N°' 32.
Donderdag
25 Februarij.
MIDDELBURGSCHE
t V IMik
COURANT.
Editie van woensdag avond 8 ure.
De burgemeester en wethoifdccs van Vlissingen-
Maken bekend, dat de betrekking van Hulponder
wijzer aan de openbare sohool B.binnen deze gemeente
met 1 maart aanstaande open! valt,' aan welke betrekking
is verbonden eene jaarwedde van ƒ325.
En noodigen mitsdien bén, die naar die betrekking
wenschen te dingen, uit, om zich onder overlegging der
noodige bescheiden, ton spoedigste in persoon of met
portvrije brieven aan te melden bij den burgemeester.
Vlissingen, den 23 februarij 1864.
De burgemeester en wethouders voornoemd,
J. W. CALLENFELS.
De secretaris,
P. FORBES WELS.
AANBESTEDING.
Burgemeester en wethouders van Aagtekerke zijn
voornemens, onder nadere goedkeuring, op donderdag
24 maart 1864, des namiddags 2 ure, in de bovenzaal der
Sociëteit op de Groote markt te Middelburg, bij enkele
inschrijving aan te besteden
Het begrinden van den Kloosterweg, onder
de gemeenten Aagtekerke en Meliskerke,
lang 3360 el, met het onderhoud gedu
rende een jaar na de voltooijing.
Het bestek ligt ter lezing te Middelburg, in de socië
teit De vergenoeging, Hotel de Flandre en het Klooster;
te Vlissingen, Hotel de commerce en bij Abée; te Brou
wershaven, bij van 't Hof; te Zierikzee, bij van Oppen;
te Tholen, bij Augustijn; te Goes, in de Korenbeurs; te
Breskens, in't Canon d'or; te Neuzen, bij Steenkamp
te Hulst, in het Bonte hert; te Aagtekerke, Grijpskerke,
Meliskerke en Westkapelle, in de dorpsherbergen. Het
is op franco aanvraag, tegen betaling van 25 cent, te
verkrijgen bij den boekdrukker T. P. Roest, te Middel
burg.
Aanwijzing zal geschieden gedurende zes dagen vóór
de besteding, waartoe gegadigden zich gelieven te wen
den tot den opzigter L. W. Roelse, te Middelburg.
Bij dezen, bij den burgemeester J. de Visser, te Aag
tekerke, en bij den notaris P. P. Slegt, te Middelburg, is
nadere inlichting te bekomen.
Aagtekerke, 20 februarij 1864.
J. DE VISSER, burgemeester.
P. jWISSE, waarn. secretaris.
©inncnlattïr.
Middelburg 24 februarij.
Sedert eenige dagen heeft men ook in de nabijheid van
Vlissingen een aanvang gemaakt met de opnemingen
voor den spoorweg. De rigting, zoo als die thans op het
terrein staat uitgebakend, schijnt overeen te komen met
liet vroegere plan waarbij het fort de Ruijter als uitgangs
punt is aangenomen.
Of in de zaak betrekkelijk het kanaal door Walcheren
reeds op alle punten is beslist, is ons niet bekend, maar
de uitbakenihg van den spoorweg in bovengenoemde
rigting, gevoegd bij andere omstandigheden, geven ons
grond tot de meening dat het schoone plan, vroeger
door den heer Fijnje ontworpen, en dat zich in zoo vele
opzigten boven de andere aanbeveelt, zij het dan ook
met eenige wijziging, zal gevolgd worden.
Het schijnt overigens dat de voorbereidende werk
zaamheden met kracht worden voortgezet.
Üit Vlissingen schrijft men ons heden:
„Door het eskader der dienstdoende schutterij alhier
is gisteren avond, in het schouwburglokaal, het groot-
fete deel van het programma der feestviering van 19
februarij jl. andermaal uitgevoerd. Naar ik vernomen heb
heeft zulks plaats gehad op vereerend verzoek en zal de
opbrengst strekken ten vooideele der weezen, die in de
gestichten binnen deze gemeente worden verpleegd."
Naar wij vernemen is de heer Lancelot met eene engel?
sche maatschappij in onderhandeling over de overdragt
van de koncessie yoor den aanleg en exploitatie van den
spoorweg Neuzen;-^ St. Nikolaas. Engelsche ingenieurs
zijn werkzaam aan de opneming.
(A. en Advertenliebl. voor Z. Vlaand.')
De baagsche korresponden', an Leprécurseur verze
kert, dat, naar aanleiding van het in beslag nemen der
stoomboot Gouverneur van Ewijck, ons goevernement
aan Zr. Ms. gezant te Koppenhage gelast heeft demarches
te doen, ten einde de vrijlating van den stoomer te
verkrijgen.
Volgens een berigtuit Berlijn, in de Kölnische Zeitung
voorkomende, zou het schip echter den 18 dezer des
voormiddags, reeds van Korsoer te Travemunde zijn
biunengeloopen.
f Men schrijft ons uit 's Gravenhage van 20 februarij
„Eindelijk wordt er een stap gedaan, om de jegens de
slavenhouders op het nederlandseli gedeelte van het
eiland St. Martin begane hardheid te herstellen. De
heeren Cool, Heemskerk Az., Blom, Kappeyne van de
Coppello en van Heukelom hebben bij de tweede kamer
een voorstel van wet ingediend, om de aalmoes van 30
schadevergoeding per slaaf, waarmede zij bij de emanci-
patiewetten afgescheept zijn, tot eene som van ƒ100 te
verhoogen. Men zal zich herinneren dat de regering
ƒ150 voorgesteld had en dat de heer van Bosse een amen
dement voorstelde om die som op ƒ30 te bepalen,hetgeen
nog gracieus was, daar hij met evenveel of nog meer
grond (want het zou nog voordeeliger voor de schatkist
geweest zijn) ƒ15 of 5 had kunnen stellen, net ver
wonderlijkste was echter, dat de meerderheid der kamer
zulk een amendement aannam.
„Op dat besluit wenschen nu bovengenoemde heeren,
dat de kamer zal terug komen. Zij toonen aan, dat de
grond, waarop het amendement rustte (dat namelijk de
slaven sedert' 1848 feitelijk vrij zouden zijn, ten gevolge
van den invloed der vrijverklaring in het fransche ge-
deelte des eilands, zoo dat er geene schadevergoeding
zou te pas komen) geheel onjuist is, want dat de regering 1
nooit de afschaffing der slavernij aldaar heeft erkend,
gelijk onder anderen blijkt èn uit de voordragt der eman-
cipatiewetten èn uit de omstandigheid dat men in sterf-
boedels zonder uitzondering sukceseieregt van de waarde
der slaven heeft laten betalen, èn uit de steeds toegela
ten verhandelbaarheid van den slaaf. En daar die ver
handelbare waarde in de laatste jaren 100 heeft bedragen,
wenschen de voorstellers die som nu als schadevergoe
ding aangenomen te zien."
Uit Leiden schrijft men ons
De achtste en negende voorlezing over de geschie
denis der godsdienst, in het remonstrantsche kerkge
bouw alhier, werden 4 en 18 februarij 11. gehouden dooi
de heeren Hagen en Rauwenhoff.
Eerstgenoemde las over „de kerk der middeleeuwen".
De uitgebreidheid dier stof (een tijdsverloop van twaalf
eeuwen) deed spreker vreezen, zoo als hij zeide,
te veel en daardoor eigenlijk niets te zeggen. Om dit
gevaar te ontgaan koos hijals uitgangspunt voor zijn
overzigt, een Domkerk, een gebouw dat, naar zijne
meening, in zijn gansche inrigting, zijn uit- en inwen
dige versieringenspitstoeloopende bogenhemelhooge
gewelven, geheimzinnig licht, zijn spleten en scheuren
zelfs,'t sprekendst symbool mogtheeten van de voormalige
grootheidliet streven en karakter van de R. K. kerk
als ook van het vermoedelijk eenmaal haar wachtend lot.
In die kerk rondwandelend en de aandacht der hoor
ders beurtelings vestigend op het hoogaltaar, de pries
ters, de Maria- en heiligenbeelden enz. enz., nam spreker
daaruit aanleiding om achtereenvolgens de geschiedenis
van het trapsgewijs ontstaan van mis, aflaat, liciligen-
vereering, pauselijke hierarchic geestelijke zoo wel
als wereldlijke coelibaat,in één woord van het gansche
grootsche zamenstel, dat mende kerk der middeleeuwen
j heet, en dat onder een Gregorius YII en een Innocen-
tius III den hoogst denkbaren graad van volmaaktheid
had bereikt, uit de eenvoudige jeruzalemsclie gemeente
te verklaren.Op die wijze doorliep hij het gansche
gebied der kerkgeschiedenis tot aan de hervorming.
„'t Komt mij voor dat spreker het gevaar waarvoor liij
vreesde niet geheel is ontsnapt. Zijne schets zou m. i.
bocijender en belangrijker zijn geweest, indien hij in
plaats van kerkgeschiedenis, godsdienstgeschiedenis,"en
dan ook zuiver geschiedenis had gegeven. Zijne voor
stelling ging aan het gewone euveÜmank, te weten dat
men te veel den protestantsclien kerkleeraar daarin
proefde, en dat dus ook aan het katholicisme der middel
eeuwen geen volle regt weervoer. Had spreker zich op
een zuiver historisch standpunt weten te plaatsen, het
geheel zou naar mijne meening gewonnen hebben in
degelijkheid en ook in leerzame strekking voor de ge
mengde schaar van hoorders. Deze voorlezingen toch
hebben met religie-verschil hoegenaamd niets te maken;
zij beoogen alleen 't bevorderen van juiste historische
kennis.
„Aan dat doel beantwoordde veel meer de negende
voorlezing, die van professor Rauwenhoff, waarin de
voorbereiding en het karakter dér kerkhervorming werd
geschetst. Daar spreker zich meerendecls op bekend
terrein bewoog, stip ik slechts enkele punten aan.
Vooreerst bestreed hij op afdoende gronden de onjuiste
soms weer opgewarmde theorie omtrent de „donkere"
middeneeuwen. Hij wees al de lichtpunten aan, te begin
nen met de ontdekking van Amerika en de uitvinding
der boekdrukkunst; voorts de studie der scholastieken,
(als poging om het kerkelijk leerstelsel ook voor het
verstand te regt vaardigen), 't ontwakend humanisme, de
frissche, schalke volkspoëzij, de ondeugende persifflages
tegen kerk en geestelijkheid (Reintje de Vos) enz. enz.,
die van waarachtig gezond leven, van krachtige ontwik
keling in de middeneeuwen getuigen. De hervorming
was slechts een nieuwe schakel in de groote keten. Zij
was de lang voorbereide, eindelijk behaalde krachtige
triumf van den vrijen germaanschenopdenromaanschcn
geest. Volgens 't gevoelen van spreker was dan ook niet
zoo zeer het gezag der schrift tegenover de openbaring,
als wel de handhaving der vrijheid van 't geweten, het
regt van ieder individu om naar de uitspraak van zijn
geweten te handelen het groote beginsel en uitgangs
punt der hervorming.
„De 2de helft der 16de, 17de en voor een deel ook nog
de 18de eeuw openbaarden helaasnaar des sprekers
inzigten, een treurigen teruggang in den boezem van het
protestantisme, verloochening en miskenning van ge
noemd beginsel. Dogmatiek, gezag van konfessie en
schrift, drie papieren pausen, kluisterden op nieuw,
erger misschien nog dan vroeger, den vrijen geest.
Mirakelen van kleingeestigheid zijn in die donkere dagen,
gewrocht
„In onzen tijd, dus eindigde spreker, begint zich
meer en meer een kern te vormen van hen, die weer
naarde godsdienst der vrije konscientie alleen verlangen.
Geen nieuw stelsel, maar toepassing wenschen zij van
het groote beginsel der hervorming. Het leerstellig protes
tantisme van voorheen heeft uitgediend, heeft geen
toekomst. Eer nog zal de poëzij van den roomsclien
cultus haar magt op 't menschelijk gemoed behouden
dan de stroeve vergoding van begrippen van quasi-pro-
testantsche zijde. Met onweerstaanbare magt doet zich
behoefte gevoelen aan eene ontwikkeling, die niet meer
eenzijdig het menschelijk leven bloot tot eene voorbe
reiding voor de toekomst tracht te maken, maar die al
wat menschelijk is, staatkundig, maatschappelijk, huïsse-
lijk zamenleven gelijkelijk omvat. Weêrstand daaraan te
bieden baat niet want de menscliheid, d. i. God, gaat
daarheen. De oude kerken storten in een en op hare
puinhoopen verheft zich de zamenleving tot- een nieuwen
bloei. Dat het slechts meer en meer eene zamenleving
van godsdienstige wenschen zij, ten leuze voerende: de
godsdienst eene reine zaak der konscientie en dat alleen.
„Beide sprekers mogten zich ook nu weder in de op
komst van een vrij talrijk publiek verheugen."