MIDDELBURGSCHË COURANT BIJVOEGSEL VAN DE van dingsdag 27 september 1864. Het ontwerp-adres van antwoord op de troonrede van de tweede kamer luidt, zoo als het door de afdeelingen is gewijzigd, aldus: „Sire! „De tweede kamer der staten generaal gevoelde zich van innige dankbaarheid jegens de Voorzienigheid door drongen, toen zij van uwe majesteit de bemoedigende verzekering ontving, dat 's lands toestand over het alge meen gunstig is te noemen. Mogt het uwe majesteit gegeven zijn den voorspoed, waardoorzich hare regering kenmerkt, immer hechter te bevestigen op den stevigen grondslag, door de liefde van een getrouw volk en de deugdzaamheid eener vrije staatsregeling gelegd! „Met genoegen vernamen wij, dat de betrekkingen met het buitenland bleven op den meest gewenschten voet. Het betaamt Nederland in de zamenleving der beschaafde staten eene gedragslijn te volgen, waardoor het aanspraak heeft op aller vriendschap en elks achting, en zich voort durend de ongestoorde zegeningen des vredes en de tal rijke weldaden van een vrijen en levendigeu handel waarborgt. „Wij waarderen hoog de loffelijke pligtsbetrachting van zee- en landmagt in het rijk en de koloniën. Kunnen verbeteringen in het krijgswezen haar de middelen ver schaffen om onder alle omstandigheden zich met roem en goed gevolg van hare eervolle roeping te kwijten, op onze medewerking en hartelijke ondersteuning mag rekening worden gemaakt. „Met smart slaan wij de verwoestingen gade, door de heerschende ziekte op Java aangerigt. Met uwe majes teit zien wij verlangend uit naar de tijding, dat zij ein- delyk heeft uitgewoed. Onze belangstelling in de lijdende bevolking doet ons gedenken aan Nederlands heiligen pligt om het lot der onderdanen, aan zijne overzeesche heerschappij toevertrouwd, gestadig te verbeteren en hun welzijn met kloek overleg te behartigen door kalm en rustig voort te gaan op het ingeslagen pad van wgze en regtvaardige hervorming. „Aangemoedigd door de betrekkelijk niet ongunstige gevolgen van de vrijverklaring der slaven in de west- indische koloniën, vleijen wij ons, dat de overweging der reglementen op het beleid der regering aldaar dc gelegenheid zal schenken om voor de ontwikkeling dier bezittingen weder nuttig werkzaam te zijn. „Met genoegen ontvingen wij de toezegging dat aan onze beraadslaging de ontworpen tarieven der regten van in-, uit en doorvoer in Nederlandsch Indië zullen worden onderworpenen vooral stellen wij op hoogen prijs de belofte van voordragten tot regeling van onder scheidene onderwerpen, welke met landbouw en nijver heidsondernemingen in onze oost-indische bezittingen in verband staan; in de verwachting, dat daarbij ook het moeijelijk vraagstuk van het kultuurstelsel tot meerdere rijpheid gebragt en in den zin eener edelmoedige, schoon bedachtzame staatkunde en met billijke vereeniging van alle belangen zal kunnen worden opgelost. „Ook de wettelijke regeling van de vrijheid der druk pers in Nederlandsch-Indië schijnt ons een onderwerp toe, dat dringend voorziening vereischt. „Wordt de aanleg der staatsspoorwegen regelmatig voortgezet en getuigt het steeds toenemend verkeer op de gedeelten, voor de dienst geopend, van de ingeno menheid der bevolking met dit middel van gemeenschap, wij kunnen, zal de algemeene wensch volle bevrediging erlangen, niet genoeg aandringen op spoedige voltooijing van het gelieele net. „Het verblijdt ons, dat daarmede aansluiting aan de buitenlandsche lijnen en uitbreiding binnen 's lands ge paard gaat en door gepaste middelen bevorderd wordt. „Wij beamen, dat dubbele zorg voor waterwegen en havens met dit alles behoort te worden vereenigd. „Het heugelijk verschijnsel, dat de uitvoering der wet op het middelbaar onderwijs allerwege levendige deel neming en medewerking ontmoet, bekroont onze ver wachting, doch overtreft ze niet. Immers het denkend gedeelte der natie beseft diep de onschatbare waarde van een openbaar onderwijs, ingerigt naar de vorderingen der hedendaagsche beschaving en dienstbaar aan de verkrijging der kundigheden, die ieder burger in zijnen kring behoeft. „Nu het lager en middelbaar onderwijs geregeld is, j wordt de begeerte te levendiger, waarmede wij de rege- j ling van het hooger onderwijs in overeenstemming met j de eischen onzes tijds verbeiden. j „Belangstelling in landbouw, visscherijen, zeevaart, handel en nijverheid voegt aan de vertegenwoordiging van een volk, dat op liet veld, waarop zijne voorzaten uitblonken, zijne grootheid moet blijven zoeken en zoe ken wil. Aan al wat de verschillende takken van volks vlijt kan opbeuren en vrijmaken beloven wij het meest gunstig onthaal. „De ontwerpen van wet tot regeling van het genees kundig staatstoezigt, van de schutterijen, van de inkwar tieringen en ter vervanging van het bestaande wetboek van strafvordering, ons op nieuw voor te leggen, zullen wij ter toetse brengen met al de naauwgezetheid, aan de dierbare belangen, regten en vrijheden, die daarbij op het spel staan, verschuldigd. Wij vertrouwen, dat de omvang van den arbeid, aan de herziening der wetboeken van strafvordering en burgerlijke regtsvordering te koste te leggen, niet zal weêrhouden van de regeling van verschillende bijzondere onderwerpen, waaromtrent eene beslissing zich niet wel zonder schade langer zou kunnen doen wachten. „Welgevallig was ons de bevredigende schets van den. toestand onzer geldmiddelen. „De ontwerpen van wet in verband met eene geheele afschaffing der plaatselijke verbruiksbelastingen en de andere van financiëlen aard, welke wij mogen te gemoet zien, alsmede die tot regeling van 's rijks algemeene komptabiliteit, zullen wij met de meeste belangstelling overwegen. „Eene lange reeks van werkzaamheden ligt voor ons. Echter aanvaarden wij de taak, tot wier vervulling in dit zittingjaar uwe majesteit ons roept, met blijmoedig vertrouwen, gesterkt door de overtuiging, clat onder Gods zegen opregte overeenstemming tusschen kroon en vertegenwoordiging veel vermag tot stand te brengen en ook door ons niets mag worden verzuimd wat het heil des vaderlands bevorderen kan." De redevoering door den minister van financiën in de zitting der tweede kamer van 11. zaturdag gehouden, bij gelegenheid van de indiening der staatsbegrooting, is zeer uitgebreid, zoo dat wij er slechts enkele punten van kunnen aanstippen. Drie beginselen liggen aan de zamenstelling der begrooting ten grondslag. Het eerste is om het cijfer, bestemd voor amortisatie, zoo hoog te stellen als met de regelen der voorzigtigbeid is overeen te brengen. Op die wijze de rente der schuld te verminderen is vooral wen- sclielijk nu de afschaffing van plaatselijke akcijnsen zal worden voorgesteld. Daarom is dan ook, behalve het gansche vermoedelijk koloniaal batig slot van 1865, onder middelen opgenomen het overschot van 1863 tot een bedrag van ƒ8.500.000. Er blijft verder nog het vermoe delijk saldo van 1864 tot 5J millioen, 'twelk waar schijnlijk nog zal klimmen, doch de minister acht het niet wenschelijk dit thans reeds aan te spreken. Een tweede beginsel is, dat de aanleg der spoorwegen zoo krachtig mogelijk moet worden bevorderd. Nu een maal de wet voorschrijft, dat de aanleg dier spoorwegen moet geschieden van staatswege, behooren zij, die tot de uitvoering dier wet geroepen zijn, de voltooijing dier wegen te bespoedigen zooveel in bun vermogen is. Dit is niet alleen hun pligt, maar bet is ook in het belang, zoowel van het algemeen als van de schatkist. Hoe eerder toch de buitenlandsche en internationale kommunika- tiën bestaan, hoe spoediger het publiek en de schatkist daarvan de voordeelen trekken zullen. Op de staatsbe grooting voor 1865 is dan ook voor den aanleg der spoor wegen uitgetrokken eene som van 14J millioen. Met inbegrip van die som is alzoo reeds voor de spoorwegen het belangrijk cijfer van 61 millioen beschikbaar gesteld. Een derde beginsel is dat men heeft bezuinigd waar bezuiniging mogelijk was en dat men daardoor ook nu weder eene niet onbelangrijke schrede heeft gedaan in de rigting van het evenwigt tusschen gewone ontvang sten en uitgaven. Dit is te meer verblijdend daar op verschillend terrein de uitgaven moesten toenemen; o. a- behoort aan de aanzienlijke eischen, welke de wet op het middelbaar onderwijs doet, te worden voldaan. Die ver vermeerdering van uitgaven heeft niets verontrustend, mits de nieuwe uitgaven produktieve zijn, binnen zekere grenzen blijven en men tracht de gewone vermeerdering der inkomsten de gewone vermeerdering van uitgaven te doen overtreffen, ten einde te kunnen geraken tot eene vermindering van belastingen. De gezamenlijke uitgaven zijn geraamd op een bedrag van 104.138.719,89 i. Hiervan behoort te worden afge- j trokken wat steeds als buitengewone uitgaven werd aan- gemerkt, ten einde te geraken tot eene juiste vergelijking I met de som die ten vorigen jare voor de gewone uitga- j ven werd vastgesteld, n. 1.14^ millioen voor den aanleg I van spoorwegenomstreeks 1 millioen voor den water weg van Rotterdam naar zeede som van 10.005,000 die boven het gewone bedrag van één millioen is aan gewezen tot het amortiseren van schuld; de ƒ200.000 voor premiën op den aanvoer van vrije arbeiders in Suriname; de ƒ253.497 die vroeger regtstreeks uit de indische geldmiddelen werd betaald; en de 2'i millioen voor tegemoetkoming aan de voormalige slaven eigenaars in West-Indië. Deze zes posten bedragen ƒ30.458.497. En vermindert men daarmede het totaal der uitgaven, dan geeft het slot, ten bedrage van 73.680.222,89£, de ge wone staatsuitgaven voor het jaar 1865 te kennen. De staatsbegrooting voor 1864 werd vastgesteld op een bedrag van ƒ102,893.972,87. Trekt men nu daarvan af de buitengewone uitgaven, ten bedrage van ƒ29.248.83,15 voor spoorwegen, waterweg, amortisatie en koloniën, dan blijkt, dat de gewone staatsuitgaven voor het jaar 1864 werden vastgesteld tot eene som van ƒ73.645.889,72. De tegenwoordige begrooting is dus, wat de algemeene uit gaven betreft, 34.333,17 hooger dan de voorgaand^. Dit resultaat is verkregen omdat het hoofdstuk der rea- ten, ten gevolge van de amortisatiën in den loop van dat jaar, met ƒ475.000 is kunnen worden verminderd. Anders zouden de uitgaven met dat bedrag vermeerderd zijn. Hierbij moet men echter in aanmerking nemen dat ten gevolge der wetten der uitgaven voor onderwijs meti ƒ179,000 moesten verhoogd worden; dat de onkosten! voor Japan vroeger uit de koloniale kas, thans uit de neder-l landsche moeten bestreden worden; dat de ƒ250,000 voor het departement van financiën" uitgetrokken grootendeels I slechts schijnbaar is. Daar het voornemen der regering tot het verbeteren van het lot der ambtenaren bij de verschillende departe menten, aanvankelijk in de lagere rangen, naar een vast plan aan welker zamenstelling gearbeid wordt, kan voorts nog eenige verhooging van het budget ten gevolge hebben. Het totaal der middelen is geraamd op eene som van 104.543.005,09* en verdeelt zich als volgt 1. De gewone inkomsten, gesteld naar eene matige berekening op 63.958.751,76^; 2. hetgeen van het koloniaal batig slot van 1864 nog is overgebleven 7.825.000,00; 3. het koloniaal batig slot van 1865] ƒ20.450.000,00; 4. de derde termijn van den afkoop van den Scheldetol 3.809.254,33; 5. bijdragen uit de be schikbare middelen van het dienstjaar 1863ƒ8.500.000,00; te zamen 104.543.005,091. Hiervan aftrekkende de uitgaven, zoover die zijn ge raamd tot een bedrag van 104.138.719,89£ blijft op de dienst van 1865 nog een verschot van 404.285,20, zoo dat die dienst weder volkomen verzekerd is, terwijl wij beschikbaar houden hetgeen op de dienst van 1863 nog overblijft, en een overschot van minstens 5£ millioen op de dienst van het loopende jaar. Volgens des ministers berekeningen zijn wij sedert het vorige jaar het zoo wenschelijk evenwigt tusschen de gewone ontvangsten en uitgaven met ruim een millioen genaderd. De verwachting omtrent eene verhoogde opbrengst van den akcijns op het gedistilleerd is verre overtroffen-* Van 1 maart tot 1 julij is de opbrengst ruim 15 ton boven de raming geweest. Ook de opbrengst der regten op den in- en uitvoer is sedert de uitvoer van het verlaagde tarief, in spijt van veler voorspelling, steeds vooruitgegaan. De uitvoer van lompen heeft insgelijks voordeel opgeleverd en tevens bewezen dat vermindering van bescherming ook hier gunstig werkt en wel in drieërlei opzigt: de handelaren in lompen hebben meer vrije beschikking over hun eigen dom gekregen, de papier-fabriekanten zijn minder afhan kelijk van deze grondstof geworden en de schatkist wordt gebaat. De minister herinnert verder dat, nu reeds 61 mil lioen voor de spoorwegen zijn aangewezen, de uitgaven daarvoor binnen enkele jaren ophouden en men dan niet alleen aan de oost-indische baten eene andere bestem ming zal kunnen geven, maar zelfs renten gaan trekken van de kapitalen aan de spoorwegen besteed. De minis ter houdt zich overtuigd dat de spoorwegen reeds dade lijk vruchten zullen afwerpen voor de schatkist en dat die van jaar tot jaar zullen vermeerderen, naar mate de welvaart toeneemt, die van zulke groote kommunikatie- middelen en internationale verbindingen het noodwen dig gevolg moet zijn. Als men toch ziet, hoe die kleine en, als het ware, geïsoleerde wegen, die sedert korten tijd zijn in exploitatie gebragt, reeds nu eenige gelden afwerpen voor den staat, zoo dat het mogelijk is daar voor eene som, hoe gering ook, onder de middelen op te nemen, dau mag men veilig besluiten, dat de voltooijing dier wegen in steeds toenemende mate onze middelen stijven zal. Wat het akcijnsstelsel betreft moet men thans een beslissende stap doen. De volledige afschaffing der plaat-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1864 | | pagina 3