O
u
Dingsdag
13 December.
Editie van maandag avond 8 ure.
Middelburg 13 december.
Het dezer dagen bij de plaatselijke geneeskundige
kommissie alhier ingekomen berigt van keelontsteking,
waaraan de inzender gelooft den naam van diphtheriti -
sche te moeten geven, heeft genoemde kommissie genoopt
onder dagteekening van gisteren een cirkulaire aan de
genees- en heelkundigen in deze gemeente uit te vaar
digen.
De kommsie herinnert daarin, bij het veelvuldig heer-
schen van keelontsteking en de mogelijkheid dat zich
daaronder de vorm voordoet die diplitheritische wordt
genoemd, aan haar vroeger gedaan verzoek om als
dan oogenblikkelijk daarvan berigt in te zenden; terwijl
zij voorts de genees- en heelkundigen uitnoodigt om de
gezinnen, waarbij de diphtherina zich mogt vertooneo,
de hoofden te herinneren aan het verbod (art. 128
policie-verordening) tot het zenden van kinderen naai
scholen en fabrieken.
Uit Vlissingen schrijft men ons heden:
Daar de zuidewind het gedonder van het geschut
a costi zal hebben overgebragt, acht ik het noodig u me
de te deelen dat het een eenvoudige afschieting van het
geladen geschut van de Niagara is geweest, volgens som
migen exercitie, maar dat geloof ik niethet kwam nog
al aanzoo dat er een paar ruiten op de kaai uit de
ramen zijn gesprongen."
Uit Zuid-Beveland meldt men ons:
„In eeue vergadering van ingelanden van den polder
Waarde, jongstleden vrijdag aldaar gehouden, werd, naar
ik verneem, besloten het straatgeld, dat ten behoeve van
het middel van straten en wegen acl 39 cent de bunder
gelieveu wordt, in het vervolg niet meer te b.etaleu.
„Het is voorzeker opmerkenswaardig dat door die
afgelegen gemeente de eerste stoot wordt gegeven tot
omverwerping van eene instelling, wier bestaan van de
helft der zeventiende eeuw dagteekent.
„De omstandigheid dat er in die gemeente, voor zoo
ver ik weet, nog geen enkel gedeelte weg begrind is,
en men er nog immer, even als op zoo vele andere plaat
sen in dit eiland, door zand en klei woelt, heeft zeker
tot dat besluit geleid. Dat het door meerdere zal gevolgd
worden lijdt geen twijfel."
Uit Leiden schrijft men ons onder dagteekening
van 9 dezer:
„De derde voorlezing in het remonstrantsche kerk
gebouw werd gisteren gehouden door professor Kuenen,
ten onderwerp hebbende „de israëlitische profeten".
„Spreker begon met de opmerking, die hij in het beloop
zijner rede zou trachten te staven, dat bet profetisme
schijnbaar in een minder voordeelig, maar in waarheid
in een veel schooner en schitterender licht zich aan ons
vertoont volgens de nieuwere, dan volgens de oudere
opvatting. Na die oudere (welbekend), zoo als zij in vroe
ger jaren op de katecliisatiën algemeen werd geleerd, in
korte trekken te hebben geschetst, en er het betrekkelijk
aannemelijke in te hebbeQ gewaardeerd, wees hij nog-
thans op de onoverkomelijke zwarigheden, die haar druk
ken, zoodra men het oude testament, zelfs als niet-god-
geleerde, eenvoudig met eenige aandacht gelieft te lezen.
Met eenige proeven werd o. a. gestaafd dat de profeten,
niet alleen de Baals- maar ook de ware Jahve-dienaars,
vaak elkander tegenspreken, dat hunne voorspellingen
zeer dikwijls door de uitkomst zijn gelogenstraft enz. enz.,
al te gader sprekende bewijzen van hun menschelijke
feilbaarheid en getuigende tegeu bet bovenmenschelijk
karakter, hun door de oudere theologie opgedrongen.
„Na aldus de traditionele voorstelling op zijde te heb
ben geschoven zeide spreker (wien zeker niemand hiertoe
de bevoegdheid zal ontzeggen) zijne eigene voorstelling
omtrent den oorsprong, het wezen en de ontwikkeling
van het israëlltisch profetisme te willen ontvouwen. Het
profetisme is van zeer oude dagteekening. In zijn ruwsten
vorm ontdekken wij er de sporen van een veertienhon
derd jaren voor Christus. Tegen het einde der elfde
eeuw had er een zeker godsdienstig reveil plaats, aan
wier hoofd Samuel zich plaatste. Wij lezen van „profeten
scholen" (godsdienstige vereenigingen)door hem ge
ordend. Voorts wijzen de namen: Nuzireër en Nabt
(d. i. die opborrelt) eeuigzins den aard van genoemde
verschijnselen aan. Overigens schuilt nog veel van de
werkzaamheid der profeten gedurende die overoude
tijden in het duister. Soms schijnen zij een soort vau
hofbeamten te zijn geweest, dan weer treden zij, gelijk
bijv. Nathan tegen David, als strenge boetgezanten van
de koninklijke hoven op. Dat zij aan de staatkundige
beroeringen lang niet altoos vreemd zijn gebleven, blijkt
bijv. uit de scheuring van het rijk onder Rehabiam, die
voornamelijk door hun toedoen is bewerkt. Zuiver gods
dienstige voorstellingen treffen wij bij hen, zoo lang bet
rijk der tien stammen heeft bestaan, dan ook nog niet
aan. Jahve beschouwen zij als 2ftaëis „stamgod" en ver
eeren hem onder de gedaante van een gouden stier. Zij
zetten koningen af en stellen die aan, prediken opstand
tegen den regerenden monarch, keuren het goed als deze
onder de verwanten van zijn voorganger een gruwelijk
bloedbad aanrigt enz. enz, Hoe dit alles genade heeft
kunnen vinden in de oogen van christelijk-regtziunige
voorstanders van het koningschap „bij de gratie Gods",
zegt spreker moeijelijk te kunnen begrijpen. In elk geval
is het met het denkbeeld eener „goddelijke ingeving"
niet te rijmen.
„Intusschen is het spreker aangenaam op een volgende
meer van geestelijke ontwikkeling onder het profeten
dom getuigende periode te kunnen wijzen, die niet zoo
zeer door inwerking van uitwendige invloeden, dan wel
door het meer innerlijk ontwaken van zedelij ken ernst
in het hart, blijkt te zijn ontstaan. Gunstig onderscheidt
zich in menigerlei opzigt deze periode van de vroegere.
Toch zijn de uitspraken der godsraannen ook uit dat
tijdperk, hoeveel schoons sommige ook bevatten, nog
met veel onzuivere bestanddeelen vermengd en is alweêr
het denkbeeld van een „goddelijke ingeving" met vele
hunner handelingen en gezegden onvereenigbaar.
„De bloeitijd van het profetisme valt, volgens spreker,
buiten allen twijfel tusschen de achtste en zesde eeuw.
Na onder Jesaja e. a. zijn zenith te hebben bereikt, ont
aardde het van lieverlede en stierf eindelijk geheel weg.
„Ezra maakte een begin met de verzameling der
„schriftelijke" profetiën: een zeer verdienstelijk werk,
waarbij alleen te betreuren valt dat hij soms op zeer
anachronistische wijze de werken van latere schrijvers
(zoo als van den tweeden Jesaja, die tijdens de balling
schap leefde) met die van deciel oudere onder één
naam zamenvoegde, 't geen tot allerlei verwarring en
misverstand, zelfs tot op den huidigen dag toe, heeft
aauleiding gegeven. Dat voorts, naarmate de geest der
profeten van lieverlede voor dorre schriftgeleerdheid had
plaats gemaakt, men zich over den aard en het wezen
van het profetisme allengs allerlei scheeve en onjuiste
voorstellingen begon te vormen, blijkt ten duidelijkste
uit het Boek Daniel, geschreven in de tweede eeuw voor
Christus. Daniel wordt daarin voorgesteld als een won
derdoener, als iemand die goddelijke voorwetenschap
bezit, die eeuwen vooruit de kleinste gebeurtenissen
hairfijn voorspelt enz., terwijl daarentegen de wezenlijke
grootheid der profeten, te weten hun zedelijke ernst,
hun zelfstandige godsdienstige ontwikkeling, hun vast
en onwankelbaar vertrouwen op Jahve, er niet of zoo
goed als uiet in worden vermeld.
„Intusschen zijn het toch alleen deze laatste, de waar
lijk „zedelijke" elementen in het profetisme geweest
waardoor bet eene blijvende waarde voor de ontwikke
ling der menschheid heeft gehad, waardoor de kiem van
het godsdienstig leven in Israël is bewaard gebleven, en
de heerlijke, volle ontwikkeling er van in Jezus van
Nazareth is voorbereid en mogelijk gemaakt.
„De eerste der onlangs door mij aangekondigde „tegen-
lezingen", of hoe zal ik ze noemen? van de heeren
Chantepie de la Saussaye en Gunniug (hun strekking is
blijkbaar een dam op te werpen tegen het veldwinnend
„modern ongeloof") had plaats op 1 december 11. De heer
Chantepie de la Saussaye sprak over „werkelijkheid en
overlevering". De doorgaande polemiek tegen dr. Pier-
son en „Rigting en leven" in die rede werd mij eerst
verklaarbaar, toen ik later vernam dat de heer 0. haar
voor ruim een jaar reeds te Rotterdam zou hebben ge
houden."
De behoefte aan uitbreiding der stad Leeuwarden, die
vooral in den laatsten tijd gedurig levendiger was ge
worden, had burgemeester en wethouders er toe geleid,
den raad voor te stellen tot aankoop onderhands vau
eenige stukken land, gelegen aan de zuidzijde der stad
in de nabijheid van het spoorweg-station, ter gezamen
lijke grootte van 5 bunders 11 roeden 10 el, voor een
bedrag van ƒ31.976, met het doel die later bij gedeelten
weder te verkoopen tot het stichten van huizen daarop,
in welk geval van wege de gemeente te dier plaatse en
in den omtrek daarvan eenige straten, kaden enz.
zouden worden aangelegd. Dit voorstel werd in de raads
zitting van den 8 dezer behandeld en na eenige diskussie
met algemeenc stemmen aangenomen. De noodige
gelden zullen worden gevonden door tegeldemaking
van twee ten name der gemeente staande inschrijvingen
op het grootboek der nationale schuld, de eene groot
ƒ31.400 a 2£ pet., de andere groot ƒ18.300 X 3 pet. Aan
burgemeester en wethouders is verder opgedragen, be-
moeijingen te doen tot aankoop onderhands van nog een
stuk land, groot 1 bunder 60 roeden 70 el, hetwelk tot
bovengemeld doel mede benoodigd is.
Benoemingen en besluiten.
ridderorden. Verguuning verleend aan den 'héér
W. C. Th. van Nahuys, burgemeester der gemeente En
schedé, tot het aannemen en dragen der versierselen van
ridder der Kroonorde 4e klasse, hem door Z. M. den
koning van Pruissen geschonken.
leger. Benoemd bij het personeel van de genees
kundige dienst der landmagt tot officier van gezondheid
2e klasse (naar ouderdom van rang) de officieren van
gezondheid 3e klasse L. E. Bachelier, van het 3e, en
H. C. van Eyk van Voorthuysen, van het 7e regement
infanterie.
belastingen enz. Benoemd tot ontvanger der in- en
uitgaande regten en akcijnsen (geriefkantoor) aan den
Braam de heer D. Folkersma, eervol ontslagen meter
taxateur van den turf op wachtgeld, te Pekelaen tot
ontvanger der direkte belastingen en akcijnsen te Wie-
ringerwaard de heer A. H. van Iddekinge, eervol ontsla
gen meter-taxateur van den turf op wachtgeld, wonende
te Winsum.
Kerkuieuws.
De heer G. J. Gobius du Sart, predikant te Arnemuiden,
heeft voor de beroeping naar de gemeenten Vronwepolder,
Nijkerk op de Vein we en Harderwijk bedankt.
Marine en leger.
De kommanderende officieren van al de korpsen van
het leger en van het koloniaal werfdepot hebben van
den minister van oorlog eene aanschrijving ontvangen
nopens de inschrijving in de stamboeken van het leger.
De aanleiding tot deze aanschrijving is dat meermalen
personen, die te voren hebben gediend, doch laatstelijk
ontslagen zijn op eene wijze, welke niet toelaat hen
weder in militaire dienst aan te nemen, met verzwijging
van hunne laatste dienst, een extrakt-stamboek weten te
verkrijgen van het korps bij hetwelk zij primitief behoor
lijk waren gepasporteerd. Ten einde nu zooveel mogelijk
te voorkomen dat van zoodanig extrakt gebruik worde
gemaakt, om andermaal als vrijwilliger of ais plaatsver
vanger op te treden, heeft de minister van oorlog bepaald,
dat voortaan ten aanzien van ieder man van wien het
blijkt dat hij te voren heeft gediend, hetzij bij het zelfde
of bij een ander korps, in het stamboek daarvan, na de
aanteekening van het ontslag, het stamboeknummer
worde vermeld, waarop de betrokken persoon op nieuw
ingeschreven is.
De officier van gezondheid le klasse bij de zeemagt
J. G. Slieker, laatst behoord hebbende tot het eskader
in Oost-Jndië en met partikuliere gelegenheid den 5 dezer
van daar in Nederland teruggekomen, is met dat tijdstip
op non-aktiviteit gebragt. Staatscourant
Rcgtszaken.
In de laatste editie van oü3 vorig nommer deden wij de
toezegging een enandertezulleumededeelen van het ver
handelde in de zitting van eergisteren van het provinciaal
geregtshofin Zeeland in de zaak van den 28jarigen Her
mann Koer, ambtenaar bij 's rij ks belasti ngen te Haamstede,
beschuldigd van doodslag met voorbedachten rade. Het
verhandelde in die zitting bepaalde zich, behalve de
voorlezing der processtukken, tot bet verhoor van 22
getuigen, waarvan twee tevens als deskundigen en acht
a décharge zijn gehoord. Daar wij de akte van beschul
diging in ons nommer van jl. dingsdag in haar geheel
mededeelden en wij alzoo mogen onderstellen dat de
belangstellenden onder onze lezers met de toedragt dezer
zoo treurige zaak grootendeels bekend zijn, kunnen wij
bij het vervullen van bovengenoemde belofte kort zijn.
Wij stippen dan ook slechts een en ander van den door
ous opgeteekenden inhoud der verklaringen van de ver
schillende getuigen aan.
Een der gedagvaarde getuigen, de huisvrouw van J.
Lokker, moeder der verslagene Kaatje Lokker, was niet
ter leregtzitting verschenen. Blijkens een door den pro-
Ie urcur-generaal ontvangen en overgelegd certifikaat van
haren geneesheer was zij daartoe buiten staat. Op ver
zoek van het openbaar ministerie zal de door deze getuige
in de instruktie afgelegde verklaring later worden voor
gelezen.
De beschuldigde wordt by gestaan door de heeren mrs
W. A. van Hoek en Ph. van den Broecke.
Nadat de beschuldigde die voor den aanvang der
zitting hevig was ontroerd, doch overigens gedurende
den loop der zitting kalm bleef op de gebruikelijke
vragen des voorzitters naar naam, ouderdom, betrekking,
geboorte- en laatste woonplaats geantwoord had, werd
als eerste getuige gehoord mr. W. II. Kroef, kantonregter