öuitenlimö. den omgaanden regter, waarbij bij te dier zake was ver oordeeld. Bij dat arrest is beslist dat de javanen daartoe bevoegd zijn, omdat het omhakken dier boomen geen strafbaar misdrijf oplevert. Over dien ongeregelden toestand nu wenschte spreker op een nader te bepalen dag vragen tot den minister te rigten. Dit verlof is door de kamer verleend. Daarna is de diskussie over hoofdstuk II aangevangen. Bij de afdeeling „Raad van state" behandelde de heer Rocliussen de vraag, of in dat hooge staatskollegie niet bij uitsluiting indische specialiteiten zitting hadden, die de moderne indische politiek vertegenwoordigen, zijnde de heeren van Hoëvell en Cornets de Groot, in verband met de bewering, dat de regering slechts hare geestver wanten op koloniaal gebied in den raad zitting had doen nemen. Spreker beweerde dat de heer van Hoëvell minister had moeten zijn, want dat velen dan geene afwachtende houding zouden aangenomen hebben. Ook onder de buitengewone leden waren geene personen van eene andere koloniale rigting benoemd, maar alleen de heeren van Swieten en Bleeker. Spreker hield dus vol dat de regering niet onpartijdig was geweest, en hoopt dat de bestaande vakature alsnu aangevuld moge worden met iemand, die eene andere rigting dan de tegenwoor dig bovendrijvende voorstaat. De minister van financiën antwoordde, dat de wensch van den heer Rochlissen de regering aan een band zou leggen, waardoor hare verantwoordelijkheid niet gedekt zou zijn. Het ging te ver de regering voorschriften te geven, waar haar keus te vestigen. De heer W. van Goltstein vroeg of er behoefte bestond om reeds dadelijk 13 buitengewone leden te benoemen? De minister verklaarde dat er noodzakelijkheid aanwe zig was, die 13 leden op eenmaal te benoemen. Het hoofdstuk werd hierop met algemeene stemmen aan genomen. Daarna is de beraadslaging aangevangen over hoofd stuk III A (departement van buitenlandsche zaken). De heer Godefroi bedankte den minister voor de verbetering in de konsulaire berigten aangebragt, maar betreurde dat er volgens het gevoelen der regering minder vooruitzigt dan ooit bestond een uitleverings verdrag met Groot-Brittanje te sluiten. De heer Kien verklaarde zich tegen dit hoofdstuk, niet uithoofde van de algemeene politiek of van den persoon des ministers, die hem onbekend is, zoo dat hij voor het tegenwoordige den minister vertrouwt noch wantrouwt, hoewel hij liever een minister had zien optreden, die reeds blijken van voorzigtigheid en beleid had gegeven. De reden echter waarom spreker dit hoofdstuk niet goed kan keuren, is de zamenkoppeling van dit departement met het ministerie van roomsch-katholieke eeredienst, omdat dit eene verkeerde vereeniging is van twee tegen strijdige belangen. De heer van Nispeu drong op behartiging der neder- landsche belangen bij de regeling der studiebeurzen in België aan. De heer van Zuylen gelooft niet, dat Nederland zich nimmer en in geen geval met de buitenlandsche politiek moet inlaten, integendeel er kunnen zich vele gevallen voordoen, waarin Nederland verpligt is zijn eer te hand haven. Voorts vestigde hij de aandacht der regering op het geschrift van professor Asser, over de betrekking van Limburg tot den duitschen bond, en drong insge lijks aan op behartiging der belangen van Nederland bij de studiebeurzen in België en op die der konsuls, nu hunne werkzaamheden vermeerderd zijn. Eindelijk verlangde hij hoogere bezoldiging der gezanten en meende dat dit ministerie alleen in staat was dergelijke regeling te doen aannemen. De heer de Bieberstein stipte drie punten aan: I. de limburgsche kwestie, 2. de beurzenstichtingen in België, 3. het traktaat met Prnissen tot wering van den sluik handel. Bij de behandeling van het tweede punt betoogde spreker dat door de laatst aangenomene wet op de beur zen in België nederlandsche regten gekrenkt waren. Dc heer Blom gaf in overweging zooveel mogelijk onbezoldigde konsuls aan te stellen. Hij bragt tevens hulde aan de nederlandsche marine voor hare jongste gedragingen in Japan. De heer Dumbar bleef van gevoelen, dat vele missiën konden worden opgeheven of gekombineerd. Goed be zoldigde konsuls waren in het belang des handels meer noodig. De heer Heydenrijck gelooft niet met het voorloopig verslag, dat de leidende gedachte van dit departement sinds de aftreding van den heer van der Maesen gewij zigd is, of het zou moeten zijn met betrekking tot de deelneming van Nederland aan de algemeene europesche politiek. Daarover wenschte spreker inlichting. Hij vroeg voorts of de regering bij het plan bleef om Japan de oorlogskosten te doen betalen en protesteerde tegen de verrigtiugen van het belgische goevernement met be trekking tot de studiebeurzen. De heer van Goltstein beweerde, dat de aandrang om Liraburg van den bond los te maken, geen nuttelooze 1 wensch was. De heer Luyben protesteerde insgelijks tegen de ge krenkte nederlandsche belangen door de wet op de beurzen in België, maar waarschuwde de regering, om bij het doen van stappen bij België, zich te mengen in de partijschappen die daar bestaan. De heer Dirks was van meening, dat aan de konsuls geene bezoldiging moest verleend worden. De heer Viruly bestreed het gevoelen van den heer Kien betrekkelijk de zamenkoppeling der departemen ten van buitenlandsche zaken en roomsch katholieke eeredienst. De minister van buitenlandsche zaken beantwoordde daarna de verschillende gemaakte opmerkingen en ge dane vragen. De minister verklaarde, dat de regering zou beproeven op de beperkte grondslagen, door Enge land op den voorgrond gesteld, een uitleverïngstraktaat met dat land te sluiten; dat de zamenkoppeling der beide departementen slechts tijdelijk was; dat de rege ring do nederlandsche belangen zou blijven behartigen bij de zaak der studiebeurzen, terwijl de minister daarbij de hoop uitdrukte, dat op die belangen zou worden gelet. De minister verklaarde nog dat het voornemen was on bezoldigde konsuls aan te stellen; dat er voor alsnog geene verandering was gebragt in de bezoldiging dei- gezanten; dat de missie te Hannover onmisbaar was en dat het onraadzaam zou zijn de thans bestaande missie te Rome op te heffen; dat de regering tijdig zou bedacht zijn op de veranderingen te brengen in het traktaat met Pruissen over den sluikhandel, en dat het niet oorbaar was telkens aan te dringen op de losmaking van Limburg van den duitschen bond. Zitting van clingsdag 29 november. Beraadslaging over de staatsbegrooting voor 1865. In de eerste plaats- werd over hoofdstuk III A (departe ment van buitenlandsche zaken) beraadslaagd. Bij de be handeling der tweede afdeeling (gezantschappen) drong de heer van Lijnden aan op herstel eener afzonderlijke missie bij het hof te Stockholm, hetgeen hij uit een politiek belang oorbaar achtte. Tevens vroeg hij of het deensche hof zijne missie alhier ophief. Zoo ja, zou dit insgelijks eene reden zijn om een gezantschap te Stockholm te vestigen. Voorts betoogde spreker dat de missie te Rome een objekt van weelde was, maar wilde thans niet op hare opheffing aandringen, nu velen dit niet wenschelijk achtten. Maar zou eene zamenstelling met eene andere missie niet mogelijk zijn Met betrekking tot de ontvoering van den jeugdigen Cohen, vroeg hij of de stelling der regering juist was, dat zij zich niet mengen kan in de kerkelijke aan gelegenheden van eeu ander rijk. De heer van Heemstra verlangde dat aan de tegen woordige gezauten te Parijs en Brussel het traktement zou worden uitbetaald, hetgeen op de begrooting voor kwam. Wat de missie te Rome aanging, zoo is liij niet ongenegen de missie aldaar te behouden, maar de regering heeft dan regt te vorderen, dat die staat blijken van verdraagzaamheid geve, en dat er aldaar geene han delingen gebeuren, die de negentiende eeuw onwaar dig zijn. De heeren de Bieberstein en van Nispen beweerden dat in andere landen onverdraagzaamheid jegens de katholieken op den voorgrond stond en dat zelfs te Ara- sterdam jeugdige israëlitcn tot het protestantisme wer den bekeerd. De heer van Heemstra repliceerde, dat hij immer be wijzen heeft gegeven een voorstander te zijn van gods dienstige verdraagzaamheid en dat hij de onverdraag zaamheid jegens katholieken in andere landen insgelijks afkeurde. De heer Godefroi protesteerde ook tegen het gebeurde met den jeugdigen Cohen en kwalificeerde die daad als onwaardig de beschaving dezer eeuw, en die in andere beschaafde landen de wrekende arm der geregtigheid zou doen inroepen. De heer W. van Goltstein wees op het onvoldoende der bezoldiging van de gezauten in het algemeen en gaf in overweging om bij sommige hoven agenten van min deren rang te akkrediteren. De heer Blussé geloofde dat eene kombinatie der missiën te Stockholm en Kopenhagen in verschillende opzigten niet raadzaam was, en dat de gezant te Stock holm moet gevestigd zijn. De minister van buitenlandsche zaken betoogde, dat het niet raadzaam was aan de tegenwoordige gezanten te Parijs en Brussel het geheele op de begrooting voor komende traktement uit te betalen; de minister ver klaarde voorts, dat de hoofdresidentie van den gezant thans Stockholm zou zijn, dat de tijd van opheffing dei- missie te Rome nog niet gekomen was, en dat de zaak van den jeugdigen Cohen tot zoovele onaangename inci denten aanleiding geeft, dat het beter ware geweest zoo daarover gezwegen was. De regering kon echter in deze zaak geene officiële stappen doen en de hoofdkommissie tot de zaken der israelieten was daarvan ook overtuigd. Overigens hadden de dagbladen die zaak overdreven. De minister heeft echter in gesprekken met den nuntius en in een schrijven aan den gezant te Rome de regten van de vaderlijke raagt verdedigd. De romeinschc regering beweert echter, dat zij juist de gewetensvrijheid der kinderen verdedigd beeft tegen de regten der vader lijke magt. De heer van Heemstra stelde alsnu voor de som van art. 5 met ƒ4000 te verminderen, om te doen uitkomen dat het bedrag der bezoldiging op de begrooting voor komende, aan de tegenwoordige gezanten te Parijs en Brussel behoorde te worden uitbetaald, en de verhooging niet gereserveerd worden voor toekomstige titularissen. Een tweede amendement, tot opheffing der missie te Rome, werd door den heer van Heemstra niet voorgesteld, hoewel het door hem was aangekondigd. De wijziging van den heer van Heemstra werd verwor pen met 4!) tegen 17 stemmen. Het hoofdstuk buitenlandsche zaken zelf werd hierop aangenomen met 53 tegen 13 stemmen. Tegen stemden de heerenvan Heemstra, Hoffman, van Goltstein, van Amerongen, van Asch van Wijck, Kien, de Brauw, Schimmelpenninck, van Voorthuysen, Hoekwater, van Lijnden, Lycklama en Simons. Aan de orde was daarna hoofdstuk III B (departement van roomsch-katholieke eeredienst. De heer de Brauw verklaarde zich tegen dit hoofdstuk, omdat een einde moest komen aan den thans bestaanden voorloopigen toestand, en beide afzonderlijke administra- tiën opgeheven worden. De tegenwoordige toestand was onhoudbaar. De heer van Delden betoogde de wenschelijkheid van het stellen van een maximum van subsidie voor de ker kelijke genootschappen. De heer Kien keurt de zamenkoppeling van het depar tement van buitenlandsche zaken met dat der roomsch- katholieke eeredienst af. De heer van Heemstra zal beide hoofdstukken betrek kelijk de eeredienst afstemmen omdat het een verkeerd beginsel is dat de minister van buitenlandsche zaken katholiek zal moeten zijn, en de minister van justitie hervormd. Hij gelooft dat de tegenwoordige toestand een mystifikatie is, want dat beide departementen daad werkelijk bestaan. De lieer van Nispen had liever behoud van afzonder lijke departementen van eeredienst gezien. Hij keurde voorts het verleenen van su.bsidiön aan kerkelijke ge meenten goed. De heer Godefroi erkent dat deze voorbereidende toe stand noodig is om tot een zuiveren toestand van schei ding te komen, maar vroeg waarom nog voor deze admi nistratie tijd van voorbereiding noodig was? De minister van buitenlandsche zaken beantwoordde de verschillende sprekers, waarbij hij te kennen gaf dat de regering van oordeel is ten opzigte der opheffing van de departementen voorzigtig en bedaard te moeten te werk gaan. Wat het subsidiestelsel betrof, zeide de mi nister dat art. 168 der grondwet den staat verpligtte om met het stelsel van subsidiën aan kerkelijke gemeenten voort te gaan. Ten opzigte der zamenkoppeling van beide departe menten betoogde de minnister dat dit niet schadelijk werken zou. Overigens verklaarde de minister dat om standigheden van verschillenden aard de opheffing van dit departement nog in den weg stonden. Zaturdag ten 11 ure zal de interpellatie van den heer Rochussen tot den minister van koloniën plaats hebben. Algemeen overzigt. De pruissische dagbladen bevestigen het berigt dat de troepen van koning Wilhelm bevel hebben ontvangen om de hertogdommen niet te verlaten of, zoo dit al mogt geschied zijn, in de omstreken van Berlijn en Minden gekoncentreerd te blijven. Voorts verzekert men dat gemagtigden der pruissische regering naar Dresden en Hannover vertrokken zijn om de ontruiming van Holstein te eischen. Saksen en Hannover zijn echter onbevoegd om eigen- magtig hunne troepen uit Holstein terug te roepen. Zij waren volgens de bondskonstitutie slechts lasthebbers van den duitschen bond en kunnen derhalve slechts op een bevel der vergadering te Frankfort de bonds-exeku- tietroepen terugroepen. Op dc bondsvergadering, gisteren te Frankfort gehou den, heeft de vertegenwoordiger van Saksen aan de be slissing van den bond overgelaten of de bonds exekutïe met het oog op de hertogdommen thans als voleindigd kan beschouwd worden. Omtrent deze kwestie zal door eene kommissie rapport worden gedaan. In antwoord aan den opperbevelhebber van het bondsleger, Hake, die nieuwe instruktiën vroeg, is op voorstel van Beijeren bevel gezonden om tot nader order zijn tegenwoordige position in Holstein niet te verlaten. De gemagtigde van Pruissen heeft intnsschen de verklaring afgelegd dat zijne regering de ontruiming van dit hertogdom ten krachtigste blijft vorderen. Volgens de Kreuzzeitung en Nordd. Zeitung, beide officieuse organen der pruissische regering, zullen de staten van den tweeden rang zich hebben te onderwerpen aan den eisch van Pruissen, op straffe van deze mogend heid de hertogdommen te zien blijven bezetten, onder weigering om tot de verdere regeling der sleeswijk-hol- steinsche kwestie over te gaan. Dergelijk statu quo zou de vrijheer von Bismarck bovendien geenszins ongaarne zien. Men verzekert toch dat dc pruissische minister nog enkele hinderpalen te Weenen heeft te overwinnen en met het oog hierop zijne hoop stelt op de aanstaande lente, waarin hij eene beweging in Italië tegen Oosten rijk voorziet, waardoor Pruissen zich in de gelegenheid zou gesteld zien om in en met de hertogdommen te han delen gelijk het verkoos. In het groothertogdom Luxemburg, alwaar de gemoe deren sedert eenigen tijd in zekere spanning verkeeren, wordt met groote belangstelling de behandeling in de kamer te gemoet gezien van het wetsontwerp, waarbij een krediet van 51.500 gulden wordt aangevraagd als aandeel van dien staat in de kosten der exekutie van Holstein. Te Hamburg is de prospektus verschenen van eene nieuwe leening door Denemarken gesloten met het ban kiershuis Raphaël en Zoon te Londen, ten bedrage van 728 duizend pond sterling ad 5 percent, tot een koers van 94^ percent. De door Rusland aan Denemarken verschuldigde gelden tot afkoop van den Sondtol zijn tot waarborg dier leening gesteld.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1864 | | pagina 2