MIDDELBURGSCHE
COUR'A NT.
r us.
Zondag
1864.
11 September.
Editie van zatunlag avond 4 are.
Middelburg lO september.
Z. M. de koning heeft woensdag namiddag in buiten
gewone audiëntie ontvangen zijne exc. lord Napier, am
bassadeur van II. M. de koningin van Groot-Brittan je en
Ierland bij Z. M. den keizer aller russen, te St. Peters
burg.
Uenoemingen en besluiten.
legrh. Benoemd bij het personeel der militaire admi
nistratie, tot 2en luitenant:kwartiermeester bij het
6de regement infanterie, de kadet J. H. H. Vogel, her
komstig van de koninklijke militaire akademie.
Pensioen verleend ad 1050 s' jaars aan den officier
van gezondheid 2e klasse T. G. W. Schoonenberg, laat
stelijk belast met het toezigt over de kweekelingen bij
's rijks kweekschool voor militaire geneeskundigen.
Op verzoek op non-aktiviteit gesteld en zulks in
afwachting dat omtrent hem nader zal worden beschikt,
de officier van gezondheid 3e klasse J. E. Stark, van het
7de regement infanterie.
Onderwijs.
De Staatscourant van gisteren bevat het koninklijk
besluit van den 30 augustus 1864, houdende vaststelling
van een reglement voor de rijks- hoogere, burger- en
landbouwscholen.
Aan de hoogere burgerschool met vijfjarigen kursus,
te Sneek is eene subsidie van 7000, ingaande den len
september 11., van rijkswege toegekend.
Marine en leger.
Zr. Ms. stoomschip De valk, in aanbouw op 's rijks
werf te Amsterdam, is in den namiddag van den 8 dezer
te water gelaten.
Met den 16 dezer wordt de officier van gezondheid
2e klasse bij de zeemagt H. L. Reeder, dienende op
Zr. Ms. fregat met stoomverinogen Adolf hertog van
Nassau, op het wachtschip te Vlissingen, en de officier
van gezondheid der 2e klasse J. J. Dekkers van dat
wachtschip op eerstgenoemden bodem overgeplaatst.
llcgtszakeii.
In ons nommer van 21 mei jl. deelden wij de veroor
deeling mede van J. F. Heylom en F. W. -J. Houbeu, die
door het provinciaal gcregtshof in Zeeland werden schul
dig verklaard aan het afleggen van valsche getuigenis
in eene boetstraffelijke of policiezaak. Gelijktijdig werd
J. Hebbelynck Ilennefreund, die, na behoorlijk als mede
beschuldigde ter zelfder zake te zijn gedagvaard, niet
ter teregtzitting van het hof verschenen was, zonder dat
zijn advokaat omtrent die niet verschijning eenige op
heldering kon geven, weerspannig aan de wet verklaard,
met last dat, zoo hij mogt worden opgespoord, hij zou
worden in hechtenis gesteld en overgebragt naar 's hofs
gevangenis alhier. Van den uitslag der uitvoering van
genoemden last hebben wij mede vroeger melding ge
maakt door zijne aanhouding, uitlevering en overbren
ging in het huis van verzekering alhier mede te deelen.
Gisteren stond nu zoo als we reeds in 't kort ver
meldden J. Hebbelynck Hennefreund, oud 50jaren,
geboren te Sluislaatst wonende te Brugge, zonder
beroep, thans gedetineerd, voor het hof alhier teregt.
Een talrijk publiek woonde de zitting bij.
Uit de voorlezing van het arrest van verwijzing en de
akte van beschuldiging vernamen wij in hoofdzaak wat
wij reeds uitvoerig mededeelden in ons verslag der
teregtzitting van 13 mei (zie het nommer dezer courant
van 15 mei), betgeen wij alzoo hier slechts in het kort
behoeven te herinneren.
De beschuldigde moest met Heylom en Houben in
de zitting van het kantongeregt te Sluis van 22 decem
ber 1863 getuigenis afleggen in de zaak van J. Maas, te
Sluis, die beklaagd was van op den 19 november in den
Isabellapolder, gemeente Aardenburg, de jagt te hebben
uitgeoefend op een stuk bouwlaud, toebehoorende aan
den heer Charles Beekman, grondeigenaar te Brugge,
zonder voorzien te zijn van een schriftelijk bewijs van
vergunning van den eigenaar of regthebbende. Onder
eede hebben zij opzettelijk en in strijd met de waarheid
eene valsche verklaring afgelegd, door onware' daad
zaken als waar op te geven en waaruit zou moeten
voortvloeijen dat Maas zich-werkelijk zou hebben schul
dig gemaakt aan het hem ten laste gelegde misdrijf,
terwijl het oordeel des regters over de schuld van den
beklaagde, bij aanname dier getuigenissen, ten zijnen
nadeele zou moeten uitvallen.
Volgens de processtukken mag dit gezamenlijk optre
den tot het afleggen dezer valsche getuigenis veilig aan
den invloed van den beschuldigde Hebbelynck worden
toegeschreven. Hij toch heeft, als bezitter van het jagt-
regt, Heylom en nouben, volgens hunne opgaven, aange
spoord om op hunne aangifte een proces-verbaal van
bekeuring tegen Maas te doen opmaken door den brigade-
kommandant der maréchaussée te Sluis, hetwelk door
dezen ook is opgemaakt en door Heylom en Houben
onderteekend, nadat hun vooraf de inhoud was voorge
lezen. Hebbelynck had den brigade-kommandant dien
aangaande medegedeeld wat de beide anderen zouden
kunnen verklaren.
Maas ontkende ter teregtzitting van het kantongeregt
te Sluis het hem ten laste gelegde feit. Heylom en
Houben verklaarden evenwel onder eede dat zij Maas
hadden gezien in jagende houding en met een het wild
opsporenden hond op het land van C. L. van Hooteghem,
gemeente Aardenburg, terwijl Hebbelynck, na eveneens
den eed te hebben afgelegd, het ter zitting van het kan
tongeregt deed voorkomen als of hij door A. Zonnevijle
zou verzocht zijn diens land eens af te jagen, en tevens
bevestigde dat hij Maas op het land van van Hooteghem
had gezien.
Later is gebleken dat de beschuldigde, op verzoek van
Heylom, van Zonnevijle verlof heeft gekregen om den
19 november op zijn land te mogen jagen. Op een tijd
stip dat de jagers zeer nabij elkander waren zagen zij
allen gelijktijdig Maas aankomen, doch regt doorgaande,
het geweer aan een riem over den schouder dragende
en den hond digt bij hem en alzoo niet injagende hou
ding. Ook is gebleken dat Maas niet op het land van van
Hooteghem is geweest, maar aan den zoom van Zonne-
vijles land met zekeren Verstringe heeft gesproken,
daarbij evenmin een jagende houding aannemende. Daar
deze Verstringe nu als getuige eene verklaring zou afleg,
gen geheel in strijd met het op aangifte van Heylom, Hou-
benen Hebbelynck opgemaakt proces-verbaal, heeft laatst
genoemde, volgens de akte van beschuldiging, van ter
zijde pogingen aangewend om dien man niet voor den
kantonregter te doen verschijnen, terwijl hij zelf even
zeer getracht heeft zich te bevrijden van het afleggen
van getuigenis in die zaak. Blijkbaar heeft hij overigens
zijn invloed misbruikt om Heylom en Houben er toe te
brengen om tegen de waarheid ten nadeele van Maas te
getuigen en na hunne aanhouding nog getracht hen tot
volharding te bewegen, terwijl hij zelf, na ingewonnen
regtskundig advies, het beter heeft geoordeeld te trach
ten zich in veiligheid te stellen, door den volgenden
dag het land te verlaten.
De verklaringen van twaalf getuigen bevestigden
grootendeels het bovenstaande, en even als bij de behan
deling der zaak van Heylom en Ilouben hielden ook
thans allen, die bij de bedoelde jagt tegenwoordig of in
de nabijheid zijn geweest, bepaald vol dat Maas niet
heeft gejaagd en zijn hond geen wild opspoorde. Yau
het getuigenverhoor stippen wij dus slechts enkele bij
zonderheden aau.
De getuige P. de la Lijs, brigadier der maréchaussée,
deelde mede hoe de beschuldigde den 20 november aan
gifte had gedaan dat hij vernomen had dat Maas had
gejaagd op een stuk land waarvan hij, Hebbelynck, het
jagtregt bezat, waarop een proces verbaal is opgemaakt,
1 hetwelk den volgenden dag is geteekend. Op dit proces-
j verbaal is evenwel een inktvlak gevallen, zoo dat het
door den brigadier werd overgeschreven en zondag 22
I november door Heylom en Ilouben andermaal geteekend.
j De beschuldigde gaf op dat hij den brigadier verzocht
heeft geen proces-verbaal op te maken ten einde niet in
moeijelijkheden te komen, en ook dat hij don morgen na
j dat het geteekend was zich andermaal naar den briga-
i dier heeft bégeven met verzoek om het in te trekken,
j waartoe deze niet geneigd was. neylom, tusschen wien
I en Maas altijd eenige grief bestond, zou daarentegen op
de opzending hebben aangedrongen. Dit laatste werd
ook bevestigd door den getuige, die echter verklaarde
niets te weten van pogingen welke de beschuldigde
zou hebben aangewend om de opzending te voorkomen.
De voorzitter maakte den beschuldigde er opmerkzaam
op dat deze getuige thans even als vroeger verklaard
heeft, dat Hebbelynck hem had opgegeveD wat hij van
anderen had gehoord, maar niet wat hij zelf had gezien.
De getuige A. Zonnevijle verklaarde onder meerder
dat op den 19 november, na zijne tehuiskomst van de
bewuste jagt, de beschuldigde bij hem is gekomen met
de vraag, wat hij er wel van dacht dat Maas hem wilde
bekeuren wegens het jagen op een aan hem toebehoorend
jagtveld? Hierop is door den getuige geantwoord dat de
beschuldigde gerust kon wezen, daar hij permissie van
hem had. Op verzoek des beschuldigden heeft hij daar
van een schriftelijk bewijs afgegeven. Zonnevijle kon
niet bepaald zeggen of Maas, toen hij gezien werd, op
zijn eigen of op een ander stuk land stond. De prokureur-
generaal vestigde hierop de aandacht en vroeg hoe het
mogelijk was dat Hebbelynck kon zien dat Maas op het
land van Zonnevijle stond, als deze laatste, eigenaar
zijnde, het zelf niet zien kon! Van eene uitnoodiging
door Heylom aan den beschuldigde, namens hem, om het
land af te jagen is den getuige met zekerheid niets
bekend.
De getuige Verstringe, met wien Maas op het land
had staan praten, verklaarde onder anderen dat Heylom
en Hebbelynck na het vertrek van Maas bij hem geko
men waren en dat Hebbelynck hem heeft gevraagd wat
Maas tegen hem gezegd had en, nadat hij hierop was
geantwoord, de volgende woorden had geuit: „Erop is
er op, 1 el of 1,35 is het zelfde. Pas maar op, anders
donderen wij jou er ook inDe getuige wist niet waarop
die woorden doelden, maar gistte dat Hebbelynck en
Maas „elkander zochten." Ook verklaarde Verstringe dat
hij den 19 november door Maas verzocht was in zijne zaak
voor het kantongeregt te komen getuigen en hij zulks ter
wille der waarheid ook heeft gedaan, niettegenstaande
Hebbelynck bij anderen pogingen heeft aangewend om
hem zulks te doen nalatenzeggende dat hij niet
behoefde te gaan, daar hij niet gedagvaard was en er toch
niets voor kreeg.
De getuige P. J. Evers, te Sluis, verklaarde dat de be
schuldigde volstrekt zijn verlangen niet heeft te kennen
gegeven om de vervolging tegen Maas in te trekken,
hoewel hij daartoe bevoegd was wanneer hij als eigenaar
of regthebbende daartoe eene schriftelijke verklaring
had afgegeven. Hiertegen voerde de beschuldigde aan,
dat hij nooit aan den getuige had verzocht om het ver
baal door te zetten of in te trekken, omdat hij tot het
laatste reeds alle moeite bij den brigadier had gedaan,
terwijl hij den getuige tot die intrekking ook niet be
voegd achtte, daar zulks alleen kan geschieden op eene
schriftelijke verklaring van deu eigenaar gerigt aan den
officier van justitie. Ook deelde deze getuige mede
dat hij van den heer Schout Vclthuys heeft gehoord van
pogingen welke de beschuldigde heeft aangewend om
niet als getuige in de zaak van Maas te worden gedag
vaard.
De getuige A. A. de Roo, te Sluis, verklaarde den be
schuldigde te hebben gedagvaard. Overigens antwooi dde
hij bevestigend op de vraag namens den verdediger, of
deze niet in april schriftelijk aan den getuige had kennis
gegeven dat hij met de verdediging des beschuldigden
was belast en gaarne kopie verlangde van de stukken
zoo de getuige daarvan in het bezit, was, of hem anders
verzocht daarvan kopie te maken als zij waren aange
plakt, en tevens vraagde of hem iets bekend was aan
gaande een bevel van gevangenneming tegen den be
schuldigde? Hierop werd schriftelijk door den getuige
geantwoord, dat hij niet aan het verlangen kon voldoeu,