smulders, zoo als hij vooraf had beloofd, voor Kaatje Lokker een koek ten ge schenke meêgebragt, dien hij haar openlijk gegeven heeft. Hij kon niets antwoorden op de vraag of Kaatje met dat geschenk zich niet zeer ingenomen had betoond, dan dat zij dit geschenk onder dankbetuiging had aangenomen. Ook omtrent het drinken van sterken drank door den beschuldigde op 15 september en de redenen van het niet langer op de zelfde kamer slapen, deelde deze getuige een en ander mede, terwijl hij ten slotte op de vraag of hij niet een portret van Kaatje Lokker had ontvangen, er een ter J>ezigtiging gaf, hetwelk hij echter na haar dood van haar yader had gekregen. Yan den zesden getuige, A.Lambregts, ambtenaar van 's rijks belastingen te Brouwershaven, heeft de beschul digde vier rijksdaalders geleend, welke hij zeide noodig te hebben voor het betalen van kostgeld. De winkelbediende W. van Schelven, uit Zierikzee, verklaarde op donderdag 15 september aan den beschul digde te hebben verkocht een pistool met dubbelen loop, nadat hij eerst naar een revolver had gevraagd, dien de getuige niet in den winkel voorhanden had. Voor dat pistool werd door de beschuldigde 3,20 betaald, bene vens 25 cent voor een zakje met kruid, 5 cent voor 25 of 26 pistons en 12 cent voor 6 kogels, te zamen ƒ3,62. De kogels moesten vooraf kleiner worden gemaakt. Deze getuigen zeide dat hij niet had opgemerkt of Koer des tijds in opgewonden toestand verkeerde. Volgens de verdedigers was dit niet te verwonderen, daar de getuige den beschuldigde nooit te voren gezien had. De getuigen J. van Schelven, landmanszoon, Jan van der Have, kleermaker, J. Plausoen, veldwachter, J. Kris- talijn, dijkbaas, en C. Machielse, rijksveldwachter, allo te Brouwershaven, deelden een en ander mede omtrent het geen met den beschuldigde na het plegen der daad had plaats gehad, nl. hoe hij uit de woning van Lokker was geloopen over de straat langs het kerkpad, met" een pistool in de hand, tot dat hij in een sloot was gespron gen. Iu die sloot bevond zich op dat oogenblik, volgens de getuigen Plansoen en Kristalijn, water ter hoogte van ongeveer een ned. el, althans, naar de meening van Plansoen en van der Have, genoeg water voor den be schuldigde om zich te verdrinken als hij dit had ge wild. Na met touwen uit die sloot, waarin hij met het hoofd even boven waj^r in eenigzins half staande half liggende houding gevonden werd, getrokken te zijn, was de beschuldigde versufd. Althans de getuige van der Have verklaarde dat Koer tegen een „schippers knecht" zou gezegd hebben: „mijnheer! ik ben onschuldig." Hij was geheel e,n al nat toen hij uit de sloot gehaald was en had zijn pet verloren, die echter later gevonden is; het pistool is evenwel, niettegenstaande de aanwijzing van den beschuldigde eu de naauwkeurigste nasporingen, niet wedergevonden. Volgens de verklaringen der beide veldwachters, heeft de beschuldigde op hunne vraag naar de aanleiding tot de misdaad, geantwoord dat hij jaloersch was; dat hij door zijn meisje en hare moeder alsmede door den machinist Smulders getergd was; dat zijn meisje zéér was ingenomen geweest met een koek dien zij van den machinist had gekregen, terwijl zij min der op had met een kleedje dat zij van hem zeiven had ontvangen; dat hij 'smorgens vroeg een gesprek met zijn meisje in de keuken had gehad, waarbij hij haar zeide „als er geen verandering komt schiet ik mij voor den kop", waarop zij geantwoord heeft: „dan zou ik er nog om lagchen"! na wolk gesprek zij de keuken heeft ver laten en hij aldaar is achtergebleven en het pistool gela den heeft; dat de moeder hem toen geroepen heeft en bij naar de gelagkamer is gegaan en te zamen met haar en zijn meisje aan de ontbijttafel heeft gezeten, waarbij is gesproken over het afbreken van het verkeer, terwijl zijn meisje vervolgens naar boven gegaan en spoedig door hem gevolgd is. De dertiende en veertiende getuigen, de heeren G. H. Steinergeweg, heelmeester, en H. Goemans, med. doet., werden tevens gehoord als deskundigen. Zij bevestigden mondeling het door hen aitgebragt verslag hunner beviu- dingen bij het lijk, deden aanwijzing van een en ander aan den ter teregtzitting voorhanden schedel van de verslagene, en volhardden bij het resultaat van hun onder zoek, dat de dood het noodwendig gevolg is geweest van een op korten afstand gelost schot uit een vuurwapen. Vervolgens werden de acht getuigen a décharge gehoord. De eerste, A. Faassen, koffijhuisknecht te Brouwershaven, verklaarde dat hij op 15 mei dezes jaars met Kaatje Lokker naar de kennis te Schuddebours is geweest en des morgens ten half drie ure met. haar is thuis gekomen hij wist evenwel niet of dit is gebeurd op den dag nadat Koer naar Haamstede was vertrokken. Ook erkende hij op zondag na pinksteren met haar ge wandeld te hebben, docli zeide hij vroeger geen verkeer met haar te hebben gehad en ook niet te weten of zij vroeger met een ander heeft verkeerd. Aan de getuigen de wed. Hoogeboom, winkelierster te Brouwershaven, en hare dochter P. Hoogeboom, werd achtereenvolgens op verzoek der verdedigers gevraagd of zij niet aan den beschuldigde hadden medegedeeld, dat de machinisten Smulders bij haar in den winkel waren gekomen eu gezegd hadden dat zij, wetende dat Koer zoo jaloersch was, hem eens zouden tergen door hunne houding tegenover Kaatje, en bij die mededeeling aan den beschuldigde nog gevoegd hadden het verzoek om niets aan de machinisten hiervan te laten bemerken daar zij dan geen sigaren meer zouden komen koopen? Op deze vraag antwoordden beiden getuigen dat zij hiervan niets wisten. De beschuldigde merkte hierop aan dat zij het zeker vergeten waren, maar dat zij het hem bepaald hadden medegedeeld. "Wel herinnerden de getuigen zich dat Koer nu en dan geklaagd heeft over plagerijen: de aard dezer plagerijen bestond volgens de getuige P. Hoo geboom evenwel in gezegden en niet in handelingen. Ook verzochten de verdedigers dat aan laatstgenoemde getuige, die de vriendin van Kaatje Lokker is geweest, zou gevraagd worden hoe Kaatje zich omtrent Koer tegen haar uitliet. Zij trokken echter die vraag in, nadat het openbaar ministerie had opgemerkt dat het bekend is dat Kaatje Lokker in den laatsten tijd jegens Koer „vol komen onverschillig" was. Overigens deelde deze getuige mede dat er op dingsdag van Zierikzeesche ker mis tusschen Koer en zijn meisje ongenoegen was ont staan, omdat zij met een ander had gedanst zonder dat hem daartoe verlof gevraagd was. De getuige A. van der Halen, uit Brouwershaven, ver klaarde op verschillende vragen onder anderendat hij Koer meermalen had aangeraden het verkeer met Kaatje Lokker af te breken, omdat zij zoo onverschillig was jegens hem; dat de beschuldigde wel eens over slechte behandeling van de zijde van vrouw Lokker had ge klaagd; dat Kaatje Lokker op een hal to Zierikzee heeft gedanst met een neef van den getuige, waarover tus schen haar en haar vrijer gesproken is; dat Koer, voor zoo ver hij hem kent, een fatsoenlijke jongen is; en dat de beschuldigde twee dagen voor het voorval zeer ver drietig en afgetrokken was. De beschuldigde heeft als ambtenaar gestaan onder de bevelen van den getuige Smits, ambteuaar der direkte belastingen te Haamstede. Deze getuige verklaarde dat de beschuldigde zich steeds als een ordentelijk, braaf mensch heeft doen kennen. Ook deelde hij eeu en ander mede als blijken van de zeer groote genegenheid welke Koer zijn beminde toedroeg en de peinzende houding waarin hij hem meermalen verraste. Deze getuige gaf voorts op dat de beschuldigde in indische militaire dienst is geweest met het voornemen om te trachten aldaar officier te worden, doch dat hij uithoofde zijn hersen gestel door het klimaat leed, verzoek had gedaan om bij de entrepots te Amsterdam overgeplaatst te worden. De getuige heeft later wel eens opgemerkt dat Koer geen sterk geheugen bad. Den getuige H. C. Smulders, 23 jaren oud, machinist te Tilburg, werd o. a. gevraagd of hij Kaatje Lokker niet eens in zijn arm gehouden en haar gezoend en Koer uit vermaak getergd had. Hierop antwoordde hij bepaald ontkennend. De beschuldigde merkte hierop aan dat hij, op zijn kousen naar boven gegaan zijnde, gezien hoeft dat de getuige Kaatje Lokker in zijne armen hield en haar kuste, alsmede dat de getuige toen eeu stuk cos- métique in de haod hield om zijn baard zwart te maken en te gelijkertijd daarmede het haar van het meisje naar boven streek. De getuige antwoordde hierop dat hij haar wel eens in den arm had gehad en ook wel haar haar met cosraétieque had opgestreken. Dat Koer als een fatsoenlijk man bekend is verklaarde ook de getuige A. Heyboer, te Oud-Vossemeer. Deze heeft den beschuldigde ook aangeraden het verkeer met Kaatje Lokker af te breken, wetende dat haar moeder tegen hunne verbinfltenis was en Kaatje nog een joDg meisje was, wier zinnen nog niet zoo heel vast stonden De laatste getuige k décharge was de heer J. P. II. Beijers, predikant te Brouwershaven. De verklaringen van dezen getuige, die den beschuldigde met den kan tonregter heeft gesproken onmiddellijk na zijne aanhou ding, komen in het kort hierop neder. De beschuldigde zeide deu vorigen dag in een door hem nader aangedui- den winkel (de naam van den winkelier was hein onbe kend) het pistool gekocht te hebben. Op de vraag van den kantonregter: hadt ge dan gistereu reeds het voor nemen het meisje te dooden? werd door den beschul digde alstoen, onder een vloed van tranen, geantwoord „Neen, o neen! dat niet, maar ik was besloten mij-zei ven het leven te benemen," en op de vraagwaarom was het antwoord: „O, jaloezij! O,jaloezij!" De beschul digde wekte toen, zoo als de getuige verklaarde, diep mededoogen bij hem op en innig bewogen heeft bij ver volgens met Koer gesproken over hetgeen hij in de ge geven omstandigheden nuttig voor hem achtte. Zoo heeft hij hem eerst gevraagd of hij nog ouders had, waarop de beschuldigde had geantwoord sinds zijn zevende jaar reeds wees te zijn. Ook heeft hij hein over de godsdienst onderhoudenwaarvoor hij reeds vroeger uitwendige blijken van belangstelling bij den beschuldigde had opge merkt, daar deze ter kerk kwam. De laatste verklaring van den getuige was deze: dat hij bij liet gesprek met den beschuldigde den volkomen indruk kreeg dat hij toen de zuivere waarheid sprak en zijn berouw opregt was. Nadat aan dc gehoorde getuigen verlof was gegeven zich te verwijderen, is de zitting verdaagd tot. maandag voormiddag ten 10 ure. Heden morgen is de behandeling voortgezet. Nog één getuige is gehoord en voorts voorlezing gedaan van de verklaringen van vrouw Lokker in de instruktie afgelegd. liet verhoor van den beschuldigde, daarop gevolgd, duurde ongeveer anderhalf uur. Hij bekende de daad uit jaloezij gepleegd te hebben, doch bij het koopen van het pistool alleen het plan tc hebben gehad zich zeiven

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1864 | | pagina 2