werkzaam zijn om de koningin bij de bevolking onbemind te maken. LI. woensdag is nabij Harrington, eene zeeplaats in Cumberland, een voorval gebeurd, eenigzins overeen komende met dat, hetwelk in den aanvang des jaars zoo veel verwoesting en verlies van menschenlevens rondom Sheffield veroorzaakte. Ditmaal echter kwamen geene menschen daarbij om. Tegen 11 ure voor den middag moet een nabij Harrington gelegen reservoir van drie alcres oppervlakte, waarschijnlijk ten gevolge van over vloedig gevallen regen, zijn gebarsten, althans omstreeks dien tijd kwam eene ontzettende massa water ter diepte van 4 of 5 voet, met vervaarlijk gedruisch aanrollen, den weg nemende door de hoofdstraat der stad en zich ein delijk ontlastende in de haven. Eenige personen, vooral kinderen, werden met moeite uit den hen medesleurenden stroom gered. Gelijk men denken kan, is door het onder- loopen van kelders, het vernielen van huisraad, koop mansgoederen enz., vrij aanzienlijke schade geleden. Te Rome heerscht gebrek aan klinkende munt. Men is niet voornemens het pausselijke leger te vermeer deren, alleen de gendarmerie zal worden versterkt, en dit is zeer noodig, daar moorden roof op schrikwekkende wijze toenemen. Men leest in den Moniteur de Province: „Een engelschman, die zoo even aan de Cannebière ontscheepte, wilde zich laten scheren, alvorens zich naar een hotel te begeven. Van een zwaar lederen zakje voor zien, trad hij de woning van een baardscheerder binnen, ^elke men hem had aangewezen,* hij opende het zakje, trok er twee pistolen uit welke hij in zijne zakken stak, nam een stoel en ging zitten. „Mijnheer," zeide hij aan den barbier, „ik ben zeer teergevoelig, vooral ten opzigte van den baardik geef u een guinje als gij mij scheert zonder te snijden. Zie hier twee pistolen; indien gij mij snijdt, schiet ik u onmiddellijk door den kop." „Vreest niet, Milord," antwoordde de baardscheerder. Hij schoor den engelschman met het grootste gemak. „Hoe nu! de pistolen hebben u geene vrees aangejaagd," zeide Milord verwonderd. „Neen, Milord." „En waarom niet?" „Wel indien ik u gesneden had, zou ik u onmiddellijk den hals hebben afgesneden." Milord stak zijne pistolen in het zakje, en ging plotseling heen, onder het mompelen van de woorden: „Die franschen zouden wel in staat zijn het te doen!" Het maken van sigarenkisten is sedert 30 jaren in Bremen eene' belangrijke fabriekszaak geworden. Vroe ger werden de kisten met behulp der handzaag van hout van suikerkisten, uit Brazilië aangevoerd, yervaardigd. In het jaar 1840 ontstond de eerste kistenfabriek, die met stoommachine en cirkelzagen werkte. Sedert 1848 nam het aantal dier fabrieken toe en thans telt Bremen er acht met ongeveer 300 werklieden. Zij hebben ouaf- gcbroken werk en voorzien de sigarenfabrieken in Duitschland,Zwitserland, Oostenrijk, Zweden en Rusland met kisten van cederhout. Jaarlijks komen 20 a 30 groote scheepsladingen van dit hout van Cuba naar Bremen. In het jaar 1863 voerden de brem er kistenfabrieken 11.289 kolli's, ter waarde van 177.463 thaler, grooteudeels naar het tolverbond uit. Te Makkinga is verleden week bij den ambtenaar van den burgerlijken stand aangifte gedaan van het voorgenomen huwelijk, van J. J. K. v. d. B. en A. R. v d. V. V. te Harderwijk, tellende te zamen een getal jaren van 140, de een iets meer de ander iets minder als 70 jaren; ze zijn beiden nimmer gehuwd geweest, maar hebben, zoo als J. J. li. te kennen had gegeven, al 30 jaren gevrijd; voorzeker een feest dat zich niet dikwijls voordoet. Sedert eenigen tijd is de belangstelling zeer geves tigd op eene strafvervolging tegen drie te Sliedrecht wonende aannemers gerigt. De behandeling dier zaak had op 6 dezer voor de regtbank te 'a Hertogenbosck plaats. De drie bedoelde personen waren aangeklaagd eene groote hoeveelheid steencn te hebben doen vervoe ren van den Ouden dam, aan het Steurgat, zijnde rijks eigendom, naar den nieuwen dijk, welke aldaar door hen bij aanneming wordt gelegd, en die steenen te hebben gebruikt voor de zinkstukken aan dat werk. Vijftien getuigen werden ter teregtzitting gehoord; het bleek dat door een der beklaagden, welke voorloopig in hechtenis is, hetzij direkt, hetzij door tusschenkomst van den onderbaas, last was gegeven om die steenen te vervoeren en te gebruiken, tijdens dat de aannemers gebrek aan steenen hadden, en door den lagen stand van het water zich geene eigene steenen meer konden verschaffen hoewel zij daartoe veel hoogeren prijs hadden uitgeloofd, en zulks terwijl door de direktie krachtig werd aange drongen voortgang met het werkte maken. De ambtenaar van het openbaar ministerie eischte eene gestrenge toe passing der wet; bepaaldelijk vermeende hij, dat er hoegenaamd geene aanleiding bestond yerzachtende omstandigheden toe te pass en, en daar het vervoer nu en dan ooknachtelijkdoormeerdaneen persoon was geschied, rekwircerde hij eene gevangenisstraf tegen elk der drie beklaagden van twee tot vijfjaren. Mr. Laurillard, die de beklaagden als advokaat ter zijde-stond, meende dat het hun ten laste gelegde niet viel in de termen der strafwet. Voorts betoogde hij, dat er ten laste van twee der beklaag den hoegenaamd geen bewijs geleverd was, terwijl hij eindelijk, in eene breede uiteenzetting der omstandig heden tredende, op die daadzaken wees, welke de ver antwoordelijkheid des derden beklaagde zoodanig ver minderden, dat hij een hecht vertrouwen koesterde, dat de regter een ruim gebruik zou maken van de fakulteit, om de verzachten de omstandigheden bij toepassing der straf in aanmerking te nemen. Na re- en dupliek werd de uitspraak bepaald op 13 dezer. Staten generaal. TWEED^ KAMER. Zitting van vrijdag 9 december. Beraadslaging over hoofdstuk V der staatsbegrooting. (Lager onderwijs.) In de eerste plaats werd gedebatteerd over het „lager onderwijs," voornamelijk met het oog op de toepassing der wet van 1857. De heer van Zuylen had gisteren trachten te betoogen, dat door toepassing der wet, het bijzonder onderwijs, noodzakelijk correctief van de ge mengde godsdienstlooze school, werd belemmerd en benadeeld. De heer van Nispen beweerde, dat het ver- strekkeu van kosteloos onderwijs strijdig was met de stellige verklaring, bij de vaststelling der wet gegeven, en dat ook in andere opzigten gehandeld werd tegen den geest en de bedoeling der wet. De heer Jonckbloet weerlegde de algemeene beginselen, door den heer van Zuylen op den voorgrond gesteld, en verdedigde daarbij de gemengde neutrale school die door de meerderheid der natie werd verlangd, met vrijlating aan andersden kenden om bijzondere scholen op te rigten. Hij ontkende dat op de openbare school het godsdienstig element ontbrak, en betoogde dat die school ten onregte de godsdienstlooze werd genoemd, daar onderwijs zonder godsdienst eene onmogelijkheid geworden is. De be schuldiging, dat het bijzonder onderwijs werd beperkt en belemmerd, werd door niets bewezen, ja werd weer legd door de regeringsverslagen. Verreweg in de meeste gemeenten wordt schoolgeld geheven en waar dit niet geschiedt, is dit meestaUdffi het schoolbezoek aan te moedigen. Hij was van oordeel, dat de regering de wet toepast in den geest zoo als zij is vastgesteld, en dat de klagten overdreven zijn. De heer de Brauw trachtte aan te toonen, dat de rigting die de openbare school afkeurt, op allerlei wijs werd belemmerd en tegengewerkt. Naast de openbare school moet staan vrij heid om bijzondere scholen op te rigten. Hij gaf in over weging de bijzondere scholen de subsidiëren, zonder daarom het karakter van bijzondere school te verliezen. De heer de Laat de Kanter toonde aan, dat de grond wet de hier behandelde kwestie beslist, en dat de klagten over de toepassing der wet rustten op eene miskenning der grondwettige verhouding tusschen het openbaar en bijzonder lager onderwijs. De grondwet gaf aan bet laatste een regt van bescherming, maar aan bet eerste een predominerend karakter, en wil men dus verande ring in den toestand, dan is wijziging der grondwet noodzakelijk. De klagten waren overigens overdreven en eenzijdig, b. v. die over het kosteloos onderwijs kosteloos onderwijs toch wordt gegeven niet om het bij zonder onderwijs te benadeelen, maar om het schoolver zuim tegen te gaan, en de gemeentebesturen hebben er zich niet op toegelegd het schoolgeld te verminderen. Op de openbare school bestond overigens een christelijk godsdienstige geest, en dit was haar sieraad. De heer Mijer vereenigde zich met de beschouwingen der heeren van Zuylen en de Brauw, en drong op billijke uitvoering der wet aan. De heer van Lijnden kwam op tegen het betoog van den heer de Kanter, dat de grondwet het openbaar onderwijs alleen op den voorgrond zou hebben geplaatst en de zorg van de regering waardig gekeurd, terwijl aan het bijzonder onderwijs slechts een regt van bestaan zou zijn geschonken. Hij betoogde breedvoerig, dat vrijheid van onderwijs algemeen is erkend, en dat de grondwet aan het openbaar onderwijs geen predomi nerend karakter heeft geschonken. Hij trachtte overi gens door feiten te bewijzen, dat het bijzonder onderwijs in velerlei opzigten werd belemmerden benadeeld. Onder anderen wees hij op de verordening van Goes, waarbij aan de onderwijzers en onderwijzeressen van openbare en bijzondere scholen de verpligting is opgelegd zich te overtuigen dat de kinderen gevakcineerd zijn. Dat was een soort van dwang, hun opgelegd die gewetens bezwaren tegen de vakcine hebben. Hij hoopte dat de regering door voorlichting en raadgeving het onregt, dat aan het bijzonder onderwijs gepleegd werd, zon voor komen. Do heer do Laat de Kanter hield voldat de minderheid thans eischen doet die niet op de grondwet steunen, en verdedigde voorts de verordening van Goes tegen het verwijt dat zij het bijzonder onderwijs zou krenken. De minister van binnenlandsche zaken behandelde de verschillende punten in de diskussie ter sprake gebragt, waarbij hij voornamelijk deed uitkomen dat tot geene wijziging der wet op het onderwijs kon worden overge gaan, voor dat zoodanige verandering algemeen zoude gewenscht worden, en dat de openbare school niet gods dienstloos kon worden genoemd, tenzij men het begrip van godsdienst te bekrompen opvat. De minister be toogde daarna, dat het bijzonder onderwijs niet werd belemmerd, en dat voorlichting en raadgeving aan ge meentebesturen op dat stuk overbodig kon geacht worden. Nadat verschillende sprekers hadden gerepliceerd en de minister nogmaals geantwoord, is de beraadslaging over het lager onderwijs in 't algemeen gesloten. Bij de behandeling der verschillende artikelen wees de heer de Schepper op de ongelijkmatigheid in het verlee- nen van subsidie aan de gemeenten, die door het geven van lager onderwijs te zeer gedrukt worden. Bij de afdeeling kunsten en wetenschappen betoogde de heer van Eek de wenschelijkheid ora het traktement van den direkteurbij het museum van natuurlijke historie te Leiden op /"1000 te brengen. De heer van Kerkwijk gaf in overweging slechts één adsistent, maar ruimer bezoldigd aan te stellen. De heer Simons behandelde de bijdrage aan de kouink- lijke akademie van wetenschappen en toonde de wen schelijkheid aan om het subsidie met f 2000 te verhoo- gen, waartoe hij het voorstel deed, welk voorstel werd verworpen. De diskussie is gevorderd tot de 9de afdeeling (armwezen.) Gemeenteraad van Zicrikzee. Zitting van 5 december. Berigt aanneming benoemingen missives gedeputeerde statengoedkeuring raadsbesluiten,- remissie huofdel ijken omslagrekening kommissie boutr- vallen; eervol ontslag conrector gymnasium; goedkeuring rekening schutterij; maximum onderstand 18G5; ijzeren leuning Visscbersdijk; vaststelling verordening en tarief beurtveer Amsterdambenoeming vaste kommissiën besluit rocijen boomen; val Westhavenhoofdonderhoud voetpad van de is'obelpooi't naar den Steenendijk. Voorzitter de heer Cau. Afwezig de heeren van Don gen, de Crane, van den Santheuvel en de Jouge, die later binnentreedt. De notulen der vorige vergadering worden na lezing goedgekeurd. Geschiedt voorlezing eener missive van jhr. mr. L. F. van Pauhuijs, berigteude dat hij de benoeming tot lid der kommissie van middelbaar onderwijs aanneemt. De voorzitter geeft kennis dat jhr. mr. M. J. S. Boeije later nog schriftelijk berigt heeft gezonden van hetgeen hij reeds mondeling had verklaard. Worden medegedeeld vier missives van gedeputeerde staten, houdende goedkeuring van het suppletoir kohier van den hoofdei ijken omslag, de begrooting der dienst doende schurterij voor 1865, de rekening der gemeente over 1863, en het verleenen van subsidie aan armbe sturen. Alle deze missives worden voor kennisgeving aangenomen. Wordt reinissio van hoofdelijken omslag verleend over eenkomstig daartoe gedaau verzoek aan douairière jhr. W. D. de Jonge, douairière jhr. K. W. de Jonge, en jhr. W. M. H. de Jonge, allen voor vier maanden. De rekening der kommissie voor de bouwvallen over 1863 wordt gesteld in handen van de heeren Fokker, Landsknegt en Zuurdeeg, om deze te onderzoeken en daarop verslag uit te brengen. Komt ter tafel een verzoekschrift van dr. C. W.Volcke tot het bekomen van eervol ontslag als conrector aan het gymnasium met 1 januarij e. k., waarop gunstig wordt beschikt. De voorzitter geeft namens curatoren en burgemeester en wethouders keunis, dat iu het onder wijs tot half julij zal voorzien worden door de overige docenten, zullende voor één vak, de wiskuude, buiten gewone uren moeten worden besteed. Voor kennis geving aangenomen. Wordt goedgekeurd de verbeterde rekening der schut terij over 1863, welke aan gedeputeerde staten ter vast stelling zal worden opgezonden. Burgemeester en wethouders stellen voor, na het bur gerlijk armbestuur daarop te hebben gehoord, liet maximum van onderstand voor 1865 op de zelfde cijfers vast te stellen als in het vorige jaar. Dienovereenkomstig wordt besloten. Het koncept-besluit wordt gelezen en goedgekeurd. De voorzitter deelt namens burgemeester en wotbou-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1864 | | pagina 2