daar wordt de wetgevende magt niet geheel buiten spel gelaten. En dit is te meer te verwonderen wanneer men ziet, dat bijna alle andere zelfs nietige onderwerpen door deze regering aan de goedkeuring der kamers wor den onderworpen. In de tweede plaats ontkende spreker ten stelligste, dat de regering had kunnen nalaten deze wij zigiug in de koncessie aan de goedkeuring der wet gevende raagt te onderwerpen, zoo als de regering beweert. Die handelwijs zou z. i. niet zijn overeenkomstig art. 119 der grondwet, omdat het hier bepalingen geldt, waaruit een financiële last voor den staat kan voortvloeijen. Voorts betoogde spreker dat bij de voorgestelde wijzi ging alleen het belang der ondernemers op den voor grond had gestaan, maar minder gelet was op het belang ■van den staat. Hij wenschte daarom wel dat alsnog bepaald werd, dat alle artikelen der koncessie door de wet bekrachtigd moeten worden. Hij beweerde daarna dat, zelfs al werd de wijziging goedgekeurd, de onder neming toch niet tot stand zou komen, hetgeen hij trachtte te betoogen door de geschiedenis der onderne ming zelve mede te deelen. Hij trad vervolgens in uit voerige financiële berekeningen, ten betooge dat al de vastgestelde bepalingen gecne amortisatie van schuld waarborgden. Als men dan ook aan de kapitalisten mede deelde, hoe de zaak werkelijk is, zou het niet gemakke lijk zijn de obligation te plaatsen. Spreker is overtuigd dat in het belang van 'slands krediet het niet wensche- lijk is de onderneming te steunen, omdat de berekeningen onjuist zijn. Nu de zaak in den tegenwoordigen toestand verkeert, zal hij geen amendement voorstellen om de zaak van staatswege te ondernemen. De heer van Foreest konstateert dat art. 28 der kon cessie een fixum zal worden, en dat de staat de geheele daar bepaalde bijdrage zal moeten leveren. Amsterdam zal door de aanneming niet gebaat zijn, en de liefde voor de zaak is dan ook aldaar merkelijk verflaauwd, omdat het vertrouwen daarin zeer is geschokt. En toch, zoo de wet verworpen wordt, is het doodvonnis over de koncessie uitgesproken. Het beste middel om Amster dam aan een goeden waterweg te helpen, is eene radi- kale verbetering van het Noord-Hollandsch kanaal, waarvoor de plannen gereed liggen, en hetgeen niet meer zou kosten dan thans voor deze onderneming gevraagd wordt. Dit is des te meer van belang bij de uitnemende ligging van de haven aan het Nieuwe Diep, en omdat de nieuw aan te leggen haven moet verzanden. De heer van Diggelen is overtuigd, dat met 27 millioen het einddoel der koncessie zal kunnen wor den bereikt, en daarom zal hij voor de wet stemmen. Bij de vorige keer verklaarde hij zich daartegen, alleen omdat de raming te laag was, dewijl 18 millioen voor het tot stand komen van het werk niet voldoende waren maar hij wenschte dat de ondernemers nu ook spoedig hunne taak zullen aanvangen. De heer Westerhof ver klaart zich voor de wet, hoewel zijne vroegere bezwaren nog bestaan, maar de gevraagde wijziging is niet van dien aard om daarom de wet af te stemmen. De heer van Hcukelom betoogde dat voor Amtserdam een ha ven aan de Noordzee verkieslijker is dan een verbe terd Noord-TIollandscb kanaal, en bestreed daarna het gevoelen van den heer van Bossc, dat de financiële reputatie van het vaderland door deze onderneming in de waagschaal werd gesteld. Overigens is het niet te zeggen, of, zoo de wet wordt aangenomen, de zaak zal tot stand komen, maar dit is te zeggen dat dit niet zal geschieden, zoo de onderneming telkens wordt gediskre- diteerd. Zoo ook, na deze wet, de zaak niet slaagt, dan is het bewezen dat ze op deze wijze niet kan tot stand komen. De heer Cool verdedigde insgelijks het wets voorstel, daarbij o. a. verklarende, dat te Amsterdam de sympathie voor de onderneming niet is verminderd. Hij trachtte wijders te betoogen, dat alleen een haven aan zee en niet het verbeterd Noord-Hollandsch kanaal Amsterdam baten kan. Als echter nu ook de zaak mis lukt, moet de regering de taak aanvaarden. De minister van financiën behandelde de punten van financiëlen aard. De minister bestreed hoofdzakelijk het beweren van den heer yan Bosse, dat de financiële •waarborgen onvoldoende waren om de onderneming te doen slagen. De minister toonde verder aan dat de berekeningen niet onjuist waren, en dat de obligatiën niet aan de markt gebragt, maar dat daarmede de aau- nemersbetaald worden, zoo dat die obligatiën reeds bij de uitgifte, geplaatst zijn. De regering is echter evenmin als de vertegenwoordiging voor de financiële grondslagen der onderneming verantwoordelijk, maar, daar de som thans verhoogd is, bestaat er meer zekerheid dat de onderneming tot stand komen zal, te meer zal dit met spoed gebeuren door de voorwaarden waarop door den raad van Amsterdam eene geldleening van 3 millioen voor de onderneming is uitgeschreven. De minister van binnenlandsche zaken verdedigde insgelijks de wijziging in de koncessie gebragt. Even als de heer van Bosse is de minister overtuigd van de noodzakelijkheid eener wet op het verleenen van kon- cessiën, maar omstandigheden hebben tot dusver ver hinderd zoodanige wet in te dienen, hoewel er vele koncessiën zullen zijn waarvan de regeling aan de uit voerende magt moet worden overgelaten. Overigens oefent de kamer thans reeds grooten invloed uit op alle koncessiën, daar de onteigeningswet aan de kamer wordt onderworpen. De minister verklaarde dat de beteckenis eener verwerping zal zijn, dat de koncessie zal blijven zoo als ze is, en dit zoo zijnde niet zal worden uitge voerd. Ten slotte bestreed de minister voornamelijk de argumenten van den beer van Foreest, die beweerd had, dat de onderneming toch niet tot stand zou komen en trad daarbij in technische beschouwingen, om aan te toonen dat de nieuw aan te leggen haven niet verzan den zou. De minister eindigde met te verklaren dat z. i. het begin van dit werk, afgescheiden van de uit komst, energie en zelfvertrouwen zon inboezemen. De heer Heemskerk Az. is de meening toegedaan, dat de staat zelf deze nationale onderneming had moeten aanvaarden, toen men zag dat partikuliere krachten tot dus ver to kort schoten. Maar hij hoopt dan ook dat dit de laatste proef zal zijn en dat, zoo deze mislukt, de regering zelve handen aan het werk zal slaan. De heer van Bosse kwam nogmaals op zijne vroegere beschouwingen terug. De heer Storm van 's Gravesande is niet tegen eene verbetering van den amstcrdamschen waterweg, maar wel tegen dit plan. De minister van financiën voerde nog bet woord, voor namelijk tot beantwoording van den heer van Bosse. De minister van binnenlandsche zaken gaf nog de redenen aan waarom aan de ondernemers twee raaien eene ver lenging van den termijn was toegestaan. De algemeene beraadslaging werd daarna gesloten, en het eenig artikel van het wetsontwerp zonder diskussie goedgekeurd. Het wetsontwerp zelf werd aangenomen met 32 tegen -27 stemmen. In deze zitting is ingekomen een wetsontwerp tot inkoop en amortisatie van rentegevende nationale schuld. Nog heeft de heer van der Linden, namens de kommissie in wier handen gesteld was de missive van de algemeene rekenkamer, verzoekende dat de kamer ee'nige voorzie ning neme, waardoor de onafhankelijkheid der kamer tegenover den minister van financiën zou bewaard blij ven, rapport uitgebragt. De kommissie adviseert de kamer, te verklaren dat er geene aanleiding bestaat om tot het nemen van eenige voorziening over te gaan. Zitting van donderdag 12 mei. Interpellatie vun den heer de Kcverberg omtrent dc financiële plannen der regering. De heer de Kcverberg stelde op den voorgrond, dat de minister van financiën zich voornamelijk bij zijne optreding tot taak had gesteld eene geleidelijke en stelselmatige hervorming van het belastingstelsel te ontwerpen. De door den minister ingediende voorstel len hebben echter velen teleur gesteld. Zoo wees spre ker b. v. op het algemeen verzet, dat in Limburg bet wetsontwerp tot verhooging der grondbelasting aldaar heeft uitgelokt. Hij geeft niet toe, dat daaruit eene ongegronde agitatie is ontstaan. Maar, zeide spreker, terwijl het verslag daarover sints vijf maanden is uit gebragt, blijft het antwoord der regering tot dus ver uit. Wel hebben sommige bladen medegedeeld, dat de minister voornemens is de ontwerpen op de grondbe lasting, op den akcijns op de bieren en het zout in te trekken, maar wat het bier betreft, kan spreker dit niet aannemen. Hij vraagt mitsdien 1. trekt de rege ring het wetsontwerp tot verhooging van de grondbe lasting in Limburg in'? 2. zoo neen, kan dan het ant woord op het verslag spoedig te gemoet worden gezien en 3. is de regering voornemens spoedig wederom het wetsontwerp tot afchaffing van den akcijns op de zeep in te dienen? De minister van financiën beweerde dat uit de gedane interpellatie is gebleken, dat de vorige spreker al te ongeduldig is. De minister zou kunnen antwoorden op de gedane vragen„wacht op hetgeen de regering doen zal." Immers bet is bekend dat de kamerspoedig uiteen zal gaan, om in dit, zittingjaar niet terug te komen, en dat bij het sluiten eener zitting niet behandelde ontwerpen vervallen. De regering zou zich dus niet behoeVën~ftr binden, door aan de eene of andere zijde beloft'cnte.docii.' - I Maar de minister wil de voornemens der regering mede- I deelen. De gedane interpellatie en de algemeene agitatie j in Limburg maken den indruk als of men speciaal debc- handeling der wet op de grondbelasting iu tj.irabnrg. ver- 1 langt. Men beeft toch dit ontwerp gedurig aan de orde gehouden, en zelfs nu het zeker is dat het wetsontwerp thans niet meer behandeld kan worden, wordt de inter pellatie gedaan. De minister verklaart, dat, nu door het einde der zitting het wetsontwerp vervallen is, de l ege ring geheel vrij blijft het al of niet weer in te dienen. Over het wetsontwerp tot verhooging van den akcijns op de bieren is nog geen verslag uitgebragt en de rege ring behoeft dus hare zienswijs daarover niet te kennen te geven. Maar sommige ingediende adressen hebben ge wezen op bezwaren, waaraan door de regering kan te ge- moet gekomen worden. Zoo dus het wetsontwerp weer wordt ingediend zal aan de bezwaren der kleine bier brouwerijen te gemoet gekomen worden, zoo als dit ge schied is ten opzigte der groote. Wat den akcijns op het zout betreft, onderzoekt de minister thans of door ccne wijziging in het stelsel der heffing van den akcijns op het zout, beter aan dc bezwaren kan worden te gemoet gekomen dan bij bet ingediende wetsontwerp isgescbied. De minister wenscht geheel vrij te blijven over de al of niet weder indiening van de wet tot afschaffing van den akcijns op de zeep. Ten slotte deelde de minister mede, dat hij als lid der kamer stellig overtuigd was van de noodzakelijkheid om te komen tot afschaffing der plaatselijke akcijnsen, maar als minister durfde hij de verantwoordelijkheid niet op zich nemen om plotseling tot dien grooten maat regel over te gaan. Yan daar de' voorstellen die gedaan zijn, welke niets anders zijn dan overgangsmaatregelen, om tot eene geheele afschaffing te komen. De regering toch was overtuigd dat de geheele afschaffing der plaat selijke akcijnsen moest gepaard gaan 1. met eene een vormige heffing van het gedistilleerd in de verschillende gemeenten, en 2. door afstand van een deel der direkte belastingen van het rijk aan de gemcenten..En nu is het onmogelijk en tevens aller gevaarlijkst om thans tot eene uniforme verhooging op het gedistilleerd adƒ21 over te gaan. Wat den afstand van een deel der belastin gen betreft, wilde de regering de gevolgen der wijziging in de rijksbelasting afwachtenen bleek het dan dat de belastingen meer opbragten, dan kan de afstand geschie den. Maar nadat de regering liet tal adressen bad lecreu kennen, is bij haar de vraag gerezen of de regering nog moest blijven vasthouden aan dat stelsel van overgang, hoewel bij de adressen tegen het beginsel zelf geen be zwaar bestond. De minister heeft zich toen afgevraagd of niet moet worden toegegeven aan den algemeenen wensch, al moet dit geschieden met belangrijke opoffering voor het rijk. En die vraag moet bevestigend zijn. Door de voorge stelde regeling staat het rijk aan de gemeenten af de som van f4.300.000, zoo dat zij, onder welken vorm ook, kun nen overgaan tot afschaffing van al hare akcijnsen. De regering stelt zich voor het verlies van ƒ4.300.000 te vinden en wel 1/3 door verhooging van sommige kon- sumtieve middelen en 3 millioen ten laste der natie te brengen. Immers, zonder een offer kan niet gedacht worden aan de afschaffing van alle plaatselijke akcijnsen. In de volgende zitting zullen belangrijke voorstellen gedaan worden omtrent amortisatie van schuld. De indiscbe baten vloeijen ruim, zoo dat aan nieuwe belas tingen niet behoeft gedacht te worden. De beer van Bosse verzocht in tijds eene zeer uitvoe rige statistiek der gemeentebelastingen, om het aange kondigde plan des ministers volledig te kunnen onder zoeken. Hij betwijfelt of dat plan leiden zal tot de onaf hankelijkheid van de indiscbe baten, door den minister altijd op den voorgrond geplaatst. Hij gelooft dat men uit de indische baten zal moeten vinden hetgeen noodig is om tot afschaffing der plaatselijke akcijnsen tc komen. De minister beloofde eene tijdige en volledige statis tiek en beweerde dat niet iedere groote maatregel moest getoetst worden aan bet beginsel van onafhankelijkheid der indische baten, hoewel hij daarvan steeds een voor stander bleef. De heer van Nispen van Sevenaer drong insgelijks op eene uitvoerige statistiek der gemeentebelastingen aan. De heer Storm van 's Gravesnnde vroeg waarom de kamer in deze zitting niet meer zal bijeenkomen. Wil toch de regering niet antwoorden op al do verslagen der kamer, en de wet op de schutterijen niet indienen? Dc heer de Kcverberg verklaarde met het antwoord van den minister niet tevreden te zijn, omdat de goede weg niet ingeslagen was om de gemoederen in Limburg gerust te stellen. De heer van Wintershoven verheugt zich dat de regc- .ring voor alsnog niet voornemens is hare financiële plan- tegenover Limburg door te zetten en ontkent dat claftT agitatie zou hebben plaats gehad. Wel heeft in LnËburg teleurstelling plaats gegrepen en dat gewest daaiora besloten aan geene enkele politieke partij de f<vegten barer landstreek prijs te geven. De heer Bhissê Van Oud Alblas merkt op dat de heer van Wintershoven

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1864 | | pagina 3