MIDDELBURGSCHE COURANT. r 53. Zaturdag 1864. 2 April. Aan onze geabonneerden te Goes. Wij meènen dat liet voor onze geabonneerden te Goes verkieselijk zal zijn, in plaats van onze editie van des avonds 8 ure, die van des avonds 4 ure te ontvangen, hetgeen bij het latere ver trek der diligence gedurende den zomer geschieden kanvooral ten opzigte der buitenlandsche berig- ten zullen zij daarbij aanmerkelijk winnen. Met deze en de volgende nommers zullen wij daarmede de proef nemen, terwijl wij onze lezers aan welke deze nieuwe regeling niet welgevallig mogt zijn, verzoeken daarvan kennis te geven aan het post kantoor of den boekhandelaar .door wien ons blad hen geleverd wordt. de uitgevers. Editie van vrijdag avond 4 ure. Middelburg 1 april. De leden van de eerste kamer der staten generaal zijn ter vergadering bij eengeroepen tegen donderdag 14 dezer, des namiddags ten half drie ure. "Wij vernemen dat de onteigening in de gemeente Goes voor den spoorweg aldaar op de meest gewenschte wijze voortgaat en dat alles tot hiertoe bij minnelijke schikking getroffen is, zoo dat men dan ook aldaar reeds met een gedeelte der haan, het stationsgebouw, den toegangweg en vele andere zaken een aanvang heeft kunnen maken. Ook in de andere gemeenten schijnen de eigenaren het hunne bij te dragen, om daar geen vertraging in den loop der werken te brengen. In ons nommer van 14 februarij hebben wij in-het verslag der zitting van den gemeenteraad van Middelburg den inhoud medegedeeld van het adres door dezen aan de staten generaal gerigt, houdende verzoek om het wetsontwerp tot wijziging van de gemeentewet in hare bepalingen omtrent de plaatselijke belastingen niet aan te nemen. Wij willen daarom het adres door den gemeen teraad van Goes over het zelfde onderwerp, doch van juist tegenovergestelde strekking, evenzeer opnemen en geven daaraan hier eene plaats. Aan de tweede kamer der staten-generaal. Geeft eerbiedig te kennen de raad der gemeente Goes: dat hij met belangstelling heeft kennis genomen van het ontwerp van wet tot wijziging van de gemeentewet, voor zooveel de plaatselijke belastingen betreft, aan uwe vergadering aangeboden bij koninklijke boodschap van den 12 januarij 1864, en overtuigd dat het belang der gemeente en barer ingezetenen de aanneming dier wet wenschelijk maakt, zich verpligt acht daarvan aan uwe vergadering te doen blijken dat in de gemeente, waarin in het jaar 1853 nog voor een bedrag van 35.000 aan akcijnsen werd geheven, sukcessivelijk in de drie daarop volgende jaren alle akcijnsen zijn afgeschaft, uitgezonderd die op den wijn en het gedistilleerd, gemiddeld tusschen de 10.000 a 12.000jaarlijks opbrengende, terwijl het daaruit gevolgde verlies van inkomsten is gedekt door de heffing van eenen hoofdelijken omslag ten bedrage van 21.000 en door eene besparing op de uitgaven voor kosten van inning en toezigt ter somma van ƒ3000 dat dit belastingstelsel, thans sedert een bij na tienjarig tijdvak in deze gemeente vigerende, ongetwijfeld meer malen aan den raad en het dagelijksch bestuur grooter moeijelijkheden heeft opgeleverd, dan het vroeger bestaan hebbende akcijns-stelsel, doch dat het tot dusverre in geenen deele is gebleken voor de ingezetenen en het gemeentelijke financie-wezen de nadeelen op te leveren, die daaraan ook in deze gemeente door de voorstanders van indirekte belasting in ruime mate waren voorspeld: dat ook deze gemeente zich kan beroepen op talrijke I offers voor de uitvoering van verschillende aan de ligging der stad eigenaardige werken; dat ook zij gebukt gaat i onder een zwaren schuldenlast haar in vorige dagen opgelegd; dat ook zij in de laatste jaren van hare meer vermogende ingezetenen heeft verloren en vooral ook in het geval verkeert, dat hare meestgegoede ingezetenen een aanmerkelijk gedeelte van het jaar op hunne buiten verblijven doorbrengen en alzoo ten laste der overige ingezetenen, zich aan de betaling van den hoofdelijken omslag onttrekken dat de raad, zonder zich een oordeel te veroorloven over hetgeen de ondervinding in andere plaatsen mogt hebben geleerd, echter op grond zijner bijna tienjarige ervaring kan getuigen dat, in weerwil der opgenoemde bezwaren, het beginsel der wets-voordragt geene plaatselijke verbruikbelasting dan op voorwerpen, waarop het rijk akcijns heft noch de welvaart der ingezetenen heeft achteruit geschoven, noch verwarring in het finan ciewezen der gemeente gebragt, noch de gemeente tot haren ondergang gevoerd; maar dat integendeel, onder de volle werking van dat beginsel sedert het jaar 1853, de bevolking met een tiende is vermeerderd, de uitgaven voor het armwezen aanzienlijk zijn ingekrom pen en het gebruik van de bank van leening van liever lede derwijze is afgenomen, dat deze instelling, die vroeger altijd een niet onbeduidend overschot ten bate der gemeente opleverde, sedert 1862 reeds niet meer geheel hare administratie-kosten kan bestrijden; dat de voorgestelde wet de toepassing van dit be ginselalgemeen makendeen daardoor hetbinnealandsck verkeer bevorderende, bepalingen inhoudende, waardoor in vele gevallen het ontgaan door enkelen van een deel van hunnen hoofdelijken omslag, tennadeele der overige ingezetenen, wordt tegengegaan en voorts de vrijheid latende, om de opcenten op de pereonele belasting tot 50 op te voeren, waardoor eene bate voor de gemeentekas zal worden verkregen van 5600 met welk bedrag de hoofdelijke omslag lean worden verminderd den gelijk- matigen druk der belastingen zeer zal bevorderen en allezins in het belang der gemeente is te achten dat de raad het mitsdien zoude betreuren, indien zij mogt worden verworpen ten wille van hen, die, gekant tegen het stelsel der gemeentewet of uit andere beweeg redenen, hebben nagelaten zich het jongste twaalfjarig tijdvak ten nutte te maken, om door geleidelijke inkrim ping der akcijnsen op de baan door die wet aangewezen voort te schrijden. Om welke redenen de raad de vrijheid neemt zich tot uwe vergadering te wenden met eerbiedig verzoek dat het haar moge behagen, het bedoelde wetsontwerp met hare goedkeuring te bekrachtigen. Uit Harlingen schrijft men ons: „Het verkeer op den spoorweg, sektie Harlingen.Leeuw arden, neemt nog van tijd tot tijd toe, en er is misschien nog geen spoorweg aangelegd, die zoo goed rendeert, terwijl men gewis nog op vermeerdering mag hopen, wanneer de noorderspoorwegen geheel voltooid zullen zijn en met het buitenland aansluiten. Jl. vrijdag morgen vertrokken met den eersten trein meer dan driehonderd personen, en gedurende dien dag kwamen er tusschen acht- en negenhonderd hier aan, terwijl er bovendien eene groote menigte vee wordt aangebragt, grootendeels bestemd voor de engelsche stoomschepen, ter vervoer naar Londen, enz. „In de hooge zandachtige streken onzer provincie is het vrij gunstig gesteld met de wintergranen; doch in lagere gedeelten en op kleigronden hebben zij door de vorst meer geleden, zoo dat een deel verloren zal zijn indien zacht weder daarin geene verbetering brengt. Eenigen besluiten daarom reeds tot bijzaaijen en op nieuw zaaijen. „De dagbladen hebben reeds berigt, dat door den minister van binnenlandsche zaken eene kommissie is benoemd, bestaande uit drie onzer stadgenooten, de beeren L. Alta, G. A. van Slooten en J. Dijk, om de uitvinding van den heer A. de Koe, te Lemmer, te onderzoeken, welke zich bepaalt tot het in beweging brengen van schepen, alleen door luchtdrukking. Die kommissie heeft zich van hare taak gekweten, doch het is nog onbekend met welk gevolg, ofschoon men de zaak van groot belang voor de scheepvaart acht." Dingsdag werd te Oostburg de gewone voorjaars vee markt gehouden. Er waren aangebragt 143 stuks rund vee, 2 paarden, 74 groote varkens en omtrent 300 biggen. In het algemeen was de kwaliteit van het aangevoerde vee beter dan bij vorige markten, waaruit kon afgeleid worden, dat iets meer zorg aan de verpleging vooral van het rundvee wordt besteed. De verkoop ging traag, zoo dat meer dan de helft onverkocht bleef, terwijl de prijzen lager waren. De omstandigheid dat op dien dag ook te Waarschoot en Evergem in België veemarkten werden gehouden heeft er waarschijnlijk toe bijgedragen dat het getal opge komen veekoopers niet zoo groot was als gewoonlijk. De toestand van Z. M. den koning van Wurtemberg schijnt niet gunstiger te worden. Hij heeft de aan de kroon toegekende bevoegdheid aan den ministerraad overgedragen. Donderdag 7 dezer zal Z. M. de koning in het paleis te Amsterdam audiëntie verleenen aan kommissiën, autoriteiten, officieren en militairen, en des vrijdags aan partikulieren. De Staatscourant van gisteren deelt het koninklijk besluit mede, waarbij bewilliging is verleend op het bij het verzoekschrift overgelegd en nader gewijzigd ont werp der akte van oprigting der naamlooze vennootschap De nederlandsche bank, te vestigen te Amsterdam. Uit Delft schrijft men aan de Arnhemsche courant „Naar het gerucht hier loopt, zou men het voornemen koesteren, en zulks reeds bij de kommissie tot regeling van het middelbaar onderwijs besloten zijn, om tot direk- teur van de hoogere burgerschool hier ter stede aan te stellen een der delftsche predikanten, die druk bezig moet zijn met zich voor te bereiden tot het kandidaats examen in de letteren, hetwelk hij binnen weinige weken zou doen." Uit Leiden schrijft men ons: „Den 17 maart werd in het remonstrantsche kerkge bouw door dr. G. van Gorkom de twaalfde of laatste voor lezing gehouden over de geschiedenis der godsdienst, ten onderwerp hebbendehet christendom in de negen tiende eeuw. „Terwijl van lieverlede, in de voorgaande eeuw, voor de partij der oud kerkelijke regtzinnigheid, die der ratio nalisten ensupranaturalistehwaren inde plaats getreden, en deze, wien 'tgelijkelijk aan wijsgeerigeu en geschied kundigen zin ontbrak,o ver het natuurlijke of bovennatuur lijke in de openbaring voortkibbelden of voortkeu velden op eene wijze, die de raenschheid ook al niet veel verder bragt, keerde ongemerkt een goed deel der wereld, en niet het slechtste,al die dorre schooltwisten moede en naar fris- sclie lucht verlangend, der kerkelijke partijen den rug toe en stortte zich ('t was de bekende Sturm- en Drangperiode die spreker hier teekeade) in den stroom van het rijke mensclienleven, ademde met volle teugen de geuren in dier heerlijke wereld van schoonheid en poëzie, door een Lessing, Götlie en Schiller ontsloten, in één woord zocht, tegen het dorre proza der schooltheologie, die zoo lang alle levensvreugde had in den ban gedaan, troost en heul in de armen van kunst en aesthetiek. Intusschen dat drijven op stroomen des gevoels, dat zwelgen in zoetig heden, dat dweepen met de romantiek der middeleeuwen enz. enz., waarin deze rigting weldra ontaardde, had ook alweer zijn schaduwkant, zijn gevaren. De ïneuseli, dat bleek duidelijk, kon ook bij dit brood alleen niet leven. Het gevoel, niet langer bestuurd door de rede, werd door en door ziek. Het kon geen licht meer verdragen. De zedelijke grondslagen der maatschappij liepen zoodoende gevaar van ondermijnd te worden. I „Hiertegen baatte echter geen verouderd kerkgeloof als geneesmiddel. Iets anders was er noodig. De mensch- heid moest, even als de verloren zoon, weer tot haar zelf komen. De springveer van het godsdienstig gevoel, schijn-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1864 | | pagina 1