en eminente mannen uit ganach Europa zijn opgegaan, I dienogtans geen dadelijk praktisch doel beoogt, geen in 'toog springende gouden vruchten belooft af te zullen werpen, maar die eenvoudig door het uitlokken van vrije, openlijke gedachten wisseling, het met ellcaêr in contact brengen van verschillende nationaliteiten door het in be spreking brengen van kwestiën, alle zuiver de gemeen schappelijke belangen der menschelijke maatschappij be treffende, iets, hoe gering ook, tot het verspreiden van licht, leven, kennis,tot de trage ontwikkeling van ware ver- draagzaamheid en humaniteit der volken onderling wil j trachten bij te dragen. „Utopiën kasteden in de lucht," j zucht de een. „Ik vraag u, wat zal zulks geven zegt hoofd- 1 schuddend een ander. Wij voor ons zijn bescheidenlijk j van meening, dat vereenigingen als deze, krachtige, levendige manifestatiën als zij zijn van den geest en de behoeften van onzen tijd, die streeft naar aansluiting en verbroedering, voor wiens krachtigen drang de slag- boomeu van een bekrompen nationaliteitsgevoel, waar het geldt de algemeene regten en belangen van het individu, „mensch", meer en meer wegvallen, wel geen gouuen bergen voortbrengenmaar toch zeker wel „iets", zij 'took in de toekomst, zullen uitwerken; cn in die meening werd ik versterkt bij 't binnen treden dezen morgen van de groote zaal van het vorstelijk paleis op den Dam en bij het aanhooren van enkele diskussiën daar gevoerd. Welk een breede, iu- drnkwekkende schaar vooreerst van mannen, mannen die raccrenueels zich een naam hebben verworven op wetenschappelijk of littérair gebied, van heinde en verre bijeengekomen, tot een gemeenschappelijk doel! Wat interessante koppen wat ernst in veler oog wat vuur «Ier rede! wat tegenbeeld én in de onderscheidene sprekers die achtereenvolgens de tribune beklommen, èn in houding en gelaatstrekken der vele zaumgevloeide hoorders van koude onverschilligheid en laaiuv indif ferentisme. Wij nederlanders, wij zijn wel niet slaperig, wel niet allen van de slijraering- en droogstoppel-natuur au fonds, maar wij hebben ons toch en de kleinheid van ons land werkt er in de eerste plaats toe mede zeer, zeer in de gewoonte geoefend om onze aandoenin gen, de uiting onzer hartstogten te bedwingen. Wij heb ben daardoor schijnbaar iets kouds. Wij zijn hoogst bedachtzaam, uiterst en uiterst voorzigtig in het uit spreken onzer gevoelens. Wij wikken en wegen en dat zoo lang dat als eindelijk de vlam eens goed zal uitbreken, de kolen inmiddels tot asch zijn vergaan. Hoe geheel anders de mannen van meer zuidelijk gele gen landen.' Hoe vonkelt hun blik! Hoe energiek zijn hun bewegingen! Hoe los en ongedwongen debiteren zij hun schitterende volzinnen zij zijn geboren spre kers, We weten wel en erkennen gaarne; het is al geen goud wat er blinkt. Verre van dien. Het was ook geenszins mijn oogmerk onvoorwaardelijk hun lof te verkondigen. Ik wilde er alleen maar op wijzen hoe in het zien van zulke persoonlijkheden, in liet hooren voordragen en ontwikkelen van stellingen, op zulk een geheel anderen leest geschoeid dan waarop wij dien van elkander gewoon zijn, reeds van zelf iets goeds, iets opwekkends kan zijn gelegen. Gij zult van mij niet vergen dat ik u al de namen der belgische, fransche, cluitsche en andere celebriteiten (eerstgenoemde vormen, geloof ik, de meerderheid) die ditmaal zijn opgekomen, noch ook de inhoud van al het gesprokene naauwkenrig mededeele. Tot het laatste, zoo min als tot het eerste reken ik mij trouwens ook bekwaam. De eerste dag, die der opening, keumerkte zich, gelijk zulks gewoonlijk het geval is, nog niet door veel belangrijks. De heer Berg van Dussen Muilkerk, wethouder der gemeente, hield in naam van den burge meester, wien ongesteldheid verhinderde, de ope ningsrede. Daarna spraken de heeren Vervoort, oud-voorzitter der belgische kamer vau vertegenwoordigers, Couvreur en de hoogleeraar Asser. De leden vereenïgden zich vervolgens in de vijf sektiën a. wetgeving, b. opvoeding en onderwijs, c. kunsten en letterkunde, dweldadigheid en openbare gezondheidsleer, e. staathuishoudkunde, waar de bureaux en comités, werden zaraengesteld, en de orde der werkzaamheden verder voor den volgenden morgen werd geregeld. Presidenten der verschillende sektiën zijn: voor a mr. J. A. Jolles, voor b jhr. mr. W. E. J. Berg van Dussen Muilkerk, voor c mr. J. van Lennep, voor d mr. J. Heemskerk Az., voor e jhr. G. Hartsen. Heden morgen 27 september, werd het kruisvuur in de verschillende sektiën geopend. Krachtens een na tuurwet, die de ubiquiteit of de tegenwoordigheid op onderscheidene plaatsen te gelijk van één menschelijk ligchaam ten stelligste verbiedt, is het niet wel moge- aan al de diskussiën die in de vijf sektiën worden gevoerd te gelijk zijn aandacht te schenken, Men moet hier óf een keuze doen, aangetrokken door de meer dere belangstelling die het eene onderwerp boven het andere ons inboezemt, óf al rondwandelend nu hier, dan daar wat pogen op te vangen. In sektie d wees de thermometer geen hooge warmtegraad aan. Meer heet ging het toe in sektie cwaar de christelijke kunst werd besproken en de vraag geopperd of er wel eene dus genaamde „christelijke kunst" heeft bestaan. De heer Alberdingk Thijra schaarde zich, gelijk zich ver wachten liet, onder de kampioenen ter eener, anderen, onder deze ook Alexander Weill, onder die ter an dere zijde. Het woordje „christelijk" heeft altoos een groote vonken slaand vermogen. Trouwens het woordje „politiek" niet minder. Regt- streeks natuurlijk, mogen deze beide op geenerlei wijze in de diskussie worden gemengd, maar al spreekt men het woord niet uit, onwillekeurig geeft hier en daar de geest zich lucht. Kan dit wel anders, waar bijv. met een spreker als de heer Desmarets in den boezem der vergadering, over het vóórkomen van „fraudes" bij de 1 verkiezingen word >geh^nd»ld. Intusschen verzoek ik uwe lezers voor ditmaal het oorlogsterrein in de sektiën met mij als doorwandeld te beschouwen. Het middaguur is daar en de „séance publique" in de groote zaal van het paleis neemt een aanvang. Aller oogen, ook die der 1 scboone kunne, zijn gerigt op de tribune. Maar voor wij daar iets zien, worden onze ooren geboeid door een aller- verraakelijkste entre-scène. Er is onweer aan de lucht, er vallen dreigende woorden tegen het hoofdbestuur. Er is geroep van„assis a l'ordre du jourEindelij k bren gen des heeren Desmarets' welsprekende woorden de beide hartstogtelijlce klagers tot berusting, en de beer Asser beklimt het spreekgestoelte. Het is lastig en bezwarend zich van eene vreemde taal bij 't spreken te moeten bedienen zoo dacht ik bij het hooren van den overigens talentvollen jeugdigen spre ker en van meerdere onzer landgenooten. Het onderwerp dat thans ter sprake kwam en dat door I den hoogleeraar Asser uitnemend werd ingeleid, betrof „la législation sur les étrangers". Schf nbaar kalm onder werp, zoo lang het bloot over de vraag betreffeude het al of niet noodzakelijke van het vorderen van „passen" loopt, maar hoe worden er vonken uit geslagen als de heer Naudrin, meenen wij, van Luik, en vooral een hartstogtelijk opgewonden spreker als de heer Madier, „uu ancien proscrit", het spreekgestoelte beklimt. Onmo gelijk is het mij u een flaauw denkbeeld van den gloed en den vloed zijner woorden, te geven. Mag de vreemde ling, die om „politieke misdaad" wordt vervolgd, worden uitgeleverd? Denk n die vraag, ittonzen napoleontischen tijd in den mond van een Iranschman op een vrije tribune in den mond van een fransebman die zelf om vrijzinnige politieke ideën vervolgd is. Xog een ander vurig spreker, de heer lTIermite, besprak die kwestie, iets minder heftig, maar in den zelfden geest als Madier en ook als de spreker uit Luik. Aan Holland als het land der vrijheid werd natuurlijk overvloedig lof toegezwaaid. Het kwam mij dan ook waar voor, wat ik iemand hoor de zeggen; Het internationaal kongres is een groote veiligheidsklep voor anti-napoleontische ideën. oivuw qtwovvtn amsUïüttwu&cIuu \mms\ioniUn\. Amsterdam27 september. In vliegeudeu haast tusschen de feesten door zal ik u j verder verslag geven van hetgeen ik heb gezien en ou- j der vonden. Gisteren avond was cr een raout in de zaal j Frascati: Wat is een raout'? Zoo ik er ditoogenblik eene beschrijving van geven moet, la voila. De stijfste, onaangenaamste bijeenkomst die zich denken laat. De j zaal alleen aan de wanden bezet met eenige rijen stoelen. Voor het overige de geheele ruimte voor wandelaars ingerigt. Eene groote mawen dames cn heeren komen binnen. Er wordt muziek gemaakt, maar door het onop- S houdelijk heen en weder loopen hoort men er nagenoeg j niets van. De zaal wordt eivol. Van eenige kennis- j raaking, of onderlinge verbroedering, bij de groote volte, geen zweem. De hoeden der heeren worden geknepen I door de krinolines der dames. Men haakt naar lucht, en I ontvliedt dat oord van hitte en gedwongenheid zoo spoe dig als de gelegenheid toelaat. Meer goeds kan ik u vertellen van de séances van heden morgen in de verschillende sektiën. Ik had mij begeven naar de 3e sektie: kunst en fraaije letteren. Het was er stikkend vol, althans op het laatst. Er is uitmun tend gesproken. Vooral een belg, de heer Daunier (mis schien spel ik de naam wel verkeerd) en een duitscher, de heer Behrend, hebben het publiek geëlektriseerd. Ook de heer Alberdingk Thym sprak zeer welsprekend in de fransche taal. De aanleiding was: de invloed van het christendom op de kunst en litteratuur. De rede van den heer Thym konsekwent uitgaande van zijn exclusief beginsel wekte de verontwaardiging op van den heer Behrend, een israëliet, die aan die ver ontwaardiging in eene taal lucht gaf, zoo gloeijend en krachtig als ik welligt mijn leven niet heb gehoord. In tusschen was dit incident toch eenigermate te betreu ren, uit hoofde het aanleiding gaf tot min of meer perso nele kwesties, waaraan echter de president, de heer mr. J. van Lennep, zeer gepast een einde maakte. Ook in de eerste sektie (législation comparée) is uit muntend gesproken, vooral door den beroemden fransch- man Desmarets. De nederlanders kunnen het in den regel tegen de belgen en franschen niet uithouden, doch dit was niet anders te verwachten, daar er haast niet anders dan fransch wordt gesproken. Onze koopman, de heer Mohr, een duitscher, heeft in zijn moedertaal eenige zeer goede dingen gezegd. Amsterdam, 28 september. Veroorloof mij voort te gaan met u het een en ander mede to deelen van de werkzaamheden van het kongres en de feestelijkheden. Met een enkel woord heb ik u gisteren reeds iets gemeld omtrent de séance der derde sektie: art et littérature. Ik kan echter nog het een en ander er bijvoegen. Om den invloed, dien het christen dom op de kunst heeft uitgeoefend, te besprekenwas op het vorige kongres voorgesteld door den belg Weill. Deze begon dan ook zijne demonstratie, vol geest, doch tevens vol valsche logica. Zijne gansche rede was eigen lijk gerigt tegen het christendom, meer dan tegen l'art chrétien, en de voorzitter de heer mr.J. van Lennep was dan ook zeer in zijn regt met dien spreker tot de orde te roepen. Professor Millies bestreed den vurigen israeliet minder door schitterende phrases, dan wel door eene historische beschouwing vol degelijkheid en studie. De heer Dognée sprak eene rede uit ten gunste van het denkbeeld, dat de kunst universeel is en niet anders mag genoemd worden; hij verwierp dus de uitdrukking: l'art chrétien, en meende dat, technisch gesproken, men eigen lijk door art chrétien niet anders moest verstaan dan de kunst der elfde, twaalfde en dertiende eeuw. Hij eindigde met te beweren dat onze eeuw niet totaal gezond was, er scheelt iets aan, niet anders dan dat wij zoeken eene vorm, geschikt om onze denkbeelden te beligchamen, een nieuwe kunstvorm. Deze rede \va3 welligt een model van welsprekendheid. De heer Moler sprak in bet hoogdnitsch, zijne moedertaal. Zijne gepaste rede was alleen eene poging om de relative waarde die men aan de uitdrukking „art chrétien" moest hechten, eenigzins praktischer te omschrijven. De lieer Behrends, hoewel in de hoofdzaak het tamelijk eens zijnde met den heer Weill, meende echter dat de zaak op een moer logische wijze moest verdedigd worden, en leverde eene aller geestigste kritiek op de rede van den voorsteller. De heer Cohen Stuart meende dat de kunst tegenwoor dig geen levensbeginsel had en ook niet kon hebben omdat er geen geloof bestoud. Deze eeuw is eene van wetenschap, van praktische kennis, van kritiek, niet van geloof, en zonder geloof geen kunst. De heer Alber dingk Thijra, meende dat het wel waar is, dat technisch gesproken l'art chrétien wasde kunst die gebloeid heeft in de drie genoemde eeuwen en die thans weder bloeit in sommige streken van Duitschland en elders, doch dat als philosofische idee, de uitdrukking ook eene andere beteekenis had. Het lijdt geen twijfel, volgens den spreker, dat het christendom een zeer grooten invloed heeft uitgeoefend op de kunst, en hij wilde dit in de eerste plaats demonstreren door de moraal van het christendom, zigtbaar in de kunst en vervolgens door de geschiedenis. Door het christeudom was men er toe gekomen om niets schoon te vinden dan hetgeen ook volgens de zedeleer goed is. De geschiedenis van het christendom zou geene enkele pagina bezitten, die niet in staat is om het leven te schenken aan een heerlijk kunstgewrocht. Hij verkondigde de stelling dat „le christianisme e'est 1'humanité." Deze laatste uitdrukking deed een storm ontstaan in het hart van den heer Behrend, welke storm een uitweg vond met brieschend geweld. Hij zeide als jood er tegen te moeten protesteren dat hij buiten de humaniteit ge sloten werd, beweerde dat de moraal van het christen dom, de regel: „hebt elkander lief," waardig was met gouden letteren in elk hart gegrift te zijn, maar dat de christenen zeiven die leer zeer weinig in toepassing bragten. De geschiedenis nagaande moest hij erkennen dat de christelijke historie fraaije momenten oplevert voor de kunst, onder anderen de brandstapel van Hnss, doch het christendom was daar waarlijk dc overwinnaar. Hij trok eene paralel tusschen dit amsterdamsche kon~ gres en het kongres van Mechelen, natuurlijk zeer ten

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1864 | | pagina 2