MIDDELBURGSCHE COURANT. N0, 93. Zondag 1864. 12 Junij. Editie van zaturSag avond 4 ure. Middelburg 11 junij. DE VERKIEZING IS HET KIESDISTRIKT GOES. Dat het uitspreken onzer overtuiging betrekkelijk de op handen zijnde verkiezing in het kiesdistrikt Goes eene verklaring van den heer mr. C. J.Pické heeft uitgelokt was ons aangenaam. Wij plaatsten zijn brief in ons vorig nommer zonder er eenige opmerking van onze zijde bij te voegen. Wij wilden dat de indruk dien deze brief maken zou bij eiken lezer zuiver en onvermengd bleef. Geen invloed moesten wij op de opvatting daar van uitoefenen. Nu echter de woorden vau den heer Pické reeds een etmaal oud zijn; nu zij alom zijn door gedrongen en ieder ze naauwgezet heeft kunnen over wegen zal niemand het wraken dat wij ze aan het vroeger door ons geschrevene toetsen, en ons, voor zoo veel 't noodig is, nader verklaren. De brief heeft een tweeledige strekking. De eerste is de verdediging van den schrijver tegen eene beschul diging in ons hoofdartikel van 8 dezer vervat; de tweede het wegnemen der onzekerheid omtrent zijne politieke rigting. Omtrent het eerste punt kunnen wij zeer kort zijn. We willen er niet bij stilstaan dat verdediging tegen eene „beschuldiging" hier niet de juist gekozen term is, waar het alleen geldt de uitdrukking van een gevoelen dat met een anders gevoelen niet overeenstemt. Het verschil van gevoelen tusschen den heer Pické en ons blijft ook nog na zijne opheldering bestaan. Het blijft ons na de lezing van zijn brief even onverklaarbaar boe iemand, die tot kandidaat wordt gekozen, niet de behoefte gevoelt openlijk van zijn staatkundige gevoelens te doen blijken. Want te vertrouwen dat de kiezers genoeg met zijne overtuiging bekend waren, kan als weinig afdoende worden aangemerkt bij iemand die nog zoo weinig de gelegenheid heeft gehad of zich ten nutte gemaakt om zijne politieke gevoelens te doen kennen. Niet ter wille van de 71 leden der kiesvereeniging, maar ten behoeve van de talrijke andere hadden wij eene verklaring wen- schelijk geacht. Maar het twisten hierover zou op dit oogenblik tot zeer weinig leiden en onzen lezers ver moedelijk slechts gering belang inboezemen. Langer moeten wij stilstaan bij het tweede puntde verklaring welke de heer Pické in het openbaar aüegt, en het is de vraag of deze voldoende kan worden geacht. Het zal niemand verwonderen dat wij die vraag ont kennend beantwoorden. Voor den heer Pické doet het ons leed dat wij de eischeu voor eene kandidatuur voor de tweede kamer hoogcr stellen. De verklaring van den heer Pické is in ons oog eene zeer eenvoudigeeene zeer algemeeneeene zeer opper vlakkige; zij bepaalt zich tot het volgende Niet te beoogen de omverwerping van het tegenwoor dig ministerie Niet blindelings aan eene partij (coterie) te gehoor zamen; De liberale beginselen onzer grondwet krachtdadig te willen handhaven en al wat liberaal is te ondersteunen. Wie nu ook door deze woorden mogt bevredigd zijn, wij behooren tot de zulken zeker niet. Wij hadden hoop, toen het schrijven van den heer Pické ons in handen kwamiets meer bepaalds, iets positiefs van hem te ver nemen. De omverwerping Yan het ministerie niet te beoogen sluit nog volstrekt niet in zich dat men die omver werping niet gaarne zien zou. Niet blindelings aan eene partij (coterie) te willen gehoorzamen verhindert nog geenszins dat men niet met geopende oogen eene partij zou kunnen volgen welke geenszins is die welke de kie zers zijn toegedaan. Meer zegt zeker, schij nbaar althans, de derde verklaring. Maar de beteekenis ook daarvan verdwijnt grootendeels naarmate men baar van naderbij beschouwt. „De liberale beginselen onzer grondwet krachtig te willen handhaven en al wat liberaal is te ondersteunen" zou mogelijk in de jaren 1848 en 1849 als een voldoende aanbeveling ge acht zijn. Maar de tijden zijn sedert veranderd. Het mis bruik der woorden is te algemeen geworden, dan dat men aan „liberaal" en dergelijke uitdrukkingen nog eene bepaalde beteekenis zou kunnen hechten zonder daar omtrent eerst te zijn overeengekomen. Noemt niet het dagblad van 's Gravenbage tegenwoordig zich liberaal Noemt het zich niet het eenige liberale orgaan Doet bet dit niet dagelijks en in vollen ernst? En dan de handhaving onzer grondwet! Is er nog iemand die tegenwoordig met eene gezindheid tot niet- handhaving onzer grondwet zich aanbevelenswaardig meent te kunnen maken Men ziet het, van de verklaring blijft weinig over; omtrent de speciale punten welke tegenwoordig de ques tions brulantes uitmaken, vernamen wij niets. Maar bezit ge wel zooveel données omtrent den heer de Kanter als ge omtrent den heer Pické schijnt te ver langen, zal welligt deze of gene ons vragen, en zijt gij in het tegenovergestelde geval wel regtvaardig? De lezer oordeele zelf; we zullen ons nader verklaren. Wat de eerste dezer vragen betreft verlieze men niet uit het oog dat de heer de Kanter zich in den goesschen gemeenteraad omtrent menig speciaal oogpunt zeer duidelijk heeft uitgesproken. Naar het door hem gespro kene o. a. in de zitting van 31 maart, waarbij wij zijne inzigten leeren kennen omtrent het belastingstelsel eene gewigtige aangelegenheid welker regeling zoo diep inde maatschappelijke toestanden ingrijpthebben wij vroeger reeds verwezen. Maar een eigenlijk politiek programma, eene nadrukkelijke toezegging omtrent de rigting die hij als lid van de tweede kamer volgen zou, hebben wij wij erkennen dit gaaijne van den heer de Kanter evenmin onder de oogen gehad. Maar waarom verlangen wij dan hier van den heer Pické meer dan van den heer de Kanter? Deze vraag hebben wij gedeeltelijk reeds beantwoord. De heer de Kanter heeft zich in den gemeenteraad vrij voldoende leeren kennen, omtrent hem is het onmogelijk in het onzekere te verkeeren; de heer Pické heeft der gelijke openbare betrekking nog niet bekleed. Dat er dus in onzen eisch iets onregtvaardigs liggen zou, ge- looven wij reeds om de aangevoerde reden genoegzaam te kunnen tegenspreken. Maar we gaan verder. En thans zijn wij genaderd tot een punt waaromtrent wij, ter voorkoming van misver stand, hopen dat men ons vooral goed verstaan zal, want het geldt eene teedere kwestie. Er bestaat, het is een feit van algemeene bekendheid en 't welk onder ieders waarneming ligt, hier en daar in Zeeland een naauwe aaneensluiting van personen die als het ware een coterie vormen. Vooral in Middelburg ver tegenwoordigt deze een aanzienlijke raagt en oefent zij een uitgebreiden invloed op den maatschappelijken toe stand uit. Zij wordt grootendeels gevormd door afstam melingen van aanzienlijke geslachten van vroegere dagen, door sommigen wier voorvaderen een aanzien lijk fortuin zich verworven hebben en door anderen die uithoofde van famielje-relatiën of om andere redenen aan deze zich hebben aangesloten. Het bestaan eener der gelijke kaste wordt ook elders nog vaak aangetroffen. In Zeeland, bepaaldelijk in Middelburg, heeft zij evenwel nog een meer uitgebreide magt dan elders. Dit ligt ge deeltelijk in den aard onzer geïsoleerde positie en vindt I zijne volkomene verklaring in de geschiedenis van ons j gewest. In het politieke is deze coterie in den regel naamv aaneen gesloten. Zij heeft behoudende, veelal zelfs reak- tionaire tendeuzen. Dit is niet alleen verklaarbaar, maar zeer natuurlijk. In de hervormingen van den tegenwoordi- i geu tijd ligt de strekking, de raagt en den invloed van een dergelijken bond te beperken. Bij vooruitgang op den weg j dien ook Nederland sedert laug is ingeslagen, kan zij althans als bepaalde coterie niet winnen, wel verliezen, en hare pogingen kenmerken zich dan ook vaak door een streven tot het behouden eener onhoudbare positie, hetwelk trouwens van hun standpunt ook voor verdediging j vatbaar is. Dat wij evenwel vau haren invloed geen heil verwachten is van algemeene bekendheid. De rigting die zij in het politieke voorstaat is gekant tegen de onze en, waar het pas geeft, bestrijden wij deze, doch wij trekken ten strijde met open vizier. Onze aanvallen zijn daarbij niet gerigt tegen dezen of genen die tot de be. doelde coterie gerekend wordt te behooren maar uitslui tend tegen de coterie zelve waar zij als zoodanig haar in vloed doetge voelen niet tegen personen maartegen den bestaanden toestand. Onder hen zijn dan ook velen die wij persoonlijk bijzondere achting toedragen en tot hen voor wie wij dat gevoel koesteren rekenen wij den heer Pické niet in de laatste plaats. Maar met dat al acht men den heer Pické te behooren tot den bond dien wij hebben getracht vlugtig te schetsen. Zijne famielje-relatiën zijn vele en uitgebreid; aan hem in het bijzonder moet het moeijelijk vallen zich loste gevoelen van de banden die zoo menigeenmannen zelfs aan wie we grofrtè verdien ste toekennen, in een geval als het zijne, onbewegelijk gekluisterd houden. Om in zijne waarlijk liberale gevoe lens, in de kracht zijner pogressistische neigingen ver trouwen te stellen,is een duidelijke verklaring noodigjdui- delijker dan van hem die minder door relatiën gebonden is Wanneer de heer Pické openlijk de verklaring aflegde dat hij voorstander is van een belastingstelsel het welk niet zoo zeer op de schouders van minder gegoeden drukt als het tegenwoordige; dat de natie, en niet enkele bevoorregten, een groot aandeel moet hebben in den invloed op onze maatschappelijke aangelegenheden; dat de wetten en tarieven die zoogenaamd tot bescherming van handel en nijverheid dienen, langzamerhand in Ne derland moeten verdwijnen; dat de politiek welke de re gering in den laatsten tijd ten aanzien onzer koloniën heeft aangenomen, de voorkeur verdient boven het tot dus ver gevolgde stelsel; dat vrijheid van godsdienst en van onderwijs geen rekbare leuze zijn mag, maar door hem begrepen wordt in den geest waarop dit in den laatsten tijd bij ons zijne toepassing heeft gevonden; wanneer de heer Pické eene dergelijke verklaring aflegde, zouden wij daaraan ten volle geloof scheuken en ons voor een groot deel bevredigd achten. Maar niets daarvan kunnen wij opmaken uit de weinige woorden oorspronkelijk aan X toegevoegd. Hij houde het ons daarom ten goede dat hij niet kan zijn de man wiens verkiezing wij aan de vrijzinnige kiezers iu het distrikt zijuer tegenwoordige woouplaats mogen voorstellen, en dat wij den heer mr. J.H.de Laat de Kanter als zooifanig blijven aanbevelen. In bet Dagblad van 's Gravenhage leest men onder het opschrift De verkiezingen Goes. Door het bedanken van den heer van Dig gelen moet da;ir een nieuw lid worden gekozen. Even als te Goriuchem is er echter de stemming zeer verdeeld en is ook daar eene herstemming te verwachten. „De Tliorbeckianen zijn er verdeeld tusschen de heeren Verhagen en de Laat de Kanter. Wij raden aan geen van beiden te kiezen. „De kouservatieven zijn verdeeld tusschen den heer mr. C. J. Pické, kantonregter te Tliolen, schoolopziener en president van de maatschappij van 'landbouw in Zee land, en den heer mr. P. H. Saaymans Vader, lid der arrondissements regtbauk te Goes. Van beide kandidaten vernemen wij veel goeds en beider verkiezing achten wij even gewenscht. Daar wij evenwel de belangen en de lokale invloeden van het distrikt te weinig kenuen, om ons een keuze tusschen beide te veroorloven, kunnen wij bier geen bepaalde raadgeving doen, maar enkel hopen dat één van beiden de gelederen der konservatieve partij in de kamer kome versterken. Opdat dit doel bereikt worde is een ijverige opkomst der kiezers volstrekt noodig en daartoe moonen wij met aandrang te mogen aansporen." Wij treffen daarbij twee namen aan waarop wij nog geen regard hebben geslagen: die van de heeren O. Ver hagen en mr. P. H. Saaymans Vader. We beschouwen deze dan ook eigenlijk niet als kandidaten, want oiu als zoodanig te worden aangemerkt is het naar onze raeening noodig, dat men öf doov eene bekende kiesvereeniging als zoodauig wordt aanbevolen, óf door personen die hun

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1864 | | pagina 1