BIJVOEGSEL VAN DE MIDDEUBURGSCHE COURANT.
Donderdag 7 Juiij '18(>4. No. 107.
Zomervergadering «Ier proviiicaalc
stalen van Zeeland.
Avondzitting van dingsdag 5 julij.
Tegenwoordig de komraissaris des lconings, voorzitter,
30, later 36 leden, en de griffier.
Afwezig zijn de heeren Hennequin (bij de opening),
Hoelands Janssen en van der Vliet met, benevens de
heeren F. van Dei use, Horabach, Pierssens en Sergeant
zonder kennisgeving.
Nadat de voorzitter deze vergadering in naam des
konings heeft geopend, herinnert hij aan het sedert de
vorige vergadering geleden verlies door het overlijden
van den heer Uijttenhooven en brengt met een kort
woord hulde aan diens nagedachtenis. Hij deelt voorts
mede dat in plaats van den overledene tot lid der staten
is gekozen de heer II. P. Winkelman, te Vlissingen, die
de benoeming heeft aangenomen cn zijne geloofsbrieven
ingezonden. Deze laatsten worden tot onderzoek gesteld
in handen eener kommissie, bestaande uit de heeren
Bybau, van den Bosch en Ilammacher. De zitting wordt
gedurende dit onderzoek, waartoe de kommissie zich
verwijdert, geschorst.
Bij haren terugkeer brengt de kommissie, na de her
opening der zitting, bij monde van den heer Bybau rap
port uit. De konklusie daarvan strekt tot toelating van
den benoemde, waartoe wordt besloten. Door den griffier
binnengeleid, legt de heer Winkelman, na door den
voorzitter te zijn geluk gewcnscht met zijne benoeming,
de voorgeschreven beloften af en neemt zitting.
De volgende ingekomen stukken worden voor kennis
geving aangenomen:
a. Schriftelijk berigt van verhindering van bovenge
noemde afwezige leden
b. het koninklijk besluit van den 5 december 1863,
no. 50, houdende goedkeuring van de besluiten der
staten van den 6 november 1863, nos. 12 en 15: 1. tot
magtiging van gedeputeerde staten tot den openbaren
verkoop van puin enz., afkomstig van de bestrating
van den weg van Neuzen naar Axel, van den weg tus-
schen Zierikzee eu het Zijpe, en van eenige wegen in
het voormalig 4e distrikt dezer provincie; en 2. tot
wijziging der begrooting van de enkel provinciale en
huishoudelijke inkomsten en uitgaven voor de dienst
van 1864;
o. de koninklijke besluiten, houdende toepassing van
art. 36 der wet op liet lager onderwijs, voor zooveel
betreft de buitengewone kosten van dat onderwijs, als:
1. van den 20 december 1863, no. 10, op de gemeente
Clinge voor den bouw van een schoollokaal met onder
wijzerswoning in het onderdeel de Kauter; 2. van den
12 januarij 1864, no. 60, op de gemeente Sas van Gent,
ter zake van den bouw van een nieuw schoollokaal;
3. van den 22 april 1864, no. 81, op de gemeenten
Waterland kerkje, voor den bouw van een schoollokaal
met onderwijzerswoning; en 4. van den 29 mei 1864,
rio. 4., op de gemeente Borsscle, voor den bouw van een
schoollokaal met onderwij zeiswoning;
d. brieven van den minister van binnenlandsche zaken
als: 1. van den 2 februarij 1864, no. 149, 5e afdeeling,
houdende mededeeling van het door den koning bepaald
aandeel der gemeente Hoofdplaat, ter zake der kosten
van een te bouwen nieuw schoollokaal in die gemeente;
en 2. van den 2 februarij 1864, no. 150, 5e afdeeling,
houdende kennisgeving van het door den koning bepaald
bedrag door de gemeente Hontenisse te voldoen in de
kosten van den bouw van nieuwe schoollokalen met
onderwijzerswoningen aldaar.
Het kwadruplikaat der door de algemeene rekenkamer
gearresteerde rekening van den betaalmeester te Middel
burg, wegens de provinciale fondsen over 1862, wordt op
de griffie ter inzage gelegd.
De voorzitter deelt omtrent de regeling van de zaken
der kalamiteuse polders mede, dat de korrespondentie
tusschcn gedeputeerde stateu en de regering is voortge
zet. Naar aanleiding daarvan is door de regering een
voorstel tot schikking gedaan, waarop gedeputeerde
staten een tegenvoorstel aan de regering hebben toege
zonden. Hierop is tot dusverre nog geen antwoord inge
komen. De gevoerde briefwisseling is weder ter griffie
nedergelegd cn de noodige afschriften zijn daarvan ge
maakt. De voorzitter voegt bij deze mededeeling nog de
opmerking dat uit het verslag den leden zal blijken dat
onder de bijlagen verschillende staten voorkomen, die
een zeer duidelijk overzigt geven van den stand der finan
ciën van de kalamiteuse polders. Deze mededeeling is
voor kennisgeving aangenomen.
Ter griffie worden neder gelegd de volgende door gede
puteerde staten gedanemededeelingen, betreffende: a. het
besluit der staten van den 6 november 1863, no. 6, tot het
uitschrijven eener prijsvraag ter bekoming van eenvou
dige en nuttige inrigtingen voor lager onderwijs en
onderwijzerwoningen; b. de vrijverklaring door eenige
kalamiteuse polders; cn c. de door gedeputeerde staten
verleende rentelooze voorschotten tot verbei cring van
wegen. [Van deze drie mededeelingen maakten wij in
bijzonderheden melding in het nomraer dezer courant
van den 26 junij jl.]
Naar de afdeelingen worden verzonden de volgende
voorstellen van gedeputeerde staten
a. betrekkelijk het ades van den gemeenteraad van
St. Anna ter Muiden, om ruimere toepassing van art. 36
der wet op het lager onderwijs, voor zoo veel betreft de
gewone kosten van dat ouderwijs;
b. tot afstand van grond langs den weg van Oostburg
naar Zuidzande aan J. Eisseeuw te Oostburg;
c. tot nadere wijziging der begrooting van de enkel
provinciale en huishoudelijke inkomsten en uitgaven
voor de dienst 1864;
d. tot wijziging van artt. 28 en 29 der instruktie van
gedeputeerde staten;
etot nadere wijziging van art. 64 van het reglement
op de buurtwegen en voetpaden, en
ten aanzien van de verbetering der haven van
Breskeus.
[Den hoofdinhoud van de voorstellen sub a tot e deel
den wij reeds mede in de nommers dezer courant van
26 en 30 junij. Uit het voorstel van gedeputeerde staten
sub e genoemd blijkt, dat men wil te geraoet komen aan
een bezwaar van burgemeester en wethouders van Drci-
schor. Deze hebben medegedeeld dat, na de wijziging
van het reglement op het beheer en onderhoud en de
policie der buurtwegen in deze provincie, het behouden
van het verbod ten aanzien van de „verwarming" van het
vlas binnen den afstand van 45 ellen van de wegen nog
groot bezwaar blijft opleveren, daar 'tvoor de vlasserijen
volstrekt noodig is dat de zoogenaamde vuurpot zich in
de nabijheid der zwingelkooi bevinde, terwijl, wanneer
zoodanige drooginrigting op een meer verwijderden
afstand van de zwingelkooi is geplaatst, daarvan bij
natte weersgesteldheid geen gebruik kan worden ge
maakt; dat het voorts voor vele inrigtingen ondoenlijk
is dezen zoodanig te plaatsen dat de vuurpot steeds op
een afstand van 45 ellen van de wegen verwijderd zij
en dat de bepaling van het reglement, ook na de jongste
wijziging-, liet gevolg zou hebben dat een aantal vlasse
rijen, tot groot nadeel van den arbeidenden stand, niet
zouden kunnen worden voortgezet.
Het voorstel betreffende de verbetering der haven
van Breskens, strekt om te besluitena tot liet herstel
dier haven; b tot het aangaan eener geldleening om de
kosten te bestrijden, voor zoo veel die niet door eene
bijdrage van bet rijk te dekken zijn; e tot eene verhoogde
heffing van havengeld, alsmede tot heffing van los- en
laadgeld, om uit de opbrengst daarvan te voorzien in de
betaling der rente van die geldleeningen d gedepu
teerde staten uit te noodigen, in de najaarsvergadering
tot dit een en ander de vereischte voordragt te doen.
Blijkens de toelichting van het voorstel zijn de kosten
der voorziening in den ongunstigen toestand van de
haven en havenwerken van Breskens ten vorigen jare
door den hoofd-ingenieur van den waterstaat op niet
minder dan 100.000 gesteld (de kosten door de provin
cie bereids aan die haven besteed bedragen niet minder
dan ƒ150.000). Op het verzoek aan de regering, om de
kosten van verbetering voor rekening van het rijk te
nemen, zoo niet, de provincie van den last der in stand
houding geheel werd ontheven, heeft de minister geant
woord slechts bereid te zijn om te bevorderen dat een
gedeelte der kosten van verbetering tot een bedrag van
ƒ46.000 voor het rijk kwame, ten einde de liaven, voor
zoo veel het belang der gemeenschap langs den grooten
weg betreft, geschikt te maken, wanneer de overige
54.000 voor rekening der provincie werden genomen.
Aan de gemeente- en polderbesturen is daarop door
gedeputeerde staten de uitnoodiging gerigt om door
bijdragen gedurende 25 jaren de renten eener voor de
gewenschte verbetering der haven te doene leening te
bestrijden, hetgeen mogelijk zou zijn indien door de
gemeenten over het cijfer harer bevolking ten hoogste
5 cent per ziel (door Breskens dubbel) en door de polders
ten hoogste 10 cent per bunder hunner groottegedurende
dien tijd werd bijgedragen. De bereidverklaringen om
bij te dragen beloopen echter nog geen ƒ1500, waarvan
ongeveerƒ450 nog slechts voorwaardelijk, zoo dat de
rente eener leening van ƒ54.000 tegen 4.[ percent, daar
mede op verre na niet te bestrijden.zou wezen. Er blijft
alzoo volgens gedeputeerde staten alleen over de heffing
van een verhoogd havengeld, alsmede van los- en laadgeld.
Werd een havengeld geheven naar gelijken maatstaf als
in de haven van Vlissingen, dan zon, naar het getal en
de grootte der vaartuigen welke in 1863 de haven van
Breskens hebben bevaren, een onzuivere opbrengst van
ruim ƒ1800 te berekenen zijn, zoo dat voor los- en laad
geld eene heffing van ongeveer 900 noodig zou zijn om
het doel te bereiken en tevens de kosten van invordering
der beide heffingen te bestrijden.]
Mede worden naar de afdeelingen gezonden
g. de verantwoording van gedeputeerde staten wegens
de enkele provinciale en huishoudelijke inkomsten en
uitgaven over 1862;
h. de begrooting der kosten van het provinciaal be
stuur, voor zoo veel liet rijksbestuur is, voor 1865;
i. de begrooting der enkel provinciale en huishoude
lijke inkomsten en uitgaven voor 1865, met een voorstel
van gedeputeerde staten betreffende de te heffen opcen
ten op de grond- en personele belasting ten behoeve der
provincie. De voorzitter brengt onder de aandacht dat
in de begrooting een fout is ingeslopen: op bladz. 25,
hoofdstuk IV, afd. 1 art. 4 der uitgaven staat: een jaar
rente „eerste gedeelte" der provinciale geldleening van
ƒ525.000, dit moet zijn „twee le gedeelten", cn in art.
5 staat 2e gedeelte, hetwelk moet zijn „3e gedeelte";
k. het in dé zomervergadering van 1863 aangehouden
gewijzigd ontwerp reglement van policie voor de polders
in Zeeland.
De voorzitter stelde voor dit regie ment in deze verga
dering te behandelen. De heer Vader had daartegen
bedenkingen. Het ontwerp is vroeger in de afdeelingen
onderzocht, doch gedeputeerde staten hebben niet in
alle deelen de zienswijzen der afdeelingen gedeeld. Hij
acht het daarom zeer wenschelijk om de zaak aan eene
nadere overweging in de afdeelingen te onderwerpen.
De zaak der polders is eene bij uitnemendheid zeeuwsche
zaak en bij uitnemendheid eene levenskwestiealles wat
tot die polders in betrekking staat en tot de policie ten
aanzien van bet in- maar vooral van het uitwendige
der polders, moet volgens den heer Vader van alle
kanten worden bekeken alvorens eene beslissing te
nemen. Om dat doel te bereiken behoort bet ontwerp
andermaal naar de afdeelingen te worden gezonden.
Het voorstel, daartoe door den spreker gedaan, werd van
verschillende zijden ondersteund en vervolgens met
algemeene steramen aangenomen
l. een adres van het uitvoerend bestuur van het
Zeeuwsch genootschap der wetenschappen, houdende
verzoek om een jaarlijksch subsidie van ƒ400, uit de
1 provinciale fondsen
m. een adres van de direktie der Spoorbootmaat
schappij van Middelburg, houdende verzoek om een
jaarlijkseh subsidie van ƒ4000, uit de provinciale fond
sen, gedurende vijfjaren.
Een adres van J. van den Heuvel, gewezen steiger-
schuitschipper te Breskens, houdende verzoek om weder
met eene gratifikatie begunstigd te worden, wordt gesteld
in handen eener straks te benoemen kommissie.
Wordt voorgelezen een adres van J. le Boij, te Sluis