DEN.
am.
)IENST
ENST
A
E11IXGEIV,
■TBELEENING,
'RENTEN.
a.
Npomle ilcsm
,TS.
TGE.
'UBESCH te koop
no. 25GKl ippen 60
70 cent.
benoodigd, Langen-
EX ROTTERDAM,
October.
/AN ROTTERDAM:
•dag I'smorg. 8,45
8,45
ag
idag
8,45
10,30
10,30
10,30
10,30
10,30
•dag 8
ag 9
dag 10 '8 midd. 12 urep
sdag 11's morg. 6
tisdag 12 6
ag 14 7
IOEDKHS ABRAHAMS.
idigd, bij den Notaris
E BiUE.
e).
T II VIIIKIMK.
ZWAAI
mstig weder, tot sluL
X CE 85 T door het
ïineut Infanterie, met
in vijf ure.
TTBRDAM
a.
vangen op Zatnrdag
n Rotterdam
urente weten
es morgens ten 8 ure f
derdag en Zaturdag,
m Rotterdam.
zijn zoo veel mogelijk
Stoomboot tusschen
Dk Directie.
BIJVOEGSEL
VAN DE
MIDDELBERGSCHE COURANT
van zaturdag 1 oktober 1°64.
Staten gcmcraal.
1'WE EDE KAMEIt.
Zitting van diugsdag, 27 september.
Voortzetting der beraadslaging over het koncept-adres
van antwoord op de troonrede.
[Daar wij iu ons vorig noramer het verhandelde in
deze zitting slechts met een enkel woord konden
aanstippen geven wij thans een meer uitvoerig verslag.]
Aan de orde was de diskussie over 4 (koloniën).
Die paragraaf luidt:
„Met smart slaan wij de verwoestingen gade, door de
heersehende ziekte op Java aaugerigt. Met uwe majes
teit zien wij verlangend uit naar de tijding, dat zij ein
delijk heeft uitgewoed. Onze belangstelling in de lijdende
bevolking doet ons gedenken aan Nederlands heiligen
pligt om het lot der onderdanen, aan zijne overzeesehe
heerschappij toevertrouwd, gestadig te verbetereu en
liun welzijn met kloek overleg te behartigen door kalm
en rustig voort te gaan op het ingeslagen pad van wijze
en regfcvaardige hervorming."
De eerste spreker was de heer Mij er, die verklaarde
zich te vereenigen met den inhoud der eerste zinsnede.
Minder gelukkig achtte spreker echter den overgang van
de eerste tot de tweede zinsnede. Vooral de laatste
woorden kwamen hem bedenkelijk voor. Immers bij ont
kende dat de daarin voorkomende bewoordingen waren
de wensch der groote liberale koloniale partij in Neder
land. Die partij was gepersonifieerd in den minister
Loudon, die echter geene indische begrooting bij de wet
wilde, evenmin als de oplossing van het kuituurstelsel.
In één woord, de voorgangers van clezen minister ver
langden ook eene wijze en regtvaardige hervorming,
maar zij volgden niet het regeringsbeleid van dezen
minister van koloniën. Daarom heeft spreker bezwaar
tegen de woorden van deze paragraaf. Hij doet buide
aan de vlugheid, handigheid en onvermoeide werkzaam
heid van den minister, maar zijne rigting keurt spreker
af. De minister wil wettelijke regeling, maar praejudi-
ciëert op dien toestand, door groote maatregelen bij be
sluit vast te stellen. In zijn stelsel ontbreekt verband
en zamenhang. liet kuituurstelsel bestaat in naam, maar
zijne slooping is nabij, en het batig saldo, zoo het er is,
zal zijn voor Indië, niet voor het moederland. Ten slotte
stelde hij een amendement voor om de paragraaf te ein
digen bij het woord „behartigen."
De heer van Nierop merkte op dat deze paragraaf tot
aan het woord „behartigen" een kolouiaal stelsel bevat,
waarmede de kamer zich kan vereenigen, niet enkel een
stelsel van behoud, maar van vooruitgang, doch het
verdere daarin voorkomende, vooral in verband met 6,
acht spreker niet aannemelijk. Ook hij wil hervorming
van Java, maar de middelen daartoe wil spreker zich
voorbehouden en hoegenaamd niets praejudiciëren.
Want het is niet liberaal ol zelfstandig de kamer te nood
zaken zicli zonder diskussie over te geven. Hij is een
vriend van het ministerie, maar een lastige vriend, dat
is, hij wil de verschillende onderwerpen afzonderlijk
beoordeelen. Daarom is spreker vóór het amendement.
De heer van Bosse konstateerde dat het amendement
eene vijandige strekking heeft tegen het regeringsbeleid
van dezen minister; het is eene soort van oorlogsverkla
ring waarmede spreker zich niet vereenigt. Hij beoor
deelt slechts maatregelen, maar stelt den minister niet
verantwoordelijk voor geschrijf in een indisch dagblad.
En nu kent spreker geen enkelen maatregel van dezen
minister, waaruit zou blijken dat de minister zou willen
hetgeen de dagbladen verlangen. Hij kan dus voor als
nog geen ongunstig oordeel over de handelingen van
dezen minister vellen. In de begrootingen ten minste
zijn geene sporen aanwezig, dat de minister zou willen
afwijken van den weg van wijze en bedaarde hervorming.
Juist het tegendeel is het geval. De heer Storm van
's Gravesande had bezwaar tegen de paragraaf en stelde
als amendement voor de laatste woorden te lezen:
„Onze belangstelling in de lijdende bevolking doet ons
gedenken aan Nederlands heiligen pligt om het lot der
onderdanen, aan zijne overzeesehe heerschappij toever
trouwd, gestadig te verbeteren en hun welzijn met kloek
overleg te behartigen door wijze en regtvaardige her
vorming."
De heer van Nispen van Sevenaer verdedigde het
amendement van den heer Mijer, waarin hij geene vijan
delijke houding jegens den minister zag, maar waardoor
enkel niets gepraejudiciëerd wercl. De heer Mijer ont
kende dat de wijziging eene hostiele strekking had.
De lieer van Nierop protesteerde tegen de gevolgtrek
king, als of hij door het ondersteunen van het amende
ment, eene vijandige houding tegen den minister wil
aannemen. Om lederen schijn daarvan te vermijden zou
hij thans het amendement van den heer Storm van
's Gravesande aannemen. De heer van Zuylen van Nye-
velt beweerde dat het de bijna eenparige wensch in alle
afdeelingen geweest is de slotwoorden te doen vervallen
en daarom kan het weglaten daarvan nimmer beschouwd
worden vijandig voor de regering te zijn. DeheerDullert
ontkende dat het de bijna eenparige wensch van alle
afdeelingen was die woorden weg te laten. Men moest
voorzigtig zijn met amendementen die onder het waas van
onschuld eene diepe beteeicenis hadden. De heer Storm
van 's Gravesande trok zich die woorden aan en verzocht
den heer Dullert ze terug te nemen. De heer Dullert
verklaarde daarmede niets persoonlijks jegens den heer
Storm van 's Gravesande bedoeld te hebben. De heer
van der Linden verklaarde dat het geen algemeene
wensch der afdeelingen was de laatste woorden weg te
laten. De uitdrukking der paragraaf is voort te gaan iu
de liberale rigting, die thans de meerderheid voorstaat.
De heer Hoffman achtte het tegenwoordig koloniaal
stelsel verderfelijk en verklaarde zich derhalve tegen de
paragraaf.
De heer van Iieukelom (lid der kommissie) verde
digde de strekking der paragraaf, waarvan de be
strijding rustte op de miskenning der bedoelingen van
de kommissie, die niets anders bedoeld heeft dan een
adres, in den geest der groote liberale meerderheid, ook
op koloniaal gebied. Het door den heer Mijer voorge
steld amendement moet uit den aard der zaak eene hos
tiele strekking hebben en daarom kan de kommissie dit
niet aannemen. Zij wil slechts het algemeen liberaal
koloniaal beleid, dat in de laatste jaren veld heeft ge
wonnen, verdedigen en voorstaan, en op den goeden weg
voortgegaan zien. De goede zorg voor de bevolking be
kleedt daarbij eene voorname plaats, want de tijd is
voorbij dat de kultures niet worden ingetrokken, alvo
rens de bevolking gedecimeerd was.
De heer Groen van Prinsterer verklaarde vernomen
te hebben dat het ministerie bij deze geheele diskussie
het stilzwijgen zou bewarenhetgeen spreker echter
niet aannemen wilde. Overigens herbaalde hij dat naai
zij ne overtuiging de exploitatie van de kolonie voor het
moederland niet de hoofdzaak behoorde te zijn, maar wel
de zorg voor de welvaart Yan den javaan.
De heer van Zuylen beweerde, dat na de toelichting
door de kommissie, de bedoeling der paragraaf duidelijk
is, namelijk intrekking der kultures, om daardoor eene
herhaling der uitbarsting van de cholera te voorkomen.
De heer van Heemstra protesteerde tegen de beschuldi
ging dat de oppositie den strijd niet zou durven aan
vaarden, maar zij wil dit niet onder de gegevene omstan
digheden, nu de regering het stilzwijgen bewaart. Die
houding is in strijd met het programma der regering,
namelijk verlangen naar gemeenschap met het parlement.
De heer van Swieten ontkende, dat de strekking dei-
paragraaf zou zijn opheffingen vernietigingderkultures.
Wel zijn de kultures verminderd, daar waar zij de bevol
king te veel drukten. De heer van Lijnden vroeg waarom
de minister sinds eenige maanden de telegrammen van
den goeverneur-generaal niet meer in de Staatscourant
doet plaatsen, en of de minister de kamer over den toe
stand van Java gerust stellen wilde. De heer Heijden-
rijck zag het verschil niet in tusschen beide amende
menten. De heer Storm van 's Gravesande antwoordde
dat zijn amendement het denkbeeld van hervorming
niet uitsluit.
Aan de verdere diskussie Damen nog deel de heeren
Mijer en vanHeukelom, delaatste om te verklaren dathet
volstrekt de bedoeling der kommissie niet was het kul-
tuurstelsel te vernietigen, hoewel hij voor zich dat stel
sel als eene aller ellendigste instelling beschouwde. Ook
de heer Groen van Priusterer repliceerde.
De minister van koloniën verklaarde zich thans niet
te willen begeven in een debat over koloniale politiek,
maar slechts eenige vragen, hem door eenige sprekers
gedaan, te zullen beantwoorden. Onder anderen zeide de
minister, dat er geene reden hoegenaamd bij de regering
aanwezig was, om zelfs voor de naaste toekomst voor
eenige verstoring van de rust of orde op Java te vreezen;
maar bij zulke uitgebreide bezittingen als de onze kon
men nooit zeggen wat de dag van morgen zou opleveren.
De telegrammen waren in den laatsten tijd niet mede
gedeeld omdat de goeverneur-generaal geen telegram
men meer zond wanneer niets te melden was dan „Java
is rustig."
Het amendement van den heer Mijer werd hierop
verworpen met 48 tegen 23 stommen.
Vóór de lieereude Brauw, Kien, Lycklama,van Zuylen,
Schimmelpenninck, van Heemstra, W. van Goltstein,
van der Veen, Simons, Wintgens, Taets van Amerongen,
van Litli de Jeude, Mijer, van Goltstein, Groen van Prin
sterer, Hoffman,Begram, van Ascli vanWijck, vanLijnden,
van Heiden Reinestein, Hoekwater, van Nispen en
van Foreest.
Het amendement van den heer Storm is verworpen
en 35.
4 werd aangenomen met 45 tegen 26 stemmen.
Tegen de heerenvan Goltstein, Groen van Prinsterer,
HoiFman, Begram, van Ascb van Wijde, de Schepper,
van Lijnden, van Heiden Reinestein, Hoekwater, van
Nispeu,van Yoorthuysen, Storm, van Foreest, Luyben, de
Brauw, Kien,Lycklama, van Zuylen, Schimmelpenninck,
van Heemstra, W.van Goltstein, van der Veen, Wintgens,
Taets van Amerongen, van Lith de Jende en Mijer.
Zitting van woensdag 28 september.
Voortzetting der beraadslaging over het koncept adres van
antwoord op de troonrede.
5 (reglementen op het beleid der regering in West-
Indië) werd zonder diskussie aangenomen.
6 (voordragten omtrent koloniale aangelegenheden)
werd goedgekeurd.
Bij 7 (drukperswet in Indië) betoogde de heer van
Nispen dat het wenschelijker ware geweest zich bij deze
te houden aan de bewoordingen van het regerings
reglement, Avaar van toezigt der regering op de drukpers
in het algemeen sprake is. De heer van Iieukelom (lid
der kommissie) antwoordde dat eene wettelijke regeling
van de vrijheid der drukpers in het algemeen in Indië
dringend noodzakelijk was, dat wil zeggen, toezigt der
regering op de drukpers met de noodige strafbepalingen.
De heer van Nispen repliceerde dat men zich had
moeten houden aan het regeriDgs-reglement om de zaak
niet te praejudiciëren. De heer van Zuylen wenschte
insgelijks een einde te zien aan de bandeloosheid der
pers in Indië, vooral nu het bestaande reglement door
de bevoegde magfc niet schijnt te worden toegepast. In
verband daarmede vroeg spreker of aan dit reglement
uitvoering wordt gegeven? De heer van Heukelom ant
woordde dat het reglement van 1856 op de drukpers was
afgekondigd, maar om te beantwoorden de vraag of het
behoorlijk wordt toegepast, zou men zich moeten bege
ven in een onderzoek naar de zaken, waarin dat regle
ment had bchooren toegepast te zijn. Het regerings
reglement wil geene beteugeling van de vrijheid der druk
pers en dit heeft de kommissie willen te kennen geven.
De beer van Asch van Wijck wenschte insgelijks wet
telijke regeling, d. i. eene regeling van bet toezigt dei-
regering op de drukpers. De heer van Nispen herhaalde,
dat de zaak der drukpers niet moest gepraejudiciëerd
worden en daarom de bewoordingen van art. 110 van het
regerings-reglemeut behouden moesten blijven.
De minister van koloniën verklaarde dat het reglement
van 1856 afgekondigd is en toegepast wordt en dat van
de zijde der regering geene bevelen zijn gegeven om dat
reglement niet toe te passen. De heer van Zuylen stelde
alsnu voor de woorden der paragraaf aldus te lezen
„Ook de wettelijke regeling van het toezigt der rege
ring op de drukpers in Nederlandsch-Indië schijnt ons
een onderwerp toe, dat dringend voorziening vereiseht."
De heer van Asch van Wijck stelde voor te lezen:
„Ook de wettelijke regeling van hetgeen bij art 110
van het regerings reglement in Nederlandsch-Indië is
voorgeschreven, enz."
Beide amendementen kivamen der kommissie onaanne
melijk voor. Het eerste werd verworpen met 52 tegen
19 stemmen; het tweede met 53 tegen 18 stemmen.
7 werd hierop aangenomen met 54 tegen 17 stemmen.
Tegen de heerenvan Voorthuysen, van Zuylen, Mijer,
Simons, Hoffman, van Foreest, van der Yeen, Groen van
Prinsterer, Lycklama, de Schepper, van Asch van Wijck,
van Heemstra, van Nispen, van Lijuden, Schimmelpen
ninck, Hoekwater en Begram.
8 (spoorwegen). De heer van Bosse gaf in overwe
ging te lezen in plaats van „steeds toenemend verkeer"
„toenemend verkeer". De heer Idzerda wenschte aange
drongen te zien op spoedige exploitatie der gereed zijnde
lijnen. De minister van binnenlandsche zaken ant
woordde, dat exploitatie niet kon plaats hebben voor dat
een lijn geheel voltooid is. Zoodra dit het geval is, zal
de exploitatie dadelijk aanvangen. De heer Limburg
Brouwer (lid der kommissie) verklaarde dat het woord
„steeds" kon vervallen en antwoordde dat onder vol
tooi) ing van het net, de exploitatie daarvan natuurlijk
begrepen is. De heer van Zuylen vroeg of als beginsel
aangenomen is niet anders dan groote lijnen te gelijk
in exploitatie te brengen, hetgeen spreker zou betreuren.
De minister antwoordde, dat het niet als beginsel was
aangenomen, maar dat als het mogelijk was groote aan
bestedingen in eens te doen plaats hebben, het in het
algemeen belang was dit te doen geschieden. Overigens
kwam de minister op tegen het verwijt van den heer
van Golrstein, dat het werk der staatsspoorwegen traag
vorderde. De schuld lag aan den aanleg van wege den
staat; partikuliere nijverheid was in dergelijke onder
nemingen altijd voordeeliger. Het geheele spoorwegnet
zou echter in 1867 gereed zijn.
8 werd hierop zonder stemming aangenomen.
9 (onderwijs). De heer Groen van Priusterer lichtte
uitvoerig een door hem op deze paragraaf voorgesteld
amendement toe, luidende
De reeds gebleken wedijver .om van o.ve.rheidaw