wijders dat eene uitgaaf wegens kosten voor liet leveren van middagmalen bij gelegenheid van verkiezingen, in de rekening van de gemeente Tliolen, wel uit den aan gewezen begrootingspost bad mogen gekweten worden. Wat betreft de opmerking ten aanzien van de overge legde bewijsstukken tot justificatie van sommige inkom sten en uitgaven, höbben gedeputeerde staten gemeend die als niet geldende voor deze provincie te moeten beschouwen, omdat voor de overlegging dier bewijs stukken in der tijd door de vergadering voorschriften zijn gegeven, welke door den koning zijn goedgekeurd en behoorlijk worden nageleefd. Ook de opmerking betreffende de in de rekening van de gemeente Tliolen verantwoorde uitgaafpost wegens kosten van geleverde middagmalen bij verkiezingen, hebben zij gemeend zonder gevolg te moeten laten, aan gezien, naar liun oordeel, wanneer, zoo als in casu, op de begrooting een post is uitgetrokken onder de omschrij ving „kosten van het aanleggen en bijhouden der kiezers lijst en van het uitoefenen der kiesverrigting" en toege licht, dat die gebragt is voor het aanleggen en bijhouden der kiezerslijsten en verdere kosten daarop, de bedoelde uitgaaf kan worden toegelaten, en dat zij in ieder geval zouden kunnen afwachten of, naar aanleiding van het door de rekenkamer aan den koning uit te brengen ver slag, daaromtrent eene aanschrijving van de regering zou ontvangen worden. Tot dus ver hebben wij die niet ontvangen; wel gaf de minister van binnenlandsche zaken ons bij een vroeger schrijven te kennen, dat het hem gebleken was, dat in sommige gemeentebegrootin- gen een post wordt gebragt voor ververschingen, ten behoeve der leden van liet bureau van stemopneming, dat de tegenwoordige orde van zaken dat niet scheen toe te laten, en hij dus gedeputeerde staten verzocht om te zorgen, dat voortaan geene uitgaaf voor dat onder werp in de gemeentebegrootingen worden geleden. Dat schrijven hebben zij gemeend eenvoudig voor kennis geving te moeten aannemen. De begrootingen voor 1864 zijn van 100 gemeenten vóór den aanvang van het dienstjaar door gedeputeerde staten kunnen worden goedgekeurd, aan die van 6 ge meenten is hunne goedkeuring onthouden en omtrent die van 7 gemeenten hebben zij hunne beschikking moeten verdagen; met uitzondering van eene, zijn die begrootingen echter later goedgekeurd. De eeuige be grooting waaraan de goedkeuring nog niet is kunnen worden verleend, is die van de gemeente Heillede reden daarvan is, dat op die begrooting ook weder geene posten in ontvang en uitgaaf zijn gebragt, voor de nakoming der aan die gemeente opgelegde verpligting tot het bouwen van eene openbare lagere school en onderwijzers woning. De gemeenteraad heeft zich bij ver nieuwing tot de regering gewend, om van die verpligting te worden ontheven, en het is in afwachting van de daar omtrent door de rege ring te nemen beschikking, gede puteerde staten hunne beschikking op de begrooting dier gemeente hebben aangehouden. De geldmiddelen der gemeenten worden over het alge meen ordelijk en zuinig beheerd; slechts bij twee ge meenten heeft zich hiervan eene afwijking doen opmerken, hetgeen eene teregtwijzing uoodig heeft gemaaktbij de eene gemeente betrof het de overschrijving der posten van de begrooting op eene verregaande wijze, en bij de andere het doen van niet volstrekt noodzakelijke uitga ven boven de financiële krachten der gemeente. Vau de bevoegdheid aan gedeputeerde staten toege kend, hebben zij ten aanzien van eene gemeente, die van Breskens, gebruikt gemaakt. Sedert meer dan 6 maanden hadden zij geen blijk ontvangen, dat de bepaling van art. 181 der voormelde wet door het bestuur dier gemeente was opgevolgd.Een lid hunner vergadering werd dierhalve gekommitteerd om de boeken en kas van den ontvanger dier gemeente op te nemen. Bij de opneming, welke dien ten gevolge heeft plaats gehad, zijn de boeken en de kas van den ontvanger in orde bevonden. Van bijzondere bezwaren, die de invordering dei- plaatselijke belastingen zou hebben ondervonden, dragen gedeputeerde staten geen kennis. Behalve eene algemeene herziening der besluiten tot heffing van de plaatselijke belasting op het gedistilleerd, welke naar aanleiding van de wetten van 20 junij 1862 (staatsblad no. 62) en 1 mei 1863 (staatsblad no. 47) vereischt werd, zijn nog de volgende besluiten door de gemeentebesturen genomen, tot invoering van nieuwe, of tot verhooging on bestendiging van bestaande plaat selijke belastingen of daarmede gelijk staanderegten; als 6 tot verhooging en 1 tot bestendiging van opcenten op de grondbelasting; I tot verhooging der opcenten op de personele belasting; II tot verhooging en 1 tot vermindering van hoofde- lijken omslag 3 vaststellende eene belasting op de honden 2 bepalende de heffing van een plaats-, staan- of markt- geld; 1 regelende de heffing van meetloon; 9 tot heffing van schoolgelden, waarvan 5 de wijziging van vroegere besluiten betroffen; 1 regelende de regten voor het gebruik vau een scheeps werf; 1 bepalende de heffing van een regt voor den afslag van visch; 3 houdende wijziging van de belasting op de lamp- en lijnolie; en 1 houdende wijziging van meetloon. Al welke besluiten, ten getale van 41, benevens 71 die de herziening van de plaatselijke belasting op het gedistilleerd betroffen, door den koning zijn goedgekeurd. Wordt vervolgd.) tiuitenlanü. Algemeen ov^i*igt. Belangrijke gebeurtenissen hebben in Europa iu de laatste dagen niet plaats gegrepen. Wat blijft er dus voor de dagbladpers anders over dan zich bezig te hou den met geruchten die omtrent menige politieke aange legenheid zich wijd en zijd verspreiden, en waarop niet zelden ingewikkelde berekeningen gemaakt worden, die echter voor het grootste gedeelte falen. En over dit laatste zal wel niemand zich verwonderen die weet hoe de geruchten vaak zonder eenigen grond in de wereld komen, hoe ze dikwijls lijnregt met elkaar in strijd zijn hoe ze nu eens alleen aan de levendige verbeelding van den een of anderen publicist, dan weder aan een opzette lijk ten behoeve der diplomatie uitgedachte logen hun oorsprong verschuldigd zijn. Wanneer we ons dus heden mede de echo van geruchten maken, doen wij dit slechts onder uitdrukkelijk protest tegen het vermoeden dat wij daaraan een al te groote waarde zouden toekennen. In de eerste plaats dan vinden we als een onderwerp der geruchten de reis van den koning van België naar Parijs en Vichy. Zie hier in het kort een klein staaltje van hetgeen men hieromtrent zoo al verhaalt. De een dan beweert dat de ontmoeting van koning Leopold en keizer Napoleon de koning is na twee be zoeken bij de keizerin te St. Cloud te hebben afgelegd, naar Vichy vertrokken en daar donderdag avond aange komen ten doel heeft een streven van Belgies koning om door zijn invloed te trachten de alliantie tnsschen Frankrijk en Engeland op hechte grondslagen te vesti gen. Een ander denkt nog altijd aan onderhandelingen voor een huwelijk tusschen prinses Anna Murat en den graaf van Vlaanderen. Een derde, die alleen oog en oor heeft voor de deensch-duitsche kwestie, oppert de onder stelling dat de vredes voorslagen het onderwerp van het vorstelijk onderhond zullen uitmaken, en eindelijk om de lijst der geruchten niet tot in het oneindige te rek ken worden er gevonden die beweren dat dc reis in verband staat tot cle kwestie betrekkelijk een gedeelte der grensscheiding tusschen Frankrijk en Pruissen. Het grondgebied waarop Sarrelouis en Sarrebruck gelegen zijn moet het onderwerp van het geschil uitmaken. Men weet dat die streek in 1794 bij Frankrijk gevoegd doch in 1815 aan Pruissen weder gegeven werd. Nu wil Frankrijk op nieuw op welken grond zijn wij niet bij magte mede te cleelen van die streek weder het bezit erlangen. De laatste bewering moge nu in geeuen deele de waarschijnlijkste geacht worden, men ziet er toch weer uit hoe de kwestie der grensscheiding bij elke gelegen heid wordt te pas gebragt. Eene herziening der grens scheiding tusschen Frankrijk en Pruissen zal ook, naar men verzekert, gedurende eenigen tijd het min of meer verbloemde thema van cle artikelen der officieuse dag bladpers uitmaken. Dit onderwerp heeft dan ook meer dan ooit dc verdienste van het oogenblik, want wie zal niet toestemmen dat de kansen van Frankrijk, om zijne grenzen ten koste van Pruissens grondgebied uit te brei den, gunstiger zijn dan ooit, hetzij door langzamerhand punt voor punt langs den weg van diplomatieke intrige te vermeesteren, hetzij door een gewelddadigen aanval op de rijnprovinciën; met andere woorden, dat rijk te pellen als een ui of te kraken als een noot. Ook met het oog op de plannen tot uitbreiding dei- grenzen doet Napoleon dus zeer verstandig met zich iu het deenscli-duitsch geschil zoo weinig mogelijk in te laten. Immers zal de bemagtiging der deensche vorsten dommen een uitmuntend voorbeeld ter navolging zijn voor die dynastiën, wier eerzucht verder reikt dan de grenzen van haar gebied. Tot het doen in acht nemen van de meest mogelijke een- zqdigheid strekt dan ook altijd weder volgens geruch ten de depeche die dezer dagen door den miuister Drouyn de Lhuys aan Frankrijks vertegenwoordigers in het buitenland is gerigt, doch welke de houding dei- gezanten te Weenen en te Berlijn meer in het bijzonder betreffen moet. In dat stuk zou niet onduidelijk zijn te kennen gegeven dat Frankrijk reeds vooraf aan dc overwinnende natiën de gansche verantwoordelijkheid laat, zoo zij aan Denemarken een al te hard lot bereiden mogten, al meent men ook te moeten opmerken dat het wel wat veel gevergd is, om door eene inmenging, welke alleen het droit de conquête ten grondslag heeft, 200 a 250 duizend denen, die op dit oogenblik nog Slees wijk bewonen, als cluitsche onderdanen in te lijven. Mogt nu blijken dat Pruissen zich aan een zoo vriendelijke waar schuwing niet storen wil, dan zal de inlijving- der her togdommen weldra een voorbeeld zijn waarop men zich met vrucht zal kunnen beroepen. Eene depeche uit Tunis, over Turijn ontvangen, meldt dat de opstand aldaar weldra zal geëiudigd zijn. Waar schijnlijk heeft dus de bey aan de eischen der opstan delingen toegegeven. Deensch-duitsche oorlog'. Niettegenstaande het sluiten van den wapenstilstand, hoort men nog van militaire operation gewagen. Zoo wordt ook berigt dat de oostenrijkers het eiland Föhr thans geheel in bezit genomen hebben, waardoor de be zetting van Slees wijk thans als volkomen kan worden aangemerkt. Volgens anderen echter zou deze bezetting reeds geschied zijn voor 20 dezer, eu zou de staking der vijandelijkheden opzettelijk tot dien dag vertraagd zijn om deze onderneming te doen gelukken. Volgens te Bendsburg ontvangen berigt zou de be velhebber van het deensch eskader in de bogt van het eiland Fanüe, ten westen van Jutland, door de oosten rijkers gevangen zijn genomen nadat hij zeven zijner schepen daar had doen zinken. Men zal zich herinneren dat Oostenrijk en Pruissen hadden voorgesteld in de bondsvergadering om even als aan den groothertog van Oldenburg ook aan prins Frederik van Augustenburg het verzoek te rigten om nader de gronden aan te brengen waarop zijne aanspra ken op de kroon van Sleeswijk-Holstein steunen. Dit voorstel is door den duitschen bond in zijne vergadering van eergisteren aangenomen. Men meent intussclien dat deze laatste pretendent de bevoegdheid van de bonds vergadering zal ontkennen en zijne aanspraken als ipso jure bestaande aan hare goed- of afkeuring niet zal wil len onderwerpen. Een der dagbladen deelt inmiddels een officieel stuk mede van het jaar 1852, waardoor op de tegenwoordige houding der oldenburgsche regering ten opzigte der erfopvolgingskwestie in Sleeswijk-Holstein thans een nieuw licht wordt verspreidt. Het is een brief cloor den oldenburgschen minister Eössiug aan den heer von Dirckkinck Holmfelcl geschreven, die toen ter tijd bui tengewoon gezant van Denemarken was. Daarin wordt kennis gegeven van de ontvangst van den tekst der overeenkomst, den 8 mei 1852 te Londen ge sloten, en tevens medegedeeld het antwoord, door den groothertog daarop gegeven. De groothertog laat in dit antwoord alle regt wedervaren aan de beweegredenen, welke tot het sluiten van die overeenkomst geleid heb ben, doch kan daarom niet voorbijzien de moeijeIijkheclen> die bij eene eventuele sukcessie in Denemarken en de hertogdommen zouden kunnen geboren worclen. Wen- schendc dat genoemde konventie dienen moge om clie moeijelijkheden uit den weg te ruimen, wil de groother tog daartoe medewerken, en doet dus voor zich en zijne nakomelingen van alle regt op die sukcessie afstand ten gunste van prins Christiaan van Sleeswijk-Holstein Sonderburg Glucksburg en de uit diens huwelijk met prinses Louise, geb. prinses van Hessen, in dïrekte linie afstammende mannelijke descendenten, voor het geval, dat prins Christiaan den deenschcn troon beklimt en voor zoo lang als deze troon in het bezit van zijne man nelijke descendenten blijft. Overigens beroept de hertog zich op den inhoud van de tusschen Denemarken en Rusland te Kopenhagen op 4 april 1767 en te Zars- koje-Selo op 21 mei 1773 gesloten traktaten betreffende de ruiling der graafschappen Oldenburg en Delmenhorst. De Norddeutsclic-Zeit. is van meening dat de vredes onderhandelingen met Denemarken niet lang zullen kun nen duren. Door den tegenwoordigen toestand te doen voortduren zoo beweert zij zou men de wonden open houden welke de oorlog Denemarken geslagen heeft,'daar^de troepen der gealliëerdcn in dat rijk ten lydstö^van 4ë\bevolking onderhouden worden. Ook rnee;nt"het: ^'fiidlÓ^s orgaan van liet pruissisch lcabiiYet de bedreiging te- tiajat dat de duitsche mogendheden ev'óiir min een verlenging van den wapenstilstand zouden s.mógen dnldenyi zonder dat de grondslagen van den

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1864 | | pagina 3